ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCHVLAANDEREN
VERSCHIJNT WOENSDAGS EN ZATERDAGS IN ALLE PLAATSEN VAN ZEEUWSCH-VLAANDEREN
E. BOOM—BLIEK
29e Jaargang Woensdag 23 Juni 1920 Nummer 2531
Tocli saemen kermesse
g'ouwen
Onbetrouwbaar.
Ontmaskerd.
BRESKENSCHE COURANT
Abonnementsprijs per drie maanden f 1.—
met 10 cent dispositiekosten.
Advertentieprijs van 1 5 regels 60 cent
Elke regel meer 12 cent. Bij abonnement lager tarief
Drukker-Uitgever
TNo.fT breskens p°78$£0
Abonnements-Advertenties zeer billijk tarief.
Tijdelijk verhoogd met 20 pCt.
Advertenties worden aangenomen tot uiterlijk
Dinsdag- en Vrijdagmiddag 1 uur
lijk acht de Belsche regcering
momenteel de stemming der
Entente-mogendheden gunstiger
ten opzichte van de vroeger
door haar aan ons land gestelde
eischen en hoopt zij voor het
thans tot stand gekomen trac-
taat, waarvan zij de ondertee-
kening weigert, later een beter
in de plaats te krijgen, dat haar
wenschen ten opzichte van de
Schelde en Limburg beter be-
viedigt.
Wat ons betreft, wij hebben
bij die onderteekening en de
herziening der tractaten van '39
geen enkel voordeel en kunnen
dus wachten. Alleen moeten we
op onze hoede zijn, dat de mo
gendheden ons niet een ander,
ongunstiger verdrag trachten op
te dringen en loopen we natuur
lijk opnieuw gevaar tegenover
België's machtige vrienden het
loodje te leggen.
Omtrent de Wielinger kwestie
heeft onze regeering vroeger
reeds allerlei middelen van op
lossing, o.a. arbitrage, aan de
hand gedaan. Maar het is niet
waarschijnlijk, dat België daarop
zal ingaan. En voor ons blijtt
het de vraag, of we niet het
best zouden doen na de door
ons betoonde bereidwilligheid
van alle verdere onderhandelin
gen af te zien met een staat, op
welks goede trouw zoo weinig
staat blijkt te maken.
Een vertelling uit Z - Vlaanderen.
t Was vroeg in den morgen
van Sacramentsdag. De zon had
in den strijd met wolken en
neveldampen overwonnen en
deed thans de dauwdroppels op
gras en struiken in haar gouden
licht stralen en schitteren als
zuivere paarlen Leeuwerikken
stegen omhoog en jubelden het
uit, terwijl ze hun vroege zonne
bad namen. De koeien in de
wei stonden op, rekten zich uit
en begonnen aan hun maaltijd.
Doch af en toe wendden ze den
kop half om naar de half tus-
schen de boomen verscholen
liggende boerderij, alsof ze ver
wachtten aanstonds iemand aan
het hek der weide te zien ver
schijnen.
Dit duurde dan ook niet lang.
Plotseling werd de deur der
jkéete" opengeworpen en, alsof
ook zij door de eerste stralen
der zon was gewekt, daar ver
scheen de blonde Marie, de
meid, op den drempel, een em
mer in eiken hand. Zoo schreed
ze naar de weide. Nauw hadden
de koeien haar bemerkt of ze
kwamen uit eigen beweging naar
het hek, blijde dat Marie haar
volle uiers ontlasten ging. De
blaarkop kwam 't eerst aan de
beurt; weldra was Marie op haar
blokstoel gezeten, schoof de
beenen onder de koe en drukte
den emmer tusschen de knieën.
Daar pletsten de eerste stralen
op den bodem en de warme
melk spatte tot tegen den buik
der koe. Dra was de bodem
niet meer te zien en hield het
spatten opal sneller en sneller
volgden de stralen melk elkan
der, daar de bewegingen der
vingers van Marie vlugger wer
den aan de oppervlakte schuim
de en bruiste heteen teeken,
dat Marie een goede melkster
was! Toch scheen het niet zoo
te gaan als andere dagen, al
thans de blaarkop wendde den
kop om en 't was of in de vrien
delijke, goedige oogen een
vragende uitdrukking lag, alsof
ze zeggen wilde; „Wat heeft ze
toch, dat ze zoo nu en dan
even ophoudt; en waarom heeft
ze me vanmorgen niet zooals
anders over den kop geaaid
Maar de blaarkop kreeg geen
antwoordMarie merkte het
nietMarie had zorgenZij
overdacht, wat ze den laatsten
tijd beleefd had en tranen kwa
men haar blauwe oogen vullen.
Zij had eens een tijd gekend,
dat ze eiken morgen, middag
en avond de koeien molk van
haar vaderhet waren er geen
negen, zooals bij den boer, waar
ze nu diende, neen, maar het
waren hun eigen drie koeien 1
We zijn zeker geen chauvinis
tisch volk. Eerder hebben we
een tekort aan nationalen zin
dan een te veel. Dat is even
goed een gebrek. Nationale zin,
nationaal bewustzijn zijn noodig
ter handhaving van het eigen
wezen en versterking van de
nationale cultuur, waarvan ook
het persoonlijk welzijn afhanke
lijk is. Volken, die hiervoor een
beslisten strijd moeten voeren,
omdat verdrukking van anderen
de volle en rustige ontplooiing
van hun nationale wezen belet,
voelen dat sterker dan volken,
als wij die ons niet rechtstreeks
bedreigd weten. Het is juist
immers de zorg voor iets en de
zorg om iets, die ons onze liefde
ervoor bewust doet worden. En
ongetwijfeld zou ook in ons volk
de nationale zin sterker opleven,
wanneer wij ons als natie be
dreigd voelden en het bewust
zijn hadden, dat we ons moesten
verdedigen. Dat blijkt wel uit
de plotselinge belangstelling in
onze buitenlandsche aangelegen
heden, zoodra er iets niet in
orde schijnt en wel als 't ware
een voorgevoel krijgen van een
naderend gevaar. En hieruit
is ook de aandacht te verklaren,
waarmee ons volk tegen zijn
gewoonte in de ontwikkeling der
Belgische kwestie is gaan volgen,
nu de Wielinger kwestie daaraan
plotseling een scherperen vorm
heeft gegeven.
Wij hebben sinds de groote
oorlog eindigde, waarin we zoo
belangeloos te hulp kwamen met
brood en onderdak, van onze
Zuiderburen nog weinig genoe
gen beleefd. En het is dan ook
geen wonder, dat onze stemming
ten hunnen opzichte een beetje
overprikkeld is en gemakkelijk
tot verbittering overslaat. Met
behulp van hun groote vrienden
hebben ze zich ten onzen koste
allerlei voordeelen trachten te
bedingen en gepoogd ons Z.
Vlaanderen, Limburg en de
Schelde afhandig te maken.
En de middelen, die zij daarbij
herhaaldelijk hebben toegepast
men denke aan de Belgische
propaganda in Limburg wa
ren van dien aard, dat we ten
volle in ons recht zouden ge
weest zijn, wanneer we de met
hen begonnen onderhandelingen
hadden afgebroken. Dat we dit
niet deden, was alleen het
gevolg van onzen wensch met
onze Zuiderburen in de beste
verhouding te leven en voorzoo-
veel in ons vermogen lag, de
vrede in dit deel der wereld te
bevorderen. Deze wensch maakte
ook, dat we meer toegaven dan
velen wenschelijk en te verant
woorden scheen, en België in
het tot stand gekomen verdrag
belangrijke oeconomische voor
deelen toezegden, zonder dat
we ons zeiven daarvoor eenige
gunst of voordeel bedongen. Maar
deze inschrikkelijkheid geeft ons
dan ook het volste recht op ons
stuk te blijven staan, nu België
met nieuwe eischen komt, al
vorens het verdrag te willen on
derteekenen.
Deze nieuwe Belgische eischen
betreffen een aangelegenheid, die
tot nu toe vrijwel buiten bespre
king was gebleven, maar die
niettemin in het verleden tot
herhaalde, hoewel nooit ernstige,
wrijving aanleiding heeft gege
ven. Zoowel België als Nederland
beweerden recht te hebben op
de Wielingen, dat is het Zuide
lijkste gedeelte van den Wester-
Schelde-mond, dat zich langs de
kust van Zeeuwsch-Vlaanderen
en verder langs de Belgische
kust uitstrekt en de voornaamste
toegangsweg tot de Schelde
vormt. Nederland beriep zich
daarbij op zijn historische rech
ten en op de noodzakelijkheid
den toegangsweg tot zijn rivier
mond geheel in bezit te hebben.
België op het Volkenrechtelijke
beginsel, dat een staat binnen
een zekeren afstand van de kust
ook de zee beheerscht.
In de praktijk heeft dit ver
schil van opvatting echter nau
welijks tot eenige moeilijkheid
aanleiding gegeven, omdat beide
staten gemakkelijk omtrent maat
regelen betreffende dezen vaar-
Haar levenspad moest slechts
zonneschijn zijn 1
VI.
geul, bij welks bruikbaarheid
beiden belang hebben, tot over
eenstemming kwamen. En ook
thans had deze kwestie niet tot
zoo een ernstig geschil behoeven
te voeren, wanneer België niet
de behoefte had gehad aan een
plausibele reden voor zijn wei
gering het gesloten verdrag te
onderteekenen.
Wanneer wij ons aan België's
houding in deze ergeren, dan is
het niet, omdat het op de Wie
lingen aanspraak maakt, noch
om de redenen, die het daarvoor
aanvoert maar omdat het op
nieuw een bewijs geeft van zijn
onbetrouwbaarheid en slinksche
manieren en opnieuw ons een
minachting toont, die wij niet te
verdragen wenschen.
Tusschen onze regeering en
de Belgische was afgesproken,
dat de Wielinger-kwestie buiten
de onderhandelingen zou gehou
den worden, maar dat ieder voor
de Commissie van Veertien te
Parijs haar standpunt zou uit
eenzetten.
Nadat daarop iedere regeering
twee verklaringen daaromtrent
had ingediend, scheen de zaak
opgelost. Maar toen onze re
geering den 21sten Mei te Parijs
verscheen op verzoek der Bel
gische regeering en niet anders
denkende, dan dat nu aan de
geheele Belgisch-Nederlandsche
onderhandelingen de laatste hand
zou worden gelegd, verklaarde
de Belgische regeering plotseling,
dat zij de onderhandelingen be
treffende de herziening der trac
taten van 1839, waaromtrent
nota bene reeds een overeen
komst was tot stand gekomen,
zou afbreken, wanneer België'
inzake de Wielingen niet zijn
zin kreeg.
Het is duidelijk, dat deze ver
klaring na al wat daaraan reeds
was voorafgegaan, niethetgevolg
was van den wensch der Belgi
sche regeering om de Wielinger
kwestie opgelost te krijgen, maar
uitsluitend van haar onwil om,
na de daartegen in sommige
Belgische kringen gevoerde op
positie, het tot stand gekomen
verdrag te teekenen. Waarschijn-
familie van tijd tot tijd. Als
evenwel groote feesten, jacht
partijen of dergelijke plaats
hadden, dan werd ook het oude
slot #in gebruik genomen, de
groote eetzaal, die honderden
personen kon bevatten, straalde
dan in een licht van de honaer-
den kaarsen, de de zilveren
kioonkandelaars bevatten. Ook
de meeste logeerkamers waren
in het oude slot, en voor het
nieuwe familielid, wiens verschij
ning men in het oude slot met
gemengde gevoelens" tegemoet
zag, waren eenige vertrekken,
in een op het bosch uit zienden
vleugel gebouwd, in gereedheid
gebracht.
Gerda zelf zou deze omgeving,
welke verre die van de Roth-
boschmolen overtrof, als zeer
lief voor haar genomen hebben.
Lucie Ender» was er echter in
't geheel niet mee ingenomen,
dat zij als het ware van de overige
familie afgezonderd werd. Het
was alsof zij in een slag van de
rol, die zij nu voortaan spelen
moest, was doordrongen, en reeds
de rechten, die eene gravin van
Rheinsburg toekwamen, volko
men kende. Zij vond de wijze,
waarop men het nieuwe familie
lid in het slot opnam, eene. on
gehoorde, en nam zich voor
elkeen afzonderlijk daarvoor te
straffen.
Een spottende glimlach kwam
bij die gedachte op hare lippen,
en toen zij alleen in hare kamer
was, had zij nogmaals alles wat
zij den ouden molenaar ontstolen
had, door hare vingers laten
gaan. Zij vond daarbij schuld
bekentenis op schuldbekentenis.
Dit gravengeslacht, dat zich zoo
hoog boven alle stervelingen
wilde verheffen, behoorde nog
maar nauwelijks een pan op bet
dak van het slot. Nu riep zij
zich nog eens alles voor den
geest. Beeld voor beeld ging
nog eens haar geest voorbij.
En dan kwam het verschrikke
lijke oogenblik toen Egon van
Rheinsburg haar den rug had
toegekeerd, alhoewel hij haar
toch de grootste liefde had
weten toe te dragen, bij zijn
brutaal optreden, toen hij haar
van zich stiet. O, aan dat gru
welijk oogenblik zou zij nu in
de gelegenheid zijn hem daaraan
te herinneren, hare wraak uit te
voeren. Nu had zij bereikt,
waarna zij zoo gestreefd had.
Zij jubelde het uit van vreugde,
als dol sprong zij door het ver
trek.
Eensklaps herinnerde zij zich
de bevelen, die de graaf haar
tijdens de rit naar het slot had
gegeven. Gij moet u in alles,
wat de gewoonten van het huis
betreft, streng onderwerpen, had
hij op koelen toon gezegd. De
gravin is er bijzonder op gesteld,
dat in niets eenige afwijking van
den gewonen regel geschiedt.
(Wordt vervolgd.)
16)
Dit was de oorzaak, waarom
zij er in toegestemd had den
fabrikant, en meermalen millio-
nair, tot echtgenoot te nemen,
waardoor zij in de gelegenheid
was gekomen, zich tot de eerste
familiën der hoofdstad toegang
te verschaffen en in hare salons
steeds deftige gezelschappen om
zich te vereenigen, kortom, eene
glanzende levenswijze te voeren,
waardoor zij het groote vermo
gen aanzienlijk deed verminde
ren en zich zoo weinig mogelijk
aan haar kind en echtgenoot
gelegen liet liggen. Hóewei zij
wist, dat een donker geheim
haar man omhulde, wilde zij
dit niet uitvorschen. Zij wilde
niets onaangenaams vernemen,
daarvoor was zij te zeer aan de
vreugde des levens gehecht.
Ratelend rolde de equipage,
welke de vermeende nieuwe
gravin naar het slot reed, over
de oude slotbrug. Het was een
der oudste burchten uit de ge
heele omgeving, waarvan de
tegenwoordige bezitter alles in
denzelfden toestand gelaten had,
als waarin hij het van zijne
voorouders overgenomen had.
De brug kon zelf des nachts
worden opgehaald, zoodat dan
alle verkeer tot het slot van den
boschkant onmogelijk was. Van
de andere zijde was in den laat
sten tijd een mooie landweg aan
gelegd, die naar het station
leidde. Ook had de graaf eene
kleine villa naar modernen stijl
in het midden dezer overoude
omgeving laten bouwen. Deze
villa, die zeer kostbaar was in
gericht, bewoonde de grafelijke