ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCHVLAANDEREN
VERSCHIJNT WOENSDAGS EN ZATERDAGS IN ALLE PLAATSEN VAN ZEEUWSCH-VLAANDEREN
E. BOOM—BLIEK
TNo,02°n BRESKENS Pïï%ll°
30e Jaargang
Woensdag 3 November 1920
Nummer 2569
Politiewezen
Ontmaskerd.
Binnenland.
BRESKENSCHE COURANT
Abonnementsprijs per drie maanden f 1.25
met 10 cent dispositiekosten.
A d v e r t e n t i e p r ij s v a n 1 5 regels 60 cent
Elke regel meer 12 cent. Bij abonnement lager tarief
Drukker-Uitgever
Abonnements-Advertenties zeer billijk tarief.
Tijdelijk verhoogd met 20 pCt.
Advertenties worden aangenomen tot uiterlijk
Dinsdag- en Vrijdagmiddag 1 uur
Luctator schrijft aan het Alg.
Hdbl. omtrent het „Politiewezen"
jiet volgende
In het laatst van het vorige
'jaar heeft de M. v. J. plannen
;ot politiehervorming aangekon-
ligd.
In de eerste plaats betroffen
deze cene reorganisatie van het
Departement van Justitie in dien
zin, dat dit Departement voor
de centrale leiding en verzor
ging van het politiewezen beter
zal zijn toegerust.
Ernstig, verklaarde de Minis
ter, wordt overwogen de op
lichting van eene afzonderlijke
afdeeling politie met aan het
hoofd een directeur-generaal, die
zich geheel aan de aangelegen
heden der politie kan wijden.
Dien directeur-generaal moet
men zich niet denken uitsluitend
als departementsambtenaar, doch
tevens als de rechtstreeks onder
den Minister van Justitie werk
zame centrale politie autoriteit.
De betref king van directeur-
generaal zal een zeer moeilijke
en verantwoordelijke zijn, waar
van in de eerste plaats de Re
geering zich wel bewust is. Een
zeer goede kracht zal daarvoor
noodig zijn en het ligt wel min
of meer voor de hand, dat de
Minister zijne plannen niet zoude
hebben blootgelegd, indien Z.Exc
niet meei de over een zoodanige
kracht te beschikken en dan laat
het zich denken, dat de reorga
nisatie van het D. v. J. wordt
aangevangen met de oprichting
van het centrale orgaan en met
de benoeming van een directeur-
generaal, aan wien dan de plan
nen der hervorming van het
politiewezen ter uitwerking kun
nen worden gegeven.
Alvorens de reorganisatie van
het politie-wezen wordt aan
gevangen dient echter uitgemaakt
en bij de wet geregeld te wor
den aan welke autoriteit c.q.
autoriteiten dit deel van staats
zorg zal worden toevertrouwd,
opdat er in deze duidelijkheid
kome en een einde worde ge-
54)
Hij onderdrukte zijne gedach
ten en vermoedens en dwong
zelfs zijne ondergeschikten in
eene andere richting een spoor
te vinden, om te verhoeden dat
door eene onvoorzichtigheid, iets
van zijn vermoeden zou uitlek
ken, of de geheele zaak ver
ijdeld zou worden.
De jonge graaf Rheinsburg
had de kleindochter van den
molenaar gehuwd, en deze be
weerde, dat het niet zijn klein
kind was, die als jonge gravin
van Rheinsburg op het slot ver
bleef en hem in den molen een
bezoek gebracht had. Dit had
hij openlijk in tegenwoordigheid
van den geneesheer bevestigd.
De geneesheer had echter de
«chouders opgehaald en gezegd,
dat het meermalen voorkwam,
dat patiënten, die door eene
maakt aan de bestaande deeling
van gezag, die niet alleen bijv.
bij wijder vertakte storingen der
openbare orde, waarbij centrale
leiding noodzakelijk is, tot moei
lijkheden en verwikkelingen aan
leiding kan geven, maar die,
zonder dat er van buitengewone
toestanden sprake was, zicb reeds
bij herhaling hebben voorgedaan
en waarvan een tweetal feiten
in 't bijzonder van zich hebben
doen spreken. (Optreden van
den Minister van Justitie, in zake
het doen verhinderen van een
wedstrijd in het schieten op
duiven te Santpoort in 1882.
Uitvaardiging in 1902 van de
„Posten-order" door den hoofd
commissaris van politie te Am
sterdam, op last van den dii ecteur
van politie en met voorkennis
van den Minister van Justitie,
doch buiten medeweten van den
burgemeester
Het gezag over de Rijks
politie is tweeledig. Eensdeels
betieft het de zorg der openbare
orde en veiligheid en anderdeels
faat het over het beheer en
eleid der crimineele justitie.
De uitoefening en het beleid
der crimineele justitie behooren
onder het gezag van den Minister
van Justitie en onder dezen aan
de hoofdambtenaar en ambtena
ren van het Openbaar' Ministerie.
Dit is wettelijk vastgesteld.
Omtrent de bevoegdheid met
betrekking tot de zorg voor de
openbare orde, bestaat in het
tegenwoordige stelsel onzeker
heid, althans onduidelijkheid,
waarvan de hierboven aange
haalde gevallen o.m. voorbeelden
zijn.
Volgens de Gemeentewet is
de zorg voor de openbare orde
opgedragen aan den burgemees
ter en aan den Commissaris der
Koningin.
De politiemacht van den bur
gemeester beiust dus op de wet
(Gemeentewet art. 184 en vol
gende) en eveneens die van den
Commissaris der Koningin (art.
187J, welke autoriteiten ressor-
teeren onder het Departement
van Binnenlandsche Zaken.
beroerte getroffen waren, ver
keerde denkbeelden hadden op
gevat, waarvan zij niet af te
brengen waren.
Het was duidelijk bewezen,
dat zijne verstandsvermogens
veel geleden hadden. Eenige
voorvallen wist hij zich wel is
waar goed te herinneren, doch
andere pas gebeurde zaken kon
hij zich niet meer voor den geest
terugroepen, en verwisselde dik
wijls de namen der personen,
die in zijne omgeving waren.
Hoe zou men nu kunnen vast
stellen of het gezegde van den
molenaar op waarheid berustte.
Dat de diefstal gepleegd en de
ziekenverpleegster van toen af
verdwenen was, stond vast, al
het overige moest voorloopig
volgens den geneesheer
wegens den toestand, waarin de
zieke verkeerde, als hoogst on
waarschijnlijk, ja bijna onmoge
lijk worden gehouden.
Wie toch kon bewijzen, dat
de molenaar zijn kleindochter
Blijft men, na herziening der
Gemeentewet, aan het beginsel
vasthouden, dat voor burgemees
ters en voor den Commissaris
der Koningin zorg voor de open
bare orde blijft bestaan, dan
zullen deze autoriteiten in de
handhaving daarvan in wettelijk
opzicht staan boven den direc
teur generaal van politie, aan
genomen althans dat diens be
voegdheden bij Kon. Besluit
zullen worden geregeld, evenals
thans het gezag van den Minister
van Justitie over de algemeene
of Rijkspolitie en de bevoegd
heden van de directeuren van
politie slechts steunen op een
zoodanig besluit, (17 Dec. 1851,
S. 166), waardoor feitelijk aan
den Minister van Justitie en aan
de directeuren van politie geener
lei macht wordt verleend. (Zie
Handelingen Tweede Kamer S.-
G. 1850—1852, blz. 970—971.
De bevoegdheden aan den
directeur van politie bij Kon.
Besluit verleend, zijn feitelijk in
strijd met de politiemacht van
den burgemeester en van den
Commissaris der Koningin, wel
ke op de wet steunen en dit zal
c. q. ook het geval worden met
het gezag van den directeur-
generaal.
Ofschoon er hiërarchisch geen
betrekking bestaat tusschen den
directeur van politie en den
Commissaris der Koningin, wij
zen de artt. 12, 14, 15 en 17
van diens instructie, in verband
met art. 187 der Gemeentewet
en art. 15 van het Kon. Besluit
van 17 December 1851, Stbl. 166
uit, dat dit feitelijk wèl het ge
val moet zijn. De directeuren
van politie behooren logisch ge
dacht te ressorleereo onder het
Departement van Binnenlandsche
Zaken.
En daaruit gevolg trekkende
zal de directeur generaal voor
wat aangaat de zorg der open
bare orde ondergeschikt dienen
te zijn aan het hoofd van dit
departement. Wil hij ook o. m.
met zeker gezag over de politie
worden bekleed in dien zin (dat
hij b.v. bevelen aan de plaatse-
zou herkennen, daar hij andere
personen, die langen tijd bij hem
waren, niet kende.
De onderzoeksrechter was ech
ter eene andere meening toe
gedaan, dan de geneesheer. Hij
had andere dingen dan deze
beleeld. Toch wilde hij niets
doen, alvorens zeker te zijn van
zijne zaak, als zijn vermoeden
bewezen was.
De beschuldiging in hem op
gekomen, en de personen, waar
om het handelde, stonden zoo
hoog, dat wel niemand aan zijn
vermoeden zou geloof slaan.
En toch kon hij de verdenking
niet meer van zich afweren, dat
een ongehoord bedrog aan den
ouden zonderling in den Roth-
bachmolen gepleegd wasDe
ziekenverpleegster had de schuld
bekentenissen gestolen, en zij
speelde daarvoor de rol van
gravin van Rheinsburg 1
Waar echter was dan de pleeg
dochter van den molenaar Zij
was, zooals de dienstboden in
lijke politie zal kunnen geven
c. q. zelfstandig maatregelen zal
kunnen nemen, wanneer z. i. de
rust en de veiligheid van den
Staat dit vereischen, dan zal hij
rang moeten hebben boven den
Commissaris der Koningin en
zullen zijne bevoegdheden bij de
wet moeten worden geregeld.
Uit een en ander mag de
gevolgtrekking worden gemaakt,
dat aan de oprichting van eene
afzonderlijke afdeeling politie aan
het Departement van Justitie met
aan het hoofd een dir.-generaal,
vooraf dient te gaan duidelijke
en wettelijke regeling van het
gezag en het beheer over de
Algemeene of Rijkspolitie, voor
zooveel aangaat de zorg voor
de openbare orde, opdat er in
den vervolge geen twijfel meer
kan bestaan omtrent de gezags
bevoegdheden der hooge autori
teiten, die daarvoor te waken
hebben.
verblijft de zorg voor de
openbare orde aan het Departe
ment van Binnenlandsche Zaken,
dan zal, tenzij een nieuwe wet
anders bepaalt, het gezag over
de Rijkspolitie gedeeld moet
worden door de Departements
chefs van Justitie en Binnenland
sche Zaken, waarvan de eerste
het beheer en het toezicht over
de crimineele justitie en de
laatste zorg voor de openbare
orde zal hebben.
Voor centrale leiding en ver
zorging van het politiewezen
kan dan alleen maar gedacht
worden aan een centraal orgaan,
wanneer dit rechtstreeks onder
geschikt wordt aan de twee
genoemde ministers, waarin de
beide deelen van den dienst
samenkomen en samenwerken,
om langs dien weg eenheid in
beheer en beleid te brengen.
Het centraal beheer van den
Vreemdelingendienst in het Rijk,
de politiezorg van internationa
len aard en de leiding van de
handhaving der openbare orde,
wanneer oproerige bewegingen
bepaalde grenzen te buiten gaan,
konden medegebracht worden
onder de werkzaamheden van
den molen zeiden, spoorloos ver
dwenen 1 Ds onderzoeksrechter
had allen, in den molen in dienst,
een streng verhoor doen onder
gaan. Doch van den diefstal
en hoe die was geschied, wist
inderdaad niemand iets. Allen
waren op dien dag in het veld
aan den oogst bezig geweest.
Hij wist, dat de zoo plotseling
tot gravin van Rheinsburg ver
heven kleindochter van den
molenaar, een diepingewortelde
afkeer van de grafelijke familie
had, en misschien daarom zoo
plotseling verdwenen was.
Het eenige lichtpunt, wat hij
in de duistere zaak tot nu toe
had, was de verklaring van een
werkman, die gezien had, dat
den morgen na de vlucht van
Gerda, eene persoon met graaf
van Rheinsburg uit den molen
was vertrokken. Zij had een
mantel en hoed gedragen, die
hij kende. Het gezicht had hij
echter tot zijne bevreemding niet
kunnen zien, daar zij dat met
de centrale leiding.
De uitoefening en het beleid
der crimineele justitie zijn thans
in handen van de Procureurs-
Generaal bij de Gerechtshoven
onder oppertoezicht bi] den
Minister van Justitie.
Zoo is in de wet bepaald en
in elk ander stelsel van politie
wezen zal dit zoo blijven, doch
het is logisch dat de z. g. re
cherchedienst ook onder dit ge
zag worde gesteld en het is zeer
goed denkbaar, dat het hervormd
politiewezen een nieuwe norm
zal kennen n.l. een rijkspolitie
met eene afzonderlijke rijks
recherche en eene gemeentelijke
politie, alleen in die gemeenten
waar zij zal blijven bestaan en
nagenoeg uitsluitend in het ka
rakter van straatpolitie, zonder
gemeentelijke recherche, doch
daarnaast de rijksrecherche,
waarover de procureur-generaal
in zijn gebied de directie zal
hebben, welke regeling kan gaan
in de lijn van art. 190 der Ge
meentewet.
Nimmer zal het aanbeveling
kunnen verdienen om politie
macht, in zake de openbare orde,
in handen te geven van chels
van politiekorpsen, in 't bijzon
der niet zoolang de Rijkspolitie
uit verschillende korpsen zal be
staan, omdat de ambtenaren van
het eene korps nu eenmaal niet
gaarne onder die van een ander
staan, doch voornamelijk niet om
redenen van maatschappelijk be
lang, welke bezwaren ondervan
gen worden door het benoemen
van directeuren van politie naast
de procureurs-generaal.
Dr. a. kuyper
Deze stoere werker, thans aan
het ziekbed gekluisterd, bereikte
Vrijdag den 83-jarigen leeftijd.
Zijn dochter schrijft aan „de
Standaard" een stukje, waarin
zij ter gelegenheid daarvan het
een en ander over de ziektetoe
stand van haar vader mededeelt,
een lichten sluier bedekt had.
Hier begon zich de sluier, die
het onoplosbare raadsel omhulde,
op te lichten, en eenigszins dui
delijk te worden voor den onder
zoeksrechter.
De ziekenverpleegster, die met
den ouden molenaar alleen was,
kon niemand anders dan d«
persoon zijn, die met den graat
vertrokken was.
De verpleegster had dit alleen
zijn niet slechts benuttigd om
den diefstal te plegen, zij had
ook de rijke kleeding van Gerda
gevonden en die aangetrokken.
Hare figuren kwamen eenigszins
overeen, en zoo had het komedie
spel een aanvang genomen.
Het is een ongehoord schelm
stuk zei de rechter onwillekeurig
halfluid, terwijl hij in het vertrek
van Gerda eenige aanteekenin-
gen maakte.
(Wordt vervolgt.)