ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCHVLAANDEREN VERSCHIJNT WOENSDAGS EN ZATERDAGS IN ALLE PLAATSEN VAN ZEEUWSCH-VLAANDEREN 31e Jaargang Woensdag 24 Mei 1922 Nummer 2727 Bloeimaand. Schuld en Boete. BRESKENSCHE COURANT Abonnementsprijs per drie maanden f 1.25 met 15 cent dispositiekosten. Advertentieprijs van 1 5 regels 75 cent Elke regel meer 15 cent. Ingez. Meded. 30 ct. p. regel. Drukker-Uitgever E. BOOM—BLIEK TN0,O2in BRESKENS p,°7s$4ro Abonnements-Advertenties zeer billijk tarief. Tijdelijk verhoogd met 20 pCt. Advertenties worden aangenomen tot uiterlijk Dinsdag- en Vrijdagmiddag 1 uur Het ging langzaam dit jaar, heel langzaam. En die lang- laamheid viel ons te sterker op, waar we de laatste jaren, en vooral het laatste jaar, het zoo heel anders gewoon waren. Toen een warme, bloeiende Aprilmaand nu een koude Mei, waarin maar aarzelend de boomen hun bloe semknoppen opensloten. De weiden stonden nog dor, terwijl het hooi voor de beesten al lang op was, en in den groententuin kwamen maar aarze lend nog de groene plantjes bo ven den kouden grond. Zoo is er altijd wat, koude of warmte, droogte of nat, dat ons hindert. En zie, plotseling veranderd de natuur en stappen we over vanuit de scherpe koude in een zengende hitte. Wel een plotse linge overgang, maar toch een warmte, waarna wij verlangd hebben. Het is nu de tijd, dat onze verwachtingen, onze verlangens naar alle kanten als bloesem knoppen openbreken. Wanneer de nieuwe lente in het land komt, dan rekken zich onze halzen en reiken onze handen naar nieuwe vruchten. Dat is ieder jaar zoo. 't Is, of, evenals in de natuur, een mystieke drang in ons naar nieuw leven tot bar stens toe zwelt en openbloeit. We voelen hem in ons lichaam, in de verhoogde levenskracht en levenslust, die ons onrustig ma ken en ongedurig, in het war mer gloeien van ons bloed, in de strakker gespannenheid on zer spieren. Maar we voelen hem ook, en vooral, in het fel ler levensverlangen, in de onbe- «temde hoop, de nauw-begrepen verwachting, in het verlangen, dat ons hunkeren doet naar niet enkel maar vermoedde, maar naar zeker geweten nieuwe levensweelde. Wanneer de bloe sems openspringen aan de nog wachtende boomen en een nieu we lentebloei de wereld schijnt 91) Dat weet ik niet. Maar zeker is het, dat zij aan den anderen kant midden op de Seine druk aan het visschen zijn, terwijl de politie in de nabijheid van onze hut den ganschen omtrek naar beiden afzoekt. Thans weerklonk uit de verte een doordringend gefluit, het door de politie afgesproken teeken. Nadat de chef der veilig heidspolitie het huisje door zijn manschappen nauw had laten omsingelen, ging hij over tot de doorzoeking daarvan. Hoort ge het, mejuffrouw Dat is het sein tot den aanval, zeide Sepherin. O mijn God, ik sidder. Vreest niet, alles gaat goed. Toen de politiechef met de revolver in de hand en door vier 'genten gevolgd de hut betrad, te zetten in een vreemde toover van geur en kleur, dan is het, of ieder jaar weeraan het leven voor ons opnieuw zijn toover- tuinen opensluit en een nieuwe heerlijkheid van geneuchten en droomen tegemoet gaan. Dat is wel de verwachting van den naderenden zomer, die ons, Noorderlingen, na zooveel dood- sche maanded weer de heerlijk heid des levens openbaren zal. Maar het kan die verwachting niet alleen zijn. Ver over den zomer ei^ over vele zomers reikt ons nieuw verlangen heen naar meer dan zomerweelde, naar meer dan menschengeluk zelfs en meer dan wat de aarde ons geven kan. 't Is of onze ziel zelf openbloeit en of we in de bedwelming van dien tooverbloei weer een kort oogenblik de wereld en het leven zien, zoo als de jeugd der menschheid ze droomde. Ik weet wel, wie ouder wor den en wier leven vol was en zwaar misschien van kommer en leed en zorgen, zij kunnen misschien maar één wonder oogenblik, wanneer de eerste lentezoelte van het zonnige bui ten door het open raam naar binnen wuift en om hun hoofd streelt, dat ze verrast opkijken en de hand rusten blijft op het papier en het oog peinzend weg- staart in de blauwe verte van hel verleden, zij kunnen wellicht enkel maar dit ééne oogenblik van wondere begenadiging de betoovering van dien lentedroom ondergaan. De rijke volheid van dien droom is voor wie het le ven niet kennen en daarom van het leven nog alles vei wachten kunnen, wier hoofd nog niet buigt onder druk en wier hart nog niet zwaar is van ervaringen. Maar toch Nietwaar zwak ker of sterker, maar iets van dien wonderen lentedrang open baart zich in elk hart en drijft de nieuwe bloemens uit de zwel lende knoppen. Het is het groote, onuitroeibare verlangen der men- schenziel, dat zich er in uit riep hij met luider stemme: Iedere tegenstand is nutteloos. Geef u over. Daar er echter geen antwoord volgde, ging hij voortWie een poging doet om te ontvluchten, wordt terstond neergeschoten. Alles bleef stil gelijk te voren, waarop een der agenten met een dievenlantaarn in de kamer rond moest lichten. Niemand hier vroeg de chef verwonderd. En toch kan de man, dien wij hier zagen binnen treden, het huis niet verlaten hebben, zonder dat men hem bemerkte. Ook het venster is niet geopend, bijgevolg is hij nog hier. Zoek hem, beval hij zijn agenten op barschen toon. Nu werd het vertrek nauw keurig onderzocht, doch afleste vergeefsch. In een muurkast vond men verscheiden kleeding- stukken, waaronder ook die her kend werden, welke Serge bij zijn ontsnapping aan had. Bijgevolg is iedere twijfel uit gesloten, zeide de chef der spreekt. Is het herrinnering aan een gelukkig paradijs, die we nog meedragen uit de eeuwen verre jeugd der menschheid of het vooruitzien van een geluk kiger toekomst, Jdie voor het menschelijk geslacht is wegge legd Wat het ook zij, onmis kenbaar leeft in allei hart een vreemde droom, .als een ver wachting, een vertrouwen, een zekerheid van heerlijker en schoo ner dingen. En telkens, wanneer het leven in nieuwe bloesems openbloeit, en de aarde tooit in 't kleed der bruid, die 't nieuwe geluk verwacht, dan is het, of deze altijd sluimerende droom ook tot nieuw leven gewekt wordt, en een glimlachend ver langen de handen uitstrekt naar het toQverbeeld van een nieuw en grooter geluk. Moet dan deze droom, de droom, die ook het lente-ver langen wekt, niet altijd reiken buiten de grenzen der mogelijk heid En zullen onze wenschen en begeerten, die van dien droom de kinderen zijn, niet altijd ook boven die mogelijkheid, boven de waarschijnlijkheid uitgaan Ze zijn de uitdrukking van wat we ons hopen, ons denken kun nen, niet van wat het leven ons geleerd heeft, dat gebeurt. Daarom worden ze beschei dener, gematigder, gewoner naar mate we ouder worden. Maar hardleersch als we allen zijn, verstaan we nooit de les van 't leven zoo goed, dat we wen schen en verlangens met die lessen in overeenstemming kun nen brengen. Nooit komt dat beter uit dan in het voorjaar, wanneer de boomen bloeien en in ons hart de levensdroom nieu- we scheuten schiet. In den tijd, waarin de levenskracht 't sterkst, de levensdrang het hoogst is, zijn onze wenschen en verlangens het uitbundigst. Is dat tenslotte niet een wonderlijk teeken Uit de bloesems, die nu om ons heen de wereld in een feestkleed zetten, moeten de vruchten rij pen. Maar uit onze wenschen veiligheidspolitie. We bevinden ons hier wel degelijk in het moordenaarshol. Een agent ontdekte nu het luik in den vloer en zeide Wel licht bevinden de gezochten zich in den kelder. Doe het luik open en vertoon u, beval de chef. Hij ging nu, gevolgd door de agenten, de trap af, wederom de revolver voor zich houdend en zijn vroegere bedreiging her halende. Daar echter ook in den kelder niemand te vinden was, hoe men ook zocht, zoo begon de politiechef bij zichzelven te over leggen, of men zich ook soms een grap met hem had veroor loofd. Ten laatste eindelijk ontdekte hij het keldergat en daarnaast de uitgebroken ijzeren staaf. Ha, die schelmen 1 riep hij woedend. Door deze opening zijn zij ontsnapt. Maar zij kun nen onmogelijk zich al ver ver wijderd hebben. en verlangens moeten ook de daden, moet ook de vrucht van ons leven groeien. En wanneer een sterker en rijker bloei ook een beter vrucht belooft, dan zullen ook uit onze steikere, onze onvervulbare verlangens rijker daden ontkiemen. Er valt zooveel af nietwaar ieder jaar van den bloesemtooi der boomen, dat nooit tot vrucht zich zet. Daarom zorgt de na tuur voor een overdadigen bloei. De bloei onzer verlangens moet ook overdadig zijn. En zij is dat ook, omdat het immers de algemeene levensdrang is, die ze uitdrijft. Daarom ook bloesemen ze uit in wilde en overmatige bloeseming, wanneer de nieuwe lente de boomen tooit, omdat ze van eenzelfden levensdrang de kinderen zijn. Deze levensdrang, in allen en alles aanwezig en waaruit ook ons groote levens verlangen ontspringt, is de dié pere beweegkracht vanons leven. Wil zij tot grootsche resultaten voeren, dan moet zij sterk en groot zijn. En de wenschen en verlangens, waarin zij tot uiting komt, moeten altijd verder rei ken dan de werkelijkheid, omdat zoo alleen vooruitgang, een ver der komen op den weg der meeschheid mogelijk is. Dit levensverlangen, dat in de bloe seming van de Meimaand en in de ongebreidelde onstuimigheid onzer lenteverlangens tot uiting komt, is de groote kracht, die het leven beweegt en die, hef tiger bij iedere levensuitbloei, naar steeds verder plannen reiken doet. Het is niet doelloos, niet onvruchtbaar. Iedere nieuwe bloeimaand bereidt het leven een nieuwe groei voort, die het al heerlijker denkt, maakt het zich op tot een nieuwen strijd voor 't ideaal. Zeeuwsche Landbouw- Onderlinge. In een vergaderzaal van het Gebouw „De Prins van Oranje" te Goes, werd op Donderdag 18 Hij deelde nu zijne agenten in vier afdeelingen af: de eerste moest het huisje bewaken; de tweede en derde kregen den weg langs den oever naar rechts en naar links af te zoeken, en met de vierde wilde hij zelf op het terrein achter de hut na sporingen doen, wijl hij daar sporen van de ontvluchten hoopte te vinden. Doch zijn hoop scheen ook daar verijdeld te zullen worden, want langen tijd achtereen vond hij niet het minste spoor. Juist wilde hij met zijn manschappen zijwaarts afslaan, toen hij een dof gesteun meende te vernemen. Hij wendde zijne schreden naar de plaats, van waaruit het geluid kwam en zag daar nu een vor- melooze massa op den grond liggen. Bij het schijnsel der lantaarn herkende men in die massa een gebonden en gekne- velden man, en toen men dezen van zijn banden had bevrijd, riep de politiechef uiterst ver baasd Mei j.l. de Algemeene Vergade- ring gehouden van de Zeeuwsche Landbouw - Onderlinge, onder leiding van den Voorzitter, den heer H. A. Hanken, in de Wil- helminapolder. Voor de Directie werd de vergadering bijgewoond door den Directeur, den heer H. J. Bayer, die zijn groote voldoening uitsprak over het feit, dat de Tweede Kamer de Land- en Tuinbouw-Ongevallenwet, welke wet aan de medewerking der belanghebbenden bij de uitvoe ring der verzekering een zoo ruime plaats verleent, heeft aan genomen. Uit het jaarverslag over 1921 blijkt, dat op 31 December 1921 waren aangesloten 1179 land bouwers. Er hadden in 1921 plaats 568 ongevallen, waaronder 8 patroons ongevallen en 7 gevallen van bedrijfsziekten. Twee der onge vallen hadden doodelijken afloop; één van deze beide gaf aanlei ding tot toekenning eener blij vende uitkeering aan nagelaten betrekkingen. Van de 28 onge vallen die een invaliditeit van langer dan 2 maanden tengevolge hadden, gaven er 3 aanleiding tot het toekennen eener blijvende rente, waren 13 der getroffenen bij het ter perse gaan van het verslag reeds hersteld en waren 12 ongevallen nog in behandeling. In hoeverre het noodig zal zijn aan deze een blijvende uitkee ring toe te kennen, valt thans nog niet te zeggen. Als oorzaken van de onge vallen werden genoemd voertuigen 36, paarden 67, hoorn vee 16, omgang met varkens 1, omgang met honden 1, land bouwmachines 22, vallen van het slachtoffer 92, vallen van het voorwerp 16, beknelling 61, krachtsinspanning 52, snijdende werktuigen 69, diverse oorzaken 127. De onkosten die voor de patroons op deze verzekering komen, be dragen over het verslagjaar f 1.02 per f 100.jaarloon. Voor Mijnheer Brigard. Hoe komt gij hier, en dat nog wel in dezen toestand. Deze was in den beginne niet bij machte om te antwoorden half verblind en bevend als een riet, stond hij daar, met bange vrees zijn omgeving aanstarende. Op eene bij herhaling tot hem gerichte vraag vertelde hij ein delijk. Mijnheer Fourmont, die 's namiddags zijn kantoor verliet, was tot 's avonds daar nog niet in teruggekeerd. Ik vreesde, dat hem iets overkomen was, en begaf mij derhalve naar Asnières, doch meende mijn principaal onder het diner niet te mogen storen, en ging, om den tijd klein te krijgen, voorloopig wat wan delen. Inmiddels was het donker der geworden en ik was min of meer verdwaald geraakt, zoodat ik niet meer wist, waar ik mij eigenlijk bevond. Plotseling werd ik ruggelings door een man aan- gevallen en op den grond ge worpen. fvVordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Breskensche Courant | 1922 | | pagina 1