ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCHVLAANDEREN
d( ffiïè rata ik.
TNo!02°" BRESKENS P^giro
WekelSjksch Overzicht.
wem
VERSCHIJNT WOENSDAGS EN ZATERDAGS IN ALLE PLAATSEN VAN ZEEUWSCH-VLAANDEREN
E. BOO MB L I E K
30e Jaargang
Zaterdag 5 Februuari 1921
Nummer 2596
Ontmaskerd.
BRESKENSCHE COURANT
Abonnementsprijs per drie maanden f 1.25
met 10 cent dispositiekosten.
Drukker-Uitgever
Abonnements-Advertenties zeer billijk tarief.
Advertentieprijs van 1 5 regels 60 cent
Elke regel meer 12 cent. Ingez. Meded. 30 ct. p. regel.
Tijdelijk verhoogd met 20 pCt.
Advertenties worden aangenomen tot uiterlijk
Dinsdag- en Vrijdagmiddag 1 uur
Het is moeilijk tegelijkertijd
voor en achteruit te gaan, te
zegenen en te vervloeken, neer
te drukken en op te herten. En
voor die taak zag zich de Pa-
rijsche conferentie, die de vori
ge week plaats had, feitelijk ge-
plaats, toen ze de door Duitsch-
land te betalen schadevergoeding
en de wijze van betaling moest
regelen. Haar zuster, de eerste
Parijsche conferentie, had het
zoo gewild. Zij had bij de
vaststelling van het vredestrac-
taat twee groote bedoelingen
Duitschland vernietigen en uit
Duitschland's vernietiging zich
zelf bevoordeelen. Maar de wijze
waarop dit moest geschieden,
heeft zij, voorzoover de schade
vergoeding betreft, aan de toe
komst overgelaten. Daarmee zijn
nu sindsdien de geallieerde re
geeringen bezig geweest En het
waren natuurlijk in de eerste
plaats Frankrijk en Engeland,
maar daarnaast ook Italië en
Belgie, die, als meest belang
hebbenden, zich daarover het
hoofd braken.
Het op te lossen vraagstuk
was ook werkelijk niet licht.
,Als Duitschland niet rijker
wordt, zijn de gealiëerden slacht
offers van zijn insolventie. Als
het rijker wordt van zijn con
currentie". Aldus omschreef de
Temps het dilemma.
Het was voorzichtig uitge
drukt, maar het drukte toch dui
delijk ds vrees voor Duitsch
land's hernieuwde levenskracht
uit en daarnaast ook het gevoel
van eigen minderheid. Want
immers hoe zou de machtige over
winnaar het verarmde Duitsch
land in zijn concurrentie te vree
zen hebben, wanneer het niet
was, omdat het eigen kracht en
energie niet tegen de Duitsche
opgewassen achtte De eerste
Parijsche vredesconleretie, die
het vredestractaat vaststelde, had
daarmede niet genoegzaam ge
rekend. En het verzwaarde op
bijzondere wijze de taak, die
aan den Oppersten Raad was
opgelegd. Want drukte men
Duitschland niet genoegzaam
neer, dan schiep deze sterkere
Duitsche energie, die in de va
luta-stand nog een bijzondere
bondgenoot kreeg, de mogelijk
heid, dat Duitschland economisch
de geallieerden, en speciaal
Frankrijk overtroefde en ontging
bovendien dezen geallieerden de
reusachtige schadevergoeding
waarop ze vlasten. En legde men
Duitschland zwaardere verplich
tingen op, dan ontstond de kans,
dat het geheel ineen zonk en dus
de geailieerden niets kregen van
het gehoopte voordeel. Men
moest dus een tusschenweg zoe
ken. Maar waar lag die Aan
beide zijde van dien weg gaap
ten de gevaren van Duitschland's
bloei en van Duitschland's ver
nietigingen.
De nieuwe Parijsche conferen
tie meent het te hebben klaar
gespeeld. Zij wil van Duitsch
land een vaste som hebben, ver
deeld over 42 jaren, waarvan
de eerste twee 3, dan drie jaar
3, drie jaar 4 en drie jaar 5 en
ten slotte 31 jaren 6 milliard
jaarlijks te betalen zou zijn en
daarnaast 12'/2pCt. trekken van
het totaal van zijn uitvoerhandel.
Door die laatste heffing betaalt
Duitschland dan overeenkomstig
zijn economischen bloei, terwijl
tevens dien bloei en speciaal
den uitvoer, dus de concurentie
rnet de geallieerden een zekere
rem wordt aangelegd.
Het is mogelijk, dat langs de
zen weg de wijze mannen wer
kelijk de kwadratuur van den
cirkel gevonden hebben, maar
het is waarschijnlijker, dat zij
op deze wijze noch het een noch
het ander bereiken en dat ze
Duitschland's, betalingsvermogen
vernietigen zonder de eigen
kansen te verbeteren.
De sommen, die ze Duitsch
land jaarlijks willen laten beta
len en de weinige hoop, die ze
door den langen duur, waarover
de betalingen zich uitstrekken,
het Duitsche volk laten, zouden
wel eens kunnen maken, dat ze
aan de 12'/a pCt. van den uit
voer nooit toekwamen. Maar ko
men ze er wel aan toe, dan
zullen toch ten slotte die 12',2
pCt. door de onderdanen der
geaillieerden zeiven en door de
neutralen moeten betaald worden,
omdat natuurlijkerwijs de Duit
sche exporteurs den prijs hunner
uitgevoerde waren met dit be
drag zouden vermeerderen. Of
de Duitsche uitvoer wordt er dus
door verhinderd of de I2'/2 pCt.
worden in hoofdzaak door de
geallieerden aan zich zelf be
taald.
Intusschen zijn dit nog maar
plannen die op een nieuwe con
ferentie aan de Duitschers zullen
worden voorgelegd en waarover
dus dezen hun wosrdje zullen
hebben mee te praten, al zal dat
dan wel geen beteekenisvol
woord zijn. Voorloopig moeten
de Duitschers van de voorstellen
niets hebben. Maar de stok staat
achter de deur. Hoe die er uit
ziet, houden de gealliëerden
vooreerst voor zich. Maar iets
ervan is toch wel bekend ge
worden.
Wanneer Duitschland noch in
de kwestie der ontwapening noch
in die der schadevergoeding den
zin der Entente doet, dan zal
het uitgesloten worden van den
Volkenbond, wordt de termijn
van ontruiming van het bezette
gebied opgeschort, wordt dit
bezette gebied uitgebreid en
Rijnland als lolgebied van het
algemeene Duitsche tolgebied
afgescheiden. Zoo heet het ten
minste. De vooruitzichten zijn
niet prettig, ook voor Europa
niet. En ze worden dat nog
minder, wanneer men bedenkt,
dat dit nog maar een deel der
moeilijkheden is. Er volgt nu
nog een Londensche conferentie
voor de bottersche kwestie,
waarop ook de Kenalisten, die
in Klein-Azië tegen de Entente
vechten, genoodigd zijn en de
vertegenwoordigers van Koning
Konstantijn. Daarna komt dan
nog de Oostenrijksche en de
Russische en de Maar er zijn
er te veel om op te noemen.
Neen werkelijk 't vredestractaat
heeft de Europeesche zaken nog
niet in het reine gebracht.
III. Voetgangers.
Voetgangers behooren niet
midden op of aan de linkerzijde
van den rijweg te loopen, doch
steeds aan de rechterzijde. Zij
moeten de noodige ruimte laten
voor het passeeren van motor
rijtuigen, rijwielen en voertuigen,
zoowel bij het tegenkomen, als
bij het ingehaald worden en
steeds tijdig naar rechts uitwijken.
Voetgangeis, op een rijwiel
pad loopende, moeten dit pad
bij het tegenkomen en het in
gehaald worden door wielrijders
en motorrijders verlaten.
Loopt nooit op den rijweg,
wanneer er een voetpad of trot
toir is.
Steekt steeds den weg lood
recht over en niet in schuine
richting.
Kijkt voor gij den rijweg over
steekt voornamelijk naar links
uit en onder het oversteken naar
rechts.
Staat op de hoeken van stra
ten en op smalle voetwegen met
druk verkeer niet dan bij nood
zaak stil.
Maakt van den weg of het
voetpad geen sociëteit.
IV. Verkeersteekens,
Het geven van verkeersteekens
is verplichtend, wanneer door
het niet geven van zulk een
teeken de veiligheid van het
verkeer op een weg of rijwiel
pad in het gevaar zou kunnen
worden gebracht.
Bij het verminderen van de
vaart of het stilhouden moet men
dan de hand of een stok ter
zijde van het motorrijtuig of
rijwiel op en neer bewegen.
Koetsiers mogen dit stilhou
den of vaart verminderen aan
duiden door het opsteken van
de zweep.
De bestuurders van alle rij
en voertuigen moeten bij het
veranderen van richting, de
nieuwe richting met de hand,
met een stok of met de zweep
aanduiden voor hen, die achter
hen aankomen of die hun tegen
komen. Men moet hierbij dus
steeds de richting aangeven,
welke men zelf wil inslaan.
Slaat nooit een zijweg links
in vlak voor hem, die u te
gemoet rijdt, maar wacht tot u
deze voorbij is.
V. Verlichting.
Lantaarns met zijglazen, wel
ke gekleurd licht uitstralen, zijn
verboden.
Hebt gij deze, laat er dan on
gekleurde glazen inzetten.
Motorrijtuigen en rijwielen
moeten tusschen een half uur na
zonsondergang en een half uur
voor zonsopgang aan de voor
zijde een wit licht voeren en
wel
Motorrijtuigen op meer dan
drie wielen, minstens twee lan
taarns ter weerszijden van het
voertuig geplaats
Motorrijtuigen eti rijwielen een
lantaarn.
Alle andere voertuigen, uitge
zonderd kruiwagens, kinderwa
gens en dergelijke voertuigje»,
moeten tusschen een uur na
zonsondergang en een uur voor
zonsopgang aan de voorzijde
minsten een wit licht voeren, ter
linkerzijde van het voertuig of
aan het meest uitstekende deel
van de lading geplaatst.
Het Motor- of Rijwielregle
ment laat voor voertuigen op
vaste assen, d. w. z. zonder vee-
ren, een andere wijze van plaat
sing van het licht toe (zie art. 28).
Het verdient echter aanbeve
ling het licht, indien tenigzins
mogelijk, links te plaatsen.
Hangt bij deze voertuigen het
licht onder aan de as, dan dient
men zorg te dragen dat de lan
taarn alleen naar de voorzijde
wit licht geeft.
Het is ten zeerste gewenscht
alle rij- en voertuigen aan de
achterzijde of aan het verst naar
achter uitstekende gedeelte van
den wagen of van de vervoerd
wordende vracht te voorzien van
een rooden Reflector of van een
lantaarn met rood licht.
Weller in de fabriek en men zond
mij hier naar het kantoor. De
bediende die mij zou aandienen
werd plotseling geroepen om
een geneesheer te halen. Er
moet iemand ziek in huis ge
worden zijn, ik geloof een kind.
Zijn toestand moet zeer verer
gerd zijn, dat de grootste spoed
moest gemaakt worden, want
men is bevreesd dat de knaap
zal sterven.
Een beving beving den fabri
kant, de teekening die hij nog
steeds in zijne hand hield, viel
op den grond.
Zonder van StetTen of Fred
Weller notitie te nemen, stormde
hij weg, de deur achter zich
toetrekkend.
Fred hield de harde hand van
den molenaar krachtig omsloten.
Eene ongekende vreugde had
zich van hem meester gemaakt.
(Wordt vervolgd)
80)
Het scheen, als herleefde ook
bij den ouden Steften eene her
innering uit het verleden, bij het
zien van den fabrikant Weller.
Deze scheen hem aan iemand
te herinneren, wiens beeld hij
feeds langen tijd in zich om
droeg..
Hij kende toch den jongen
graaf van Rheinsburg zeer goed,
dikwijls had hij hem in het
bosch, als hij als officier zijn
verlof op Rheinsburg doorbracht,
ontmoet. Ja, hij kende de hoog
moedige, schoone mannengestal-
'e, hij had, als hij die kunst
verstond, zijn beeld kunnen teeke
nen. En deze gestalte hier, was
trek voor trek dezelfde, hij droeg
nog altijd den blonden baard,
ja. het was graaf van Rheins-
ttnrg als twee druppels water.
De molenaar scherpte zijnen
blik, strak liet hij zijne oogen
op het aangezicht van den graaf
rusten, die zijn geheele zelf-
beheersching moest bewaren, om
dezen blik te kunnen doorstaan
en zich niet te verraden.
De fabrikant had een gevoel
als hing van deze seconde zijn
geheel verder noodlot af, als
zweefde het Damokleszwaard
aan een dun koordje boven zijn
hoofd, hetwelk een enkel wootd
van den molenaar kon door
snijden. Als Steften hem met
volle zekerheid herkende was
hij voor altijd verloren
Hij kende den ouden molenaar,
zeker zou hij dan niet rusten
voor hij hem van zijne plaats
verdrongen, en het bedrog dat
hij jarenlang gepleegd, aan den
dag gebracht had.
Dan was de fabrikant een
bedelaar, een uit zijn stand ge-
bannene en van een ieder ver-
stooten, Duizenden gedachten
doorkruisten zijn brein.
De gedachte aan zijn zoon,
die dan mede in armoede zou
gedompeld worden vervulde met
weemoed zijn hart.
Met welk doel kwam de oude
Steflen uit zijne eenzame molen
naar hier Kwam hij als wreker
eener oude schuld, om hem ter
verantwoording te roepen
Het was een doodsangstige
blik, waarmede hij den molenaar
aanzag. En toch durfde hij niet
laten merken wat in zijn binnenste
omging.
Hoog opgericht stond hij aan
zijne tafel, in alles zag men aan
hem den hoogmoedigen fabri
kant, de aangeziene groot-indu
strieel, voor welks genie, rijkdom
en zaakkennis zich een ieder
buigde, de man die in zijne
onaantastbare stelling zelfs toon
aangevend was.
Hij wilde zelfs thans zijn mis
noegen te kennen geven, dat
een vreemde het gewaagd had,
onaangediend in zijn kantoor te
verschijnen.
Voor een oogenblik was echter
stilte tusschen de drie mannen
ingetreden, het was, als voor
zagen zij een naderend noodlot,
dat als een engel der recht
vaardigheid met een vlammend
zwaard op den drempel ver
scheen en onzichtbaar de wacht
hield. Doch zulks duurde slechts
eenige seconden.
De molenaar ademde zwaar
en streek dan over zijn aan
gezicht, als wilde hij zoo de
opkomende herinneringen weg
vegen. Doch was het niet onzin,
zich aan die gelijkenis op te
houden. Wat had de bezitter
dezer machine-fabriek, de fabri
kant Alfred Weller, met graaf
van Rheinsburg te doen
Verontschuldig mij, mijnheer,
zei hij op eenvoudigen toon,
zich tot den fabrikant wendend,
dat ik hier zoo vrij naar binnen
kom. Ik zocht mijnheer Fred