ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCHVLAANDEREN
Boelten in de Schoonmaak,
Bloeitijd.
gBreifcLBYea*.
EMILY.
VERSCHIJNT WOENSDAGS EN ZATERDAGS IN ALLE PLAATSEN VAN ZEEUWSCH-VLAANDEREN
E. BOOM-BLIEK
29e Jaargang
Woensdag 21 April 1920
Nummer 2514
BRESKENSCHE COURANT
Abonnementsprijs per drie maanden f 1.—
met 10 cent dispositiekosten.
Advertentieprijs van 1 5 regels 50 cent
Elke regel meer 10 cent. Bij abonnement lager tarief
Drukker-Uitgever
TNof02°r BRESKENS p,°7s$4ro
Abonnements-Advertenties zeer billijk tarief.
Vraagt condities.
Advertenties worden aangenomen tot uiteriyk
Dinsdag- en Vrijdagmiddag 1 uur
Vroeg als het voorjaar zijn
ook de bloesems gekomen, die
nu de naakte boomen omtoove-
ren in reusachtige bouquetten
van wit en rose. Tusschen het
kale hout van iepen en linden
en eiken en het wollige waas
der groenomshrierde struiken
staan nu de pruimen en appels
en peren en kersen in hun won
deren lentedos, de teere pracht
van hun bloeitijd. Tallooze teere
bloempjes zijn het, die nog voor
de blaadjes zich geheel gevormd
hebben en die nu den geheelen
boom maken tot één wit-rose
pracht van lentebloei, tot een
jeugdroom, waarin alle gedachte
aan de grove realiteit der dingen,
aan nut en voordeel en alles,
waarvoor de menschen zich in
spannen, vervluchtigd schijnt in
een waas van teere verlangens
en onbestemde verwachtingen.
Als die verwachtingen en
verlangens zijn deze bloempjes,
teer tot aan het onstoffelijke,
maar de vruchten en daden van
het leven moeten eruit groeien.
En als de jeugd is deze bloe
sempracht, waarin geen plaats
schijnt dan voor den droom van
schoonheid en verlangen, maar
die niettemin van ernstige bette-
kenis is als de bloeitijd van het
volgende leven.
Want niet alle bloesems wor
den vruchten. En of zij het zullen
worden, daarover beslist deze
tijd. Nu moet de boom bemest
zijn en verzorgd worden, willen
de bloesems zich ook tot vruch
ten zetten en moet zoo mogelijk de
jonge bloei tegen nachtvorst
beschermd worden.
Nu, in dezen tijd van uitbars
tende jeugdpracht, nu er geen
gedachte mogelijk schijnt aan
zoo iets praktisch, als vrucht-
draging en oogst, worden over
dien oogst beslist en het resul
taat van een leven bepaald. Nu,
in dezen tijd, moet de boom
gezond en sterk zijn en zijn
volle kracht ontplooien kunnen
en nu moet hij verzorgd worden,
wil al deze bloesempracht niet
vergeefsch geweest zijn. De
tuinders en vruchtenkweekers
weten het wel en nemen hun
maatregelen en verdubbelen hun
29)
„Ja, nu weet ik het, het was,
U dit te geven", hernam zij,
een kostbaren diamanten broche
onder haar kussen te voorschijn
halende en U te verzoeken als
ge ooit een „eigen dochter" krijgt,
haar dien uit mijn naam te ge
ven. En misschien als Uw vrouw
er niets tegen hadt, zoudt ge
haar wel Emily willen noemen
Niemand antwoorddezelfs
mevrouw Knowle niet. Stenhou-
se bleef over haar zitten, stijf
als een standbeeld en staarde
haar ain alsof het zijn vurigst
verlangen was die laatste over
blijfselen van kracht en schoon-
aandachtige zorgen. Maar de
mensch weet het niet altijd.
Wanneeer we jong 2ijn, lijkt
het leven ons als een lentedroom
en wij zelf staan daarin als de
bloesemende boomen in den
rijken tooi onzer idealen en ver
wachting. Dat is ook een wondere
pracht om aan te zien, zoo'n
jeugdleven, waaraan alles bloeit
en geurt en waaraan de uitbar
stende levenskracht uitbloesemt
in verrukkingen. In stille, eer
biedige bewondering staan wij
die heerlijkheid aan te zien, zoo
als we het een bloeienden boom
gaard doen. En het wordt ons,
ouderen, soms vreemd te moede,
wanneer we denken aan de eigen
jeugd met zijn schittering van
levenskracht en rijke beloften.
We herinneren ons de verwach
tingen en kijken onwillekeurig
naar het resultaat, dat we thans
in handen houden. Dat brengt
een trek van pijn op het gelaat
en een vreemde droefheid in
het hart. Geen zomer toch bracht
nog, wat de lente beloofde.
Overal vallen de bloesems af,
die niet tot vruchten rijpen kon
den. We zien het, wanneer we
onder de wit-roze wolken van
bloesem doorloopen, die nu de
vruchtboomen en de boomgaar
den zijn. Maar wie als de boo
men te prijken staan in den
vollen tooi hunner lentebloei,
weten het niet en denken er
niet aan.
Hoe zou het ook kunnen
De bloeitijd van het leven is
allerminst een tijd van bereke
ning en bezonnenheid. Men leeft
als in een overvloed van ver
wachtingen en idealen en in het
zekere, zegevierende gevoel van
eigen levenskracht. Men kent
alleen de schoonheid en de
vreugde en den onstuimigen lust
van het verlangen. Hoe zou
men voorzichtig kunnen zijn en
zorgzaam, waar zoo volle rijk
dom ons in overdaad van ver
wachtingen en als in een onver
woestbare burcht van zelfbe
wustzijn leven doet In rijke
trossen hangen de bloesems neer
aan de overladen takken van
onzen levensboom. Eens zullen
we de hand maar hebben uit te
steken om een overvloedigen
oogst van vruchten te grijpen.
Maar immers niet alle Moe
heid levend of dood met zich te
voeren.
Ten laatste strekte hij de
hand uit, nam de broche uit de
hare aan, kuste beide en nam
toen afscheid.
„Als ge spoedig in Liverpool
komt wonen, zal ik U misschien
nog wel eens terug zien", zeide
zij vriendelijk. Doch beiden wis
ten evengoed, dat dit alleen een
gedachte was om het laatste af
scheid minder hart te maken,
beiden gevoelden dat ze elkaar
nooit meer zouden wederzien.
Dit was ook het geval, hoe
wel mevrouw Bowerbank eenige
weken langer bleef leven dan
men had durven verwachten en
hoewel zij nog. in leven was toen
Stenhouse naar Liverpool kwam.
Zij vernam alles omtrent hem
door de Knowles, die, als altijd
sems rijpen tot vrucht. En nu
in den bloeitijd heeft de vrucht
zetting plaats. Aan 't leven zeker,
waarover wij geen meester zijn,
maar aan onze zorg en inspan
ning ook zal 't liggen, of er velen
nutteloos afvallen dan wel een
rijken oogst ons deel zal zijn.
En het is moeilijk dat te be
denken, wanneer de rijkdom
van bloesems onuitputtelijk
schijnt en het afvallen van een
enkelen ons niet deren kan. We
weten nog niet, dat nachtvor
sten komen en stormwinden en
dat zoovele onzer verwachtingen,
die deze bloesems zijn, nooit tot
de gehoopte vruchten ontkiemen
zullen. We bedenken ook niet,
dat vele andere ineen zullen
schrompelen ten gevolge van
het gebrek aan levenskracht en
verdorren lang voor de herfst
gekomen is. Overmoedig spelen
we met den bloesemrijkdom van
onzen bloeitijd. En als we den
diepen ernst van het leven een
oogenblik bewust worden, dan
meenen we, dat we later nog
wel kunnen zorgen voor de ont
wikkeling der vrucht, dat ons
leven anders zal worden en on
zen arbeid en onze inspanning
ernstiger, wanneer maar een
maal onze jeugdroes voorbij is,
en we ons tot gestadiger wer
ken en leven zetten zullen.
Maar later is gewoonlijk te
laat. In den bloeitijd moet zich
de vrucht zetten en de bloeitijd
van ons leven beschikt over dat
leven. Het bedenken daarvan
moet ons niet tot bedachtzame
jonge oude-mannetjes maken.
We mogen dol doen en ons
uitvieren en eens laten gaan.
Maar het besef moet levendig
blijven, dat niet dolle uitgela
tenheid, maar zelf beheersching
en levensernst en het vervullen
van een levenstaak het groote,
volle levensgeluk brengen.
De jeugd zij als een korenveld,
Verrukk'lijk schoon voor de
foogen,
Dat joelt en woelt en bruist
[en zwelt
Door d' uchtendwind bewogen!
Staan eens die wilde velden kalm,
Bij schoven saamgebonden,
Dan wordt aan ied'ren gouden
[halm
Een rijke vrucht gevonden.
de Indische dame in alle op
zichten behulpzaam waren en zij
scheen in de inrichting van de
woning, waar Stenhouse zich
vestigde nog in zeer veel belang
te stellen. Zeer vele kleinig
heden, die voor 't oog weinig
vertoon maakten, doch zeer veel
waarde hadden voor 't gemak
van Stenhouse, werden door haar
in stilte derwaarts gezonden.
Doch hem weer te zien verlangde
zij niet. Het scheen, dat hun
samenzijn een zachte afsluiting
was geweest van al wat haar
nog aan het leven verbond, en
wat het sterven voor haar moei
lijk maakte. Blijkbaar wenschte
zij ook niet weer te herstellen,
doch bleef rnet onbeschrijflijk
geduld wachten tot zij werd
opgeroepen.
Op 't onverwachts geschiedde
Gaarne verleenen wij aan
onderstaand artikel een plaats in
ons blad en bevelen wij het in
de aandacht onzer lezers aan.
We zitten midden in de schoon
maak
Welke tijd kan in ons lieve
vaderland halen, wat belangrijk
heid betreft, bij dien tijd
Het is een tijd vol verrassin
gen, soms minder prettige, als
blijkt, dat hier of daar de mot
leelijk huisgehouden heeft in
gordijn of kleedje, of het be
hang danig verkleurd is, nu de
schilderijen eens van haar plaats
komen, maar ook van heel
aangename verrassingen, van
teruggevonden dingen, die men
reeds lang verloren waande, van
nog heel goed te pas komende
voorwerpen, die te voren op den
rommelzolder terechtgekomen
waren.
En dan die verrassing voor
alle niet-mannelijke leden van
het gezin, als een kamer geheel
schoon is en trischgewasschen gor
dijnen de vensters sieren, een
nieuw kleed of karpet op den
vloer ligt, als onze stoel, die
altijd nog wel zoo'n beetje mee-
kon, nu, nieuw overtrokken, pa
radeert als een zeilree fregat
voor zijn eerste reis.
In dien tijd, dien tijd van
zwoegen der vrouwen en mop
peren der mannen, komen er in
menig huis heel wat zaken voor
den dag, die „nu maar einde
lijk eens weg moeten". Onder
die voorwerpen noemen wij oude
boeken, die eens sieraden van
boekenkast of boekenrekje wa
ren, maar langzamerhand zijn
verhuisd naar donkere hoekjes,
vergeten plekjes van een logeer-
kamerkast of de vliering.
Elk jaar zijn ze met prijzens-
waardigen ijver weer voor den
dag gehaald, afgestoft, tegen
elkaar geslagen om het stof er
binnenuit te krijgen, nog eens
teederlijk bewerkt met den stof
fer en dan weer weggezet tot
de volgende schoonmaak.
Waarom
Doen die boeken daar nog
eenig nut
Ja, heel vroeger misschen, of
ditzooals bij zulke gevallen
meer gebeurt, toen de beide
verzorgsters en de patient meen
den dat 't oogenblik nog ver
verwijderd was. Niemand was
bij haar; en ze had ook geen
tijd om van iemand afscheid te
nemen alleen de dienstbode,
die haar voortdurend had op
gepast, en was toegesneld, meen
de van hare stervende lippen
nog gehoord te hebben„John,
lieve John".
Natuurlijk vertelde deze vrouw
't aan Sir John, aan mevrouw
Knowle en ieder ander, dat de
laatste woorden van mevrouw
Bowerbank de naam van haren
man geweest waren. En niemand
sprak haar dit tegen.
Wellicht zullen vele lezers het
als een bewijs hoe versteend 't
als het steeds vacantie was en
steeds pijpestelen regende en
wij op een onbewoond eiland
woonden, ja, dan zou men ze in
eere moeten houden, die kinder
verhalen, oude romans, geschie
denisboeken en wat niet al.
Maar in den tegenwoordigen
tijd, waarin telkens nieuwe lec
tuur komt en tijdschriften en
weekbladen elkaar verdringen,
daar stichten oude boeken, die
telken jare alleen met de schoon
maak in handen komen, geen
nut meer.
Ze kunnen gerust afgeschre
ven worden op den inventaris,
afgevoerd van de sterkte.
Het zal ruimte doen winnen
en tijd sparen, als men ze weg
doet.
En dan, als men ze weg doet,
dan kunnen ze nut stichten, véél
nut zelfs.
Als gij, huismoeders, nu deze
schoonmaak eens al die oude,
atstandsche papieren kinderen
bij elkaar legt en den secretaris
van het Algem. Ned. Verbond
in Uwe woonplaats waarschuwt,
dan zal hij die boeken allicht
gaarne bij U laten halen.
Hij zal alles wat hij aldus
krijgt bijeenbrengen en zenden
aan de Boekenhuis-commissie
dezer groote Nederlandsche Ver-
eeniging, die te Rotterdam ge
vestigd is en waar geen afdee-
ling van het A. N. V. bestaat,
sture men de boeken rechtstreeks
naar Rotterdam. (Boekenhuis van
het A. N. V. v. d. Duijnstr. 63).
In Rotterdam, waar die zen
dingen uit het geheele land
samenkomen, worden er pakket
ten van gemaakt en groote kis
ten mee gevuld, die dan worden
gezonden naar alle deelen van
de wereld, waar onze taal ge
sproken wordt, waar afstamme
lingen wonen van onzen stam,
die het Hoilandsch trouw in hun
hart bewaren, die dankbaar zijn
voor een Hoilandsch boek, Hol-
landsche tijdschriften, platen en
kaarten, alles wat maar aan 't
Moederland doet herinneren.
De zeemanshuizen ontvangen
er geregeld van, en menig ma
troos zit ver, heel ver van zijn
vaderland zich nog te vermeien
hart van Stenhouse was, aan
merken, dat uitgenomen de dag
der begrafenis van mevr. Bower
bank, toen het kantoor uit eer
bied van de overledene gesloten
was, de jonge firmant geen uur
van zijn lessenaar gemist werd.
Hij kwam vroeg vertrok laat
en vervulde de plaats der
beide oudere firmantenvan
mijnheer Knowle, die zwaar aan
rhumatiek lijdende was en van
Sir John, van wien men nu na
tuurlijk weinig kon verwachten.
In alle opzichten deed hij zijn
plichten als een man, en niet een
onder de kooplieden, die hij
dagelijks op de beurs ontmoette,
met welke hij dagelijks zaken
deed en die allen eenstemmig
verklaarden dat de nieuwe fir
mant, die door de firma was
opgenomen, het huis Bowerbank
Co. in korten tijd grooter zou
maken dan het ooit geweest was.
(Slot volgt.)