ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCHVLAANDEREN
Zomerdagen.
De mislukte conferentie.
De Misdadiger.
VERSCHIJNT WOENSDAGS EN ZATERDAGS IN ALLE PLAATSEN VAN ZEEUWSCH-VLAANDEREN
31e Jaargang
Woensdag 23 Augustus 1922
Nummer 2752
BRESKENSCHE COURANT
Abonnementsprijs per drie maanden f 1.25
met 15 cent dispositiekosten.
Advertentieprijs van 1 5 regels 75 cent
Elke regel meer 15 cent. Ingez. Meded. 30 ct. p. regel.
Drukker-Uitgever
E. BOOM—BLIEK
TNo'°2T breskens p,°7s$4r0
Abonnements-Advertenties zeer billijk tarief.
Tijdelijk verhoogd met 20 pCt.
Advertenties worden aangenomen tot uiterljjk
Dinsdag- en Vrijdagmiddag 1 uur
Maanden en maanden was
iet niet ongeveer anderhalfjaar
ang hebben we geleden onder
e droogte en er over gezucht
n geklaagd. De velden ver-
chroeid onder de droge hitte
an den vorigen zomer, kregen
jeen soulaas in den harden dro-
en winter. En de nieuwe jonge
ente scheen geen uitkomst te
rengen aan de uitgeputte aarde.
Tot eindelijk de regen kwam.
Us naar blijde muziek luisterden
je, toen haar levenwekkend
uischen door de droge luchten
iaderde en om ons heen de
lerste druppels vielen, de stroo
ien neerplasten. En we lachten
naar als blijde kit deren, toen
iet plassen bleet aanhouden.
Toe maar, toe maar", juichten
je, „we hebben nooit genoeg".
Maar wat is dat gauw ver-
nderd Nu hebben we genoeg,
inds lang al genoeg. De boeren
ilagen. De vruchten willen niet
ijpen en de aardappelen hebben
tan de nattigheid hun bekomst,
laar wij, andere menschen, kla-
;en feitelijk al weken. De pret
lan de regen was o zoo gauw
lit. En iederen morgen, nadat
je in den nacht hebben liggen
uistecen naar den piassenden
egen, kijken we, of het zonnetje,
lat doorbreekt, geen waterzon-
letje is. We verlangen naar de
lomerdagen, die nu eindelijk,
na lang wachten, zijn aangebro-
len. Uit den morgendauw ont
maakten deze zomerdagen, welke
mij blijde begroeten.
Je ziet ze nu overal langs de
megen en door de lanen, de
allooze fietsers in hun licht-
Jeurige pakjes, en de blinkende
luto's en ruischende motors
oetereri, en ginds over het veld
ilinkt het hoorngeschal van de
ladvinders En nu, nu de zonne-
ichijn lacht over de dampende
mereld, zie je de zomertoiletten
iver de velden tusschen het
;ele koren en in de glinsterend-
[roene boschpaadjes en aan den
ET0K.
16)
Behalve mijnheer Hahler zoudt
?ij de eenige huurder wezen.
En die mijnheer Hahler, wat
ia dat voor een persoon
Wel, geen aangenaam mensch;
maar hij vertoont zich bijna
nooit buiten zijne kamers of
tijn winkel.
Hier alleen komt hij tweemaal
per dag, des middags en des
avonds, maar dan nog maar
voor een kwartiertje, zeide de
knecht.
Hahler, Hahler, die naam komt
"lij zoo bekend voor, is hij niet
afkomstig uit L.
Wel mogelijk. Zijn vrouw heeft
mij eens iets van dien aard
gezegd.
En het komt mij voor dat ik
hem in October heb gezien. Een
lange man met een ziekelijk
uiterlijk
zeekant over den strandboule-
vard of in de duinvalleien.
Het is de zomer, de zomer.
Je geniet er van, wanneer je
langs de prachtige landauwen
of langs de heerlijk ruischende
zee het lichte fleurige, zingende
gedoe aanschouwd van de tal
rijke, zich koesterende in het
zonnenlicht.
Het is de zomer van de natuur
niet alleen, maar de zomer van
het menschelijk geslacht hier in
ons Noorden.
De lange wintermaanden door,
van dat de perste herfststormen
ons in de ooren gieren, totdat in
de jonge lente de eerste zoele
wind over de bloesems strijkt,
verlangen we er naar. Dat ver
langen is, al weten we het vaak
zelve niet, de lichtende achter
grond van ons leven. Het krijgt
er zijn waarde door en zijn kleur
en licht door de heugenis van
voorbije zomers. Want ach, het
duurt maar zoo kort. Enkele
maanden rftaar, niet meer dan
vier ofhoogstens vijf staat voor
ons het leven in het zinith van
zijn kracht en schoonheid en
heerlijkheid. En die enkele
maanden, vaak zijn het er maar
drie, waarvan de vele onver
mijdelijke regendagen afgaan,
moeten de lange duisternis en
somberheid en kleurloosheid van
den winter goed maken. Daarom
genieten wij, Noorderlingen, er
zoo intens van, van het groen
en den zonneschijn en de blau
we luchten, van de avonden,
wanneer de lucht kleurt in won
derlijke glans en een zoele nacht
wind komt aanruischen door de
hooge toppen der populieren,
van de nachten, waar de gouden
maan door de wazig-blauwe
luchten vaart en haar wondere
licht de wereld onwezenlijk
maakt door haar zilverglans en
van de uchtenden weer, wanneer
de dauw parelt op de struiken
en de leeuwerik omhoog wiekt
in het mateloos ruim der al wij
der blauwe luchten. Maar daar
om ook hebben we ze noodig,
zoo dringend noodig, de zomer-
Juist. En hij kan zeer goed
omstreeks dien tijd te L. geweest
zijn. Den 9den October, op
mijn verjaardag, ging hij midden
op den dag op reis. Maar den
volgenden dag omstreeks tien
uur was hij weer terug. Ik weet
dat nog zoo goed, omdat ik
aanstonds een hechtpleister voor
hem moest halen.
Dus was hij den 9den October
op reis gegaan. Had hij ook
bagage bij zich?
Alleen een kleinen reiszak
Waar had hij zich verwond
Aan de rechterhand.
Ernstig
O! neen, het was alsof iemand
hem gekrabd had.
De heer Hahler is dus niet
juist een aangename buur her
nam Ilover, geen argwaan wil
lende opwekken.
Neen, maar hij doet ook
niemand kwaad.
De vroegere gevangene ver
schilde op dit punt van meening,
maar wachtte zich wel dat te
zeggen.
sche dagen met hun weelde en
uitstralende levenskracht Want
het is niet allereerst de natuur
lijke zonneschijn en warmte, die
we behoeven. Waarnaar ons
verlangen reikt en wat we niet
ontberen kunnen, dat is de
weelde, de vreugde van den
zomer.
Het zijn andere zomerdagen
nog dien we begeeren dan de
jaarlijk8che. We hebben den
zonneschijn van het leven noodig.
En ons hart, ons geluk, onze
geestelijke groei kunnen niet
gedijen zonder de warmte van
dien zonneschijn. We moeten als
in den zomer de hoogtepunten
van het leven eens kunnen be
stijgen, vanwaar we dat leven
aan onze voeten uitgespreid
zien als een zonnige vallei van
bloemen en kleuren.
Zooals we in den langen win
ter en den herfst leven op het
vooruitzicht van de zomerdagen,
die toch eens komen zullen, zoo
wenken ons in de vele bekom
mernissen van het leven ook de
hoop en het vooruitzicht op de
dagen van vreugde en vervulling,
wanneer de volle heerlijkheid
van het leven ook ons deel is.
Die zomerdagen van het leven
zijn de bron van onze levens
kracht en op hun herinnering
teren we vele weken èn jaren
van duisternis. De dichter De
Genestet geeft het zoo duidelijk
te verstaan
„Helaas de zwakke mensch
in dit weemoedig leven,
Hij heeft een weinig vreugd
zoo noodig voor zijn hart".
Maar het is niet enkel zijn
hart, dat ze noodig heeft. Zonder
de zomerdagen van het leven
kunnen we ook geestelijk niet
uitgroeien. Smart, zeker, is noo
dig. Het brengt ons tot inkeer
en verootmoediging en zelf
bewustzijn. Maar evenmin als
smart, kunnen we het geluk, de
vreugde, de weelde ontberen,
willen we geest-en daadkrachtige
menschen worden en tot levens
arbeid in staat. Zonder den
Is hij nog steeds aan toevallen
lijdende Ik begin te gelooven,
dat het dezelfde Hahler is, dien
ik van uiterlijk ken.
Ja, hij is door en door ziek,
dat maakt hem zoo menschen-
schuw.
Kan hij dan maar zoo aan
zichzelf overgelaten blijven
Heeft hij geen verzorging noodig?
Na het vertrek zijner vrouw
wil hij niemand om zich heen
zien.
Wat voert hij dan wel den
ganschen dag uit
Hij houdt zich bezig met uit
vindingen. Ik geloof dat hij
aan het onderzoeken is om een
uurwerk te maken, dat alles
aangeeft.
Verder wist hij blijkbaar niets
te vertellen. Jan Hover wist
trouwens genoeg. Hij betaalde
voor zichzelf en voor den oude
en stond op met de vraag
Is mijnheer Hahler te huis
Op het bevestigend antwoord
nam hij afscheid. Eene minuut
later stond hij voor den winkel
levenszonneschijn schrompelen
we onvermijdelijk ineen. En het
is daarom zoo natuurlijk dat we
ook naar die zomerdagen de
handen uitstrekken, wanneer het
leven in zijn volle glans en heer
lijkheid en kleurenrijkdom ligt.
Ze zijn maar kort gewoonlijk.
Maar wij in het Noorden zijn
den langen winter gewoon. En
intenser dan Zuiderlingen genie
ten we van iederen zonnedag.
Wie maar weinig zomerdagen
in zijn leven kent, zal ook van
iederen dag meer en dieper
genieten dan de gelukskinderen.
De laatste twee jaren hebben
het ons geleerd, zonder den
levenbrengenden regen kunnen
we niet; eiken zonneschijn ver
moeid niet alleen, maar vernield
ook.
Maar toch, naar de zomer
dagen en hun glans en hun
weelde en de warmte van hun
geluk blijven we de handen uit
strekken en het meest wel, wan
neer de kou van den winter, de
kou van het leven ons huiveren
doet.
Het is anders geloopen dan
aan het eind van de vorige week
te voorzien was. Het gebruike
lijk compromis is ditmaal in den
Oppersten Raad achterwege ge
bleven. En de heeren zijn zon
der resultaat naar huis terugge
keerd. Wel was de heer Poin-
caré bereid gebleken af te zien
van een volledige vervulling van
het door hem, voor een aan
Duitschland te verleenen mora
torium, naar Londen meegebracht
program van voorwaarden. Maar
hij bleef standvastig bij zijn
opvatting, dat er van het toe
staan van een moratorium geen
sprake kon zijn zonder dat Frank
rijk althans in ruil daarvoor
eenige tastbare voordeelen zou
krijgen.
Én hierop stuitte de overeen
stemming onder de geallieerden
af, schrijft het Hbl.
van den horlogemaker. De
winkel zelf was ledig, eene
kleine werktafel met gebruikte
instrumenten en een met stof
beladen stoel maakten alles uit
wat er te zien was, maar reeds
kon men sleepende voetstappen
hooren de deur der woonkamer
werd geopend en Ludwig Hahler
verscheen op den drempel.
Het was een lange, schrale
man, van ongeveer dertigjarigen
leeftijd. Geen zweem van jeugd
of frissche levensopvatting sprak
meer uit zijn vaalbleek, zenuw
achtig verwrongen gelaat. Het
geen het meest trof in zijn overi
gens strak gezicht waren zijne
loodgrijze oogen, die den starren
blik van een doode droegen.
Hover begreep nu zeer goed
dat zijne vrouw het niet bij hem
had kunnen uithouden. Hij had
wel eens van vampyrs gelezen,
en meende er thans een voor
zich te zien.
Wat wilt gij vroeg Hahler
kortaf, bijna ruw. Hij had een
vijltje in de hand en w at blijk-
Uit het onmiddellijk na het
afbreken van de Londensche
conferentie door Havas gepubli
ceerde exposé kent men het
Fransche standpunt. Duitschland
heeft stelselmatig de mark in
waarde doen dalen en stuurt aan
op een staatsbankroet om aldus
te ontkomen aan zijn verplich
tingen. Maar als dan eenmaal
door een accoord het faillisse
ment zal zijn gehomologeerd,
zal blijken dat de bankroetier
er beter aan toe is dan zijn
schuldei8chers, die hij in zijn
vuistje zal uitlachen, omdat hij
ze zoo heerlijk beet had. Duitsch
land kan best betalen, maar door
allerlei listigheden doet het alsof
het dit niet kan. Die manoeuvre
moet men verijdelen. Zoo, met
andere woorden, betoogde Havas.
Van dit standpunt was het be
grijpelijk, dat de Fransche re
geering van een moratorium maar
liever niets wilde weten. Maar
nu andere geallieerden hiervan
resultaat verwachten, zou men
zich in een betalingsuitstel kun
nen schikken, indien er slechts
voldoende waarborgen zouden
worden verkregen, dat het te
verleenen respijt ook waarlijk
zou worden gebruikt om de op
zettelijk veroorzaakte financieele
crisis te boven te komen. Daar
om verlangde Poincaré zeer vér
gaande controlemaatregelen.
Maar wijl hij in Duitschlands hui
dige positie slechts een „manoeu
vre" ziet, althans voorgeeft te
zien, achtte hij het tevens noo
dig alvast beslag te leggen op
zekere inkomsten, opdat hij bij
het ondanks het moratorium
toch nog zeer waarschijnlijke,
geprovoceerde, faillissement, voor
zijn vordering het noodige onder
pand zou hebben.
Men had het te Parijs goed
uitgerekend. De heffing van den
Duitschen uitvoer zou 1.250 mil-
lioen gouden marken opbrengen,
de beslaglegging op de douane
opbrengst 300 millioen, het aan
deel (van 60 proc.) in de che
mische industrie 600, de exploi
tatie van de staatsmijnen in het
baar in den een of anderen arbeid
gestoord. Hover zag vier bleek-
roode lijnen op den gelen, ge
spierden rug dier hand. Zij
konden zeer goed de sporen zijn
van nagels, die haar in wanho-
pigen tegenstand hadden af
geweerd.
Ik heb gehoord dat gij er
slag van hebt, horloges te repa-
reeren, begon hij, en ik heb
een heel oud horloge, van Fransch
maaksel, een erfstuk, dat ik graag
wilde doen maken.
Hebt gij het horloge bij u
vroeg Hahler, die plotseling
oplettend werd, en wiens oogen
begonnen te schitteren.
Neen. Ik zou het u eerst moe
ten brengen. Maar wie waarborgt
mij dat gij dat vreemde werk
behoorlijk zult behandelen
Hebt gij er wel eens van die
soort onder handen gehad
Kom maar binnen klonk het
met een hoogmoedigen glimlach
en hij trad de woonkamer weer in.
(Wordt vervolgd.)