ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCHVLAANDEREN
TERUGBLIK.
jTOHABTe».
Ontmaskerd
VERSCHIJNT WOENSDAGS EN ZATERDAGS IN ALLE PLAATSEN VAN ZEEUWSCH-VLAANDEREN
E. BOOM-BLIEK
BRESKENS
30e Jaargang
Woensdag 26 Januari 1921
Nummer 2593
Duitschland en de
schadevergoeding.
BRESKENSCHE COURANT
Abonnementsprijs per drie maanden f 1.25
met 10 cent dispositiekosten.
A d v e r t e n t i e p r ij s v a n 1 5 regels 60 cent
Elke regel meer 12 cent. Ingez. Meded. 30 ct. p. regel.
Telefoon
No. 21
Drukker-Uitgever
Postgiro
17704
Abonnements-Advertenties zeer billijk tarief.
Tijdelijk verhoogd met 20 pCt.
Advertenties worden aangenomen tot u i t e r 1 ij k
Dinsdag- en Vrijdagmiddag 1 uur
dan ook de diepste kern onaan
getast, we worden toch in en
door het leven andere menschen.
We vergroeien. En er is menig
een, die door zorg en kommer
en bitterheid zoo leelijk krom
getrokken is, dat hij nauwelijks
nog wat over heeft van zijn
oorspronkelijken vorm. Maar ook
wanneer de vergroeiing nauwe
lijks zichtbaar is en door andeien
ternauwernood waar te nemen,
dan toch weten we in ons zeiven
eene verandering, die ook het
leven voor ons min of meer een
ander aanzien heeft gegeven.
Die veranderng kan ten goede
en ten kwade zijn. Maar dit
eene hebben we allen gemeen,
dat de jeugdgloed van ons in
nerlijk leven verdoft, -dat lang
zaam maar zeker, onze illusies,
zoo ze al niet alle sterven, toch
den vreemden, bekorenden schit
terglans verliezen, en bleeker,
kleurloozer het leven ons ver
schijnt.
Het is zoo wonderlijk, als we
jong zijn, niet waar 't Is of
met een goudachtig waas de
wereld overdekt is, waarachter
de menschen en de dingen vaag
en onwerkelijk, maai als met
een goudgloed ontvloeid, toover-
achtig schijnen als de prinselijke
di ïgen van een sprookjes-para
dijs. Dat is, omdat in ons een
gloed brandt, die zijn eigen
glans over de wereld en het le
ven uitschijnt. En in dien gloed
bloesemen de verwachtingen en
illusies uit en in ons is het als
een lenteleven vol geur en teede-
re pracht. Maar die gloed ver
doft. En in ons en om ons wordt
het anders. Dan worden ook
de afzonderlijke dingen anders.
Maar de oorzaak, die in ons
zeiven is, kennen we vaak niet-
Tot we bedachtzaam stilstaan en
vergelijken. En terwijl we nog
staren naar ons eigen herinne
ringsbeeld, zien we ons hier in
het nuchtere licht van het heden.
En een vreemde pijn wringt
ons even de keel dicht. Tot de
glimlach komt, een andere dan
die der jeugd, stiller en rustiger.
En we ook deze verandering,
als zoovele andere, erkennen als
een noodzakelijke.
Het is deze erkenning die we
noodig hebben. Zoo het leven
voor ons verandert, het is onze
eigene verandering, die er de
oorzaak van werd. Maar deze
onze eigene was de noodzakelijke
uitgroei van bloesem tot viucht.
Aan ons is het deze vrucht op
haar beurt te doen rijpen tot
een nieuwe schoonheid.
De Times meldt, dat het Duit-
sche antwoord op de 41 vragen
die te Brussel aan de Duitsche
financieele deskundigen gesteld
zijn, ontvangen is.
Over hef algemeen, zegt het
blad, acht men het antwoord als
bevredigend in zoover het de
kwestie van herstel uit het rijk
van de theorie in dat van de
harde feiten overbrengt. De
antwoorden op die 41 vragen
bieden een grondslag, waarop
men een schikking kan maken
van de belastingcapaciteit van
Duitschland en van de bereid
willigheid van de Duitsche regee
ring om de bepalingen van het
tractaat uit te voeren.
Van deze 41 vragen zijn vijf
tien onbeantwoord gelaten op
grond dat verdere ruggespraak
met Berlijn noodig was.
Wat de belastingcapaciteit van
de Duitschers betreft, maken
verscheidene voorbeelden den
indruk dat de directe belastin
gen zwaar zijn, maar dat nog
heel wat meer indirecte belas
tingen op te leggen zouden zijn.
Men laat uitkomen, dat in dat
jaar de geheele machinerie voor
het innen van belastingen ge
wijzigd en in handen van het
rijk gecentraliseerd is. Deze
verandering samen met de in
voering van nieuwe belastingen
in het loopende financieele jaar
beteekent dat de inkomsten van
de financieele schatkist ook zon
der nieuwe belastingen voortaan
aanmerkelijk zullen toenemen.
De regeering verplicht zich om
Het nieuwe jaar is begonnen
en wij merken het niet. Tenzij
we naar den kalender kijken,
weten we niet, of het Januari
1921 dan wel December 1920
is. Het nieuwe is als het oude.
En de eenige verandering schijnt
de wisseling van dag en nacht
en de wisseling der jaargetijden.
Toch is er ook andere. Zoo
dit nieuwe jaar er al uit ziet
als het oude, dat voorbijging
en als het voor-vorige, dat al
zoo lang voorbij is, wanneer we
aandachtig toekijken, twijfelen
we toch, of de snit der kleeren
niet wat anders is en de ge-
laats-uitdrukking eene andere
en de houding anders dan we
gewoon waren. En wanneer een
maal onze opmerkzaamheid ge
trokken is ja, dan gaan we het
steeds duidelijker zien, hoe de
dagen en de maanden en de
jaren anders zijn, dan we ze
vroeger zagen; hoe het veran
derd is en de wereld. Die ver
andering is niet van vandaag of
gisteren. Januari 1921 blijft lijken
op December 1920 en December
op November. En toch, wanneer
we verder terugzien en hoe
verder we terugzien, des te
duidelijker wordt het ons
merken we de verandering op
in ons en anderer leven. Van
wanneer dateert ze? Waar is
het punt, waarop alles zijn draai
genomen heeft? We kunnen het
niet vinden en het is ook ner
gens. Langzaam, onmerkbaar
haast heeft de verandering zich
voltrokken. En wanneer we te
rugzien in ons verleden, jaren
en jaren, dan kan het ons plot
seling schijnen, als waren we in
een andere wereld overgeplaatst,
die maar in de groote hoofd
lijnen op de vroegere gelijkt.
Dat komt niet alleen, omdat
de wereld om ons veranderd is,
maar meer nog omdat wij zei
ven veranderd zijn. Die veran
dering gaat ook langzaam, heel
langzaam. We merken ze nau
welijks. Manr wanneer we achter
ons zien naar ons eigen beeld
77)
Kom mee, was haar kort bevel.
De graaf kon deze scène zelfs
niet aanzien. Een koude hui
vering ging hem over zijn lichaam
als hij 't norsche en hardvochtig
optreden dezer persoon zag.
Voor zijn aangezicht verscheen
thans een dreigend spook in de
toekomst. Mocht Lucie ooit
hare vrijheid terug krijgen, dan
zeker zou ze hem aanklagen en
alles aan de wereld openbaren.
Hij dacht op dat oogenblik
aan Rheinsburg, aan zijn groot
vader. Mocht die ooit het ge
pleegde bedrog vernemen, dan
was hij voor altijd verloren.
Want bij hem had hij op geene
genade te hopen. Toch wilde
hij niet met Lucie terugkeeren.
Zonder haar een groet toe te
werpen, wendde hij zich naar
van voor vele jaren, dan blij
ven we verrast en verwonderd
stil en een glimlach, pijnlijk
vaak of blijde soms ook, komt
om onze lippen. Wij zijn ande
ren geworden. Wanneer we in
den spiegel zien, dan weten we
het wel. Maai wanneer we in
dien anderen spiegel zien, dien
het verleden voor ons ophoudt,
dan weerkaatst daar ook een
ander beeld dan onze herinne
ring bewaard heeft. En die
verandering is het in de eerste
plaats, die verandering van ons
zeiven, welke de wereld om ons
anders maakt. Want die wereld
om ons is toch ten slotte een
spiegelbeeld, de weerkaatsing
van de wereld om ons in den
spiegel onzer eigen persoonlijk
heid. Anders gezegd, hoe we de
wereld zien, wordt toch hoofd
zakelijk door qns eigen innerlijk
bepaald. Hoofdzakelijk, niet uit
sluitend natuurlijk. Dat wil zeg
gen, uiterlijk wereld- en levens-
gebeuren doet zijn invloed gel
den op het beeld dat we ons
van de wereld en het leven
vormen. Maar onze eigene oogen,
onze innerlijke oogen zijn het
toch ten slotte, die den vorm
en de kleur van dat beeld be
palen, die er de juiste gedaante
aan geven. De wereld en het
leven weerspiegelen zich in ons
en in ieder onzer anders. Maar
ook in ons zeiven telkens anders,
naarmate we veranderen. Dat
weten we wel, ook al hebben
we daarover nooit nagedacht.
Welke invloed toch heeft onze
stemming niet op de wijze
waarop we de wereld zien en
hoe is die wereld niet anders
voor ons, of we in rouw of in
blijdschap zijn 1 Zouden dan de
groote veranderingen, die zich
ongemerkt in ons zeiven vol
trekken, niet van invloed zijn
op het beeld, dat we ons van
de wereld vormen Dat we
dat zoo weinig merken, komt,
omdat die veranderingen zoo
langzaam haar beslag krijgen.
Maar dat ze er zijn, dat zien
we toch wel; wanneer we ons
indenken in onze jeugd en in
onze latere levensjaren. Al blijft
de deur, doch gelijk eene ge
tergde wolvin, rukte zich Lucie
van de wachteres los, sprong op
hem toe, en hield hem met
bovenmenschelijke kracht tegen,
dan schreeuwde zij tegen mees
ter Robertson
Leugens, lage leugens zijn het,
die hij u heeft medegedeeld 1
Ik ben niet krankzinnig. Ik ben
ook niet zijne echtgenoote 1 Ik
ben de dochter van den schrij
ver EndersWilt gij mij niet
gelooven, zoo wendt u tot den
rechter Bernhardt in Berlijn,
daar berusten de bekentenissen
mijner schuld, van het bedrog,
dat ik tegenover de wereld ge
pleegd heb. Ik stal de papieren
der werkelijke gravin v. Rheins
burg!
Meester Robertson had op al
het gezegde van Lucie, dat zij
in opgewonden toestand had uit
geschreeuwd, slechts met het
hoofd geschud.
Inderdaad geleek Lucie op
dit oogenblik aan eene waan
zinnige. Haar aangezicht was
donkerrood, hare oogen gloeiden
koortsachtig en het naar hing
heur langs het hoofd.
Robertson had met de meesteres
een blik gewisseld. Spoedig er
na verscheen nog een verpleger,
die de boeien voor de onhandel
bare krankzinnigen droeg, als
mede met een glas water, waarin
de geneesheer een poeder deed.
Dit glas reikte hij Lucie over.
Drink, zei hij op bevelenden
toon. Dat zal uwe zenuwen
stillen. Hij wilde het glas aan
bare lippen brengen, doch zij
sloeg het hem, eer hij het ver
hinderen kon, uit de hand, zoo
dat de inhoud op den vloer
terecht kwam.
Daarbij stelde zij zich aan
gelijk eene razende en riep niets
dan verwenschingen tegen het
gravengeslacht der Rheinsbur-
gers uit.
Met geweld bad zich de graal
uit de omklemming van Lucie
losgerukt en onbemerkt den pit-
gang bereikt, die Robertson hem
aangewezen had. Spoedig werd
hij door dezen gevolgd, terwijl
twee geneesheeren uit het ge
sticht zich met Lucie bezig
hielden.
Inderdaad scheen Lucie in
onmacht te zijn gevallen van
woede. Spoedig maakten de
wachteressen zich nu van haar
meester. Eenige oogenblikken
daarna lag zij hulpeloos op een
rustbed, terwijl een geneesheer
het in een glas water opgeloste
poeder naar binnen spoot. Na
eenige minuten was zij in een
diepen slaap gedompeld.
Middernacht 1 De nachtwind
die tot een storm was over
gegaan, voer met ruw geweld
door de kronen der boomen van
het park. Een eigenaardig ge
huil werd er door teweegge
bracht, dat aan het klagen van
menschelijke stemmen geleek.
de uiterste zuinigheid te betrach
ten en een zware belasting te
heffen.
Over de vlucht van het Duit
sche kapitaal naar het buiten
land worden geen inlichtingen
gegeven. De wet waarbij de
overbrenging van zulk kapitaal
naar vreemde landen verboden
wordt, is gedagteekend van Juni
1918, maar het is duidelijk dat
nadien groote bedragen uit het
land gesmokkeld zijn.
Uit het antwoord op de vraag,
in hoever het belasting-stelsel
dat nu in Duitschland van kracht
is, al in werking is blijkt dat
sommige belastingen nog in
voorberfeiding of nog niet geïnd
zijn. De belasting op den omzet,
de belasting op naamlooze ven
nootschappen en andere zullen
pas in dit jaar geregeld worden
en de ontvangsten uit pas inge
voerde belastingen heeft veel te
wen8chen overgelaten. Men acht
een verbetering van de op
brengst mogelijk, wanneer de
methoden om ze te innen, ver
beterd zijn.
Een ander antwoord zegt dat
de directe belastingen veel min
der hebben opgebracht dan
voorzien was.
Na de voordeelen vermeld te
hebben, die Duitschland hoopt
te verkrijgen van het centrale
financiëele beheer wordt uiteen
gezet dat de opbrengst in 1920
sterk verminderd is. Zij bedroeg
toen 188 millioen p. St. tegen
223 millioen p. St. in 1913.
Het is veelbeteekend dat de
afgevaardigden te Brussel kwa
men, zonder zelfs maar een
ruwe schatting te kunnen geven
van de ontvangsten en de uit
gaven van hun regeering in het
financiëele jaar 1920/21.
Andere vragen die niet be
antwoord zijn, hebben betrek
king op de hoeveelheid van
de eerste levensbehoeften, die
Duitschland verbruikt, het tegen
woordige spoorwegtarief, een
schatting van het Duitsche bezit
in vreemde „onzijdige" larden,
den prijs en de beschikbare hoe
veelheid steenkolen in Duitsch
land en de voorwaarden voor
Inderdaad scheen zich dit ook
met dat van den wind te ver
mengen.
Daar uit de verte klonk een
schreeuw, zoo hartverscheurend,
zoo vreeswekkend, dat zelfs de
bewaakster eene rilling door 't
lichaam voer. Het was een
schreeuw die niets menschelijks
meer had.
Egon 1 Egon O, waar ben ik,
mijn God, wat is mij geschied
Lucie keek verwilderd rond
in het vertrek, waar men haar
gebracht had en waar zij den
nacht moest doorbrengen.
Zij zag daar vensters met
ijzeren staven, gelijk aan eene
gevangenis, zij wilde het venster
openrukken en om hulp roepen,
doch ook dit was gesloten. Het
glas was ondoorzichtig en zoo
aangebracht, dat zij met niets
te bereiken waren.
(Wordt vervolgd.)