ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCHVLAANDEREN
VERSCHIJNT WOENSDAGS EN ZATERDAGS IN ALLE PLAATSEN VAN ZEEUWSCH-VLAANDEREN
E. BOOM-BLIEK
29e Jaargang
Zaterdag 3 April 1920
Nummer 2510
WekslijksOvsrzicht
EMILY.
BRESKENSCHE COURANT
Abonnementsprijs per drie maanden f 1.—
met 10 cent dispositiekosten.
Drukker-Uitgever
Abonnements-Advertenties zeer billijk tarief.
Vraagt condities.
Elke regel meer 10 cent. Bij abonnement lager tarief
TNo,02T BRESKENS p,°|$4ro
Dinsdag- en Vrijdagmiddag 1 uur :-:
g^Mg» Uit hoofde van het
Paaschfeest zal Dinsdag
as. geen nommer van ons blad
verschijnen.
DE UITGEVER.
Dit hebben we toch bij alle
oorlogsmisère met den oorlog
gewonnen, dat we meer dan
vroeger, meer dan ooit misschien,
rekening willen houden en reke
nen met werkelijkheden. Dat is
niet onze schranderheid, die er
bij gewonnen heeft. Nood leert
bidden Maar zij leert meer nog.
,Zij eischt ook en dringt de wer
kelijkheid en haar onontkoom
bare eischen ook aan den meest
hardleerschen op. Wanneer we
duidelijker, zuiverder vooral dan
vroeger het menschenleven zien,
maar ook dit werkelijke uitzicht
willen erkennen en, zonder po
gen tot verbloemen, daarnaar
ons willen richten, dan komt dat
vooral, omdat de nood, dien de
oorlog schiep, er ons toe ge
dwongen heeft.
Het oeconomische vraagstuk is
niet van vandaag of gisteren en
de sterke oeconomische en maat
schappelijke gisting, waarop on
ze minister van binnenlandsche
zaken de aandacht vestigde
evenmin. Maar dit aandacht
vestigen en de instelling der
Staatscommissies, die er aan
leiding toe gaf, meer nog de
erkenning der oorzaken en van
de eischen, die deze oorzaken
doen stellen, bewijzen, dat men
van de noodzakelijkheid om ter
oplossing van dit vraagstuk de
werkelijkheid diep in de oogen
zal moeten zien, zich overtuigd
heeft. De vraag naar gelijk
matige verdeeling van den ar
beid hield ook reeds lang voor
den oorlog de menschen bezig.
Maar het verband, dat ook mi
nister Ruys de Beerenbrouck
tusschen deze vraag en de nood
zakelijkheid van verhooging der
productie legt, geeft haar eerst
de beteekenis, die regeeringen
25)
„Dat ben ik ook", hernam
Emily, hare tranen droogende.
,Och, die vriendelijke goed»
hartige man, reeds zoo oud, kon
evenmin als duizenden anderen,
de volle beteekenis van 't woord
liefde omvatten. Liefde, geluk
kig of ongelukkig, beantwoord
of niet, in stilte of in 't open
baar, maar toch altijd oprechte,
harten verwarmen liefde, die een
directe hemelsche gave is, is
een zegen, die weinigen kennen,
doch die een geheel leven kan
vervullen of vernietigen.
„Gij zult nu begrijpen, Sir
John", hernam mevrouw Bower-
bank, waarom mijnheer Sten-
house voor al uw beleefdheden
zoo ongevoelig is. Hij waant
zich verongelijkt en is dat ook
inderdaad. Hem maakte men
dwingt haar onder de oogen te
zien. Wij zijn verarmd tenge
volge van de kapitaalvernieti
ging door den oorlog en hebben
nu arbeid noodig om onzen
vroegeren rijkdom te herstellen.
En zij die dien arbeid leveren
moeten, zijn daartoe alleen bereid,
wanneer ze van een gelijkmatiger
verdeeling van de vruchten vtyi
dezen arbeid kunnen verzekerd
zijn. Dat is heel natuurlijk. Maar
dat dit officieel wordt geconsta
teerd en als 't ware als billijk
erkend, dat er een Staatscom
missie wordt ingesteld om een
gelijkmatiger verdeeling van de
vruchten van den arbeid van
allen, die aan de productie dpel-
nemen, te onderzoeken en er
over te beraadslagen, dat is al
leen door en - na den oorlog
natuurlijk geworden.
En deze natuurlijkheid betee-
kent, dat we welbewust op weg
gaan naar een anderen maat
schappij-vorm. Men moge het
pleizierig of onpleizierig vinden,
men heeft te erkennen, dat er
verandering op komst is en zich
daarbij neer te leggen. Dit wil
nog niet zeggen, dat we op een
communistische samenleving toe-
wandelen. Wat we momenteel uit
West-Duitschland vernemen, kan
een dergelijke samenleving niet
erg aantrekkelijk maken. Maar
het beteekent wel, dat de alleen-
heerschersrol van het kapitalisme
schijnt uitgespeeld.
Vergis ik mij niet, zoo heeft
Mgr. Nolens, voorzitter der in
gestelde Staatscommissie op de
ministerieele installatierede ge
antwoord, dan is het oeconomi
sche vraagstuk in de derde plaats
ook een vraagstuk van mede-
zeggenschap van de verschillende
factoren bij de voortbrenging
betrokken, waarbij men dan fei
telijk het oog heeft op meerdere
mede-zeggenschap der werk
nemers.
Den heer Paul Nijgh, voor
zitter der werkgeversvereniging
op transportgebied, moeten bij
het lezen dezer woorden de ha
ren wel te berge zijn gerezen
en hij ziet ongetwijfeld den
voorzitter onzer Katholieke Ka-
dit wijs, mij het tegenoverge
stelde, en daardoor werden wij
van elkander gescheiden Och,
mevrouw Knowle, vertel gij het
mijn echtgenoot eens verder, ik
heb geen kracht meer om zoo
veel te spreken".
„Spreek er in 't geheel niet
over, waartoe dient het zeide
Sir John, wien het onderwerp
begon te vervelen. „Er kan nu
niets meer aan veranderd wor
den, mijn beste. Hij heeft een
vrouw en gij een man. Dusal
stierf ik, toch zou het niet hel
pen gij zoudt niet met hem
kunnen huwen.
,Ik denk niet aan trouwen,
wel aan sterven. Ik ben er ze
ker van, dat mijn einde nabij is,
en het valt mij moeilijk heen te
gaan voor dat hij mij vergiffenis
geschonken heeft, want hij was
zoo goed en is vreeselijk ver
ongelijkt. Dikwijls, zeer dikwijls,
heb ik 't u willen vragen, doch
telkens ontbrak mij den moed.
merclub reeds arm in arm met
Wijnkoop en de zijnen. Zoo erg
is het nog niet. Mgr. Nolens is
nog niet eens aan Troelstra toe,
die toch in 's heeren Wijnkoop's
oogen een aartsreactionair is. En
het blijk zelfs niet waar, dat zijn
Duitsche partijgenooten. de Cen
trummannen, met de roode gar
disten in het gelid marcheeren.
Waarvoor zouden ze ook Ze
hebben te Berlijn hun ministers,
die voor hen zorgen, en die ont
beren de comministen nog. Eigen
schuld Kwestie van principe,
zeggen de onafhankelijken Alleen
van een arbeidersregeering wil
len ze deel uitmaken en dan
nog slechts van zoo een, die on
der hun leiding staat. Hier is
algemeen menschelijke principe
van baas te willen zijn, waaraan
we voor een groot deel den hee-
len oorlog danken en dat nog
overal de wereld in onrust houdt,
te Berlijn niet allleen, maar te
Boedapest en te Konstantinopel
en aan de Russisch-Poolsche
grens, waar ze weer aan 't bak
keleien geraakt zijn.
Poolsche schuld, beweert de
Swojet-regeering van Moskou.
En zij gaat verder. Het is alleen
om Polen en het Poolsche im
perialisme, zegt ze, dat wij een
groot leger op de been houden.
En zij tracht dit te bevestigen
door aan alle niet bolsjewisti
sche landen haar vredesvoor
waarden aan te bieden. Dat geldt
dus ook ons en kan dus onze
grensbewoners gerust stellen,
die zich met het roode leger
uit het Duitsche industriege
bied zoo vlak bij de deui niets
op hun gemak gevoelen. Jammer
alleen, dat de bewering, als zou
de aanval der bolsjewistische
legers op het Poolsche front
dienen om dit roode leger en
in 't algemeen de Duitsche com
munisten te helpen, deze ge
ruststelling weer een beetje ver
zwakt. De Berlijnsche regeering
schijnt nu echter stevig van plan
aan dit alles een eind te maken.
Een soortgelijk plan koes
teren de geallieerden ten op
zichte van de Turksche natio
nalisten en de Italianen ten op-
Nu wil ik 't wagen. Wilt gij
mij nog een genoegen doen
„Spreek slechts, lieve".
„Och, laat mij Stenhouse nog
eenmaal zien slechts een half
uur tien minuten voor ik
sterf!"
„Spreekt toch niet van ster
ven, gij zult nog jaren leven,
hoop ik", zeide Sir John somber.
Emily schudde het hoofd.
„Och, dat weet gij beter. Ik
zou u deze gunst niet vragen,
als ik de dood niet voelde na
deren. Het is u toch niet onaan
genaam voegde zij er smee
teend bij. ,'t Is alleen om hem
de waarheid mede te deelen
om hem te zeggen, dat ik hem
niet misleid heb, ik kan hem
daardoor redden en zijn geheele
volgend leven veraangenamen,
omdat hij dan niet aan mij be
hoeft te denken als' aan een
trouwelooze die hem eerst aan
hing en hem later verstiet, 'om
hem door haren echtgenoot ter
zichte van de Adriatische kwes
tie. Zoodat ik maar zeggen wil,
dat, alle goed^ voornemens ten
spijt, de algemeene rust nog
niet in zicht lijkt.
Nederlandsche of Buiten-
landsche Werkgevers met
buitenlandsche arbeiders
in hun dienst.
Herhaaldelijk komt het voor,
dat Nederlandsche, zoowel als
Buitenlandsche werkgevers met
huitenlandsch personeel, dat in
Nederland arbeid verricht, in de
meening verkeeren, dat zij geen
rekening met de Invaliditeitswet
behoeven te houden, omdat zij
in de Wet bepalingen meenen
te vinden, die hen in dat geval
vrijstellen van de verplichtingen.
Naar aanleiding van deze
verke. rde opvattingen wijzen wij
op het navolgende
Artikel 4 der Invaliditeitswet
bepaalt, wie als arbeider in den
zin der wet moet worden be
schouwd, en formuleert dit aldus:
„Onder arbeider wordt in deze
wet verstaan, ieder die den leef
tijd van 14 jaar heeft bereikt,
niet in werkelijken militairen
dienst is, en in loondienst arbeid
verricht binnen het Rijk enz., in
dit artikel wordt dus ationali-
teit en woonplaats binnen of
buiten het Rijk van geen invloed
geacht.
Artikel 11 omschrijft, wie in
den zin der wet werkgever is,
en wel op de volgende wijze
„Onder werkgever wordt in
deze wet verstaan, ieder in
wiens dienst arbeid wordt ver
richt door een arbeider", ook
hier dus geen beperking ten
opzichte van nationaliteit of
woonplaats. Ieder werkgever, die
arbeiders in Nederland te werk
stelt, moet dus de verplichtingen,
door de Invaliditeitswet opge
legd, nakomen.
Nu beroepen enkelen zich op
de artikelen 46 en 48 der Inva
liditeitswet, waarin zij bepalin
gen meenen te zien, die hen
vrijstellen. Dit nu, is niet juist.
Art. 46 luidt„Niet verzeke-
vergoeding een gunst te doen
aanbieden. De waarheid zou elk.
misverstand wegnemen. Spreek,
staat het mij toe Och, mevr.
Knowle ik bid u, wees mijn
voorspraak".
„Mij dunkt, uw vrouw heeft
gelijk Sir John", zeide mevrouw
Knowle.
,'t Is mij wel; maak dan sa
men de zaak maar in orde 1"
antwoordde Sir John opstaande.
„Doch zorg vooral dat mevrouw
Bowerbank zich niet overspant.
„Ik dank u", zuchtte zij,
aan hare jeugd terugdenkend".
Gij zult mij dit wel willen toe
staan ik heb u nooit leed kun
nen doen, en zal weldra sterven,
spoedig dood zijn, evenals uwe
eerste vrouw, over wie gij mij
nooit hebt gesproken. Ik wensch-
te wel dat gij zulks nu en dan
gedaan hadt. Hebt gij haar
bemind en, als ik 't vragen mag,
beminde zij u
Plotseling nam de oude man
ring8plichtig zijn de bij al
gemeene maatregel van bestuur
aangewezen arbeiders, die
vreemdeling zijn, en werkzaam
in een der niet hier te lande
gevestigde onderneming" enz.
Hier is sprake van een alge
meene maatregel van bestuur
(Kon. Besluit), dat zal vaststel
len, welke buitenlandsche arbei
ders, die in Nedeiland werken
voor een buitenlandsche onder
neming, niet verzekering8plichtig
zullen zijn. Daar zulk een Kon.
Besluit nog niet bestaat, is er
dus voor niemand vrijstelling.
Art. 48 zegt: „Niet verzeke-
rings-plichtig is de arbeider, die
vreemdeling is en buiten het
Rijk woont, tenzij hij in een
onderneming arbeid verricht, ot
de werkgever binnen het Rijk
woont.
Woont de werkgever binnen
het Rijk, dan is hij dus (on
verschillig zijne nationaliteit) ge
houden aan artikel 11 (zie hier
voor) en vallen al zijne arbei
ders, die in Nederland werken,
onder de Invaliditeitswet.
Betreffende het eerste gedeelte
van art. 48 het volgende Ieder
arbeider, die vreemdeling is en
buiten het Rijk woont, maar in
Nederland (in een onderneming
onverschillig van welke nationa
liteit) werkt), valt onder de In
validiteitswet.
In het kort
le. Iedere werkgever, die in
Nederland arbeiders in het werk
stelt, is (onverschillig woonplaats
en nationaliteit van hemzelf zoo
wel als van zijne arbeiders)
verplicht de Nederlandsche In
validiteitswet na te leven.
2e. Iedere arbeider, onver
schillig van welke nationaliteit
hij is, is gedurende den tijd dat
hij in Nederland werkt, wettelijk
verplicht zich te verzekeren.
Ten slotte merken wij nog
op, dat volgens art. 14 Invalidi-
teits-wet, in geen geval 'n buiten
lander een werk in Nederland
uitvoert, hij die ter plaatse waar
de werkzaamheden hier te lande
worden verricht, met de leiding
daarvan is belast, als werkgever
wordt beschouwd.
weer plaats en bedekte de oogen
met beide handen.
„Ik smeek u, spreek niet over
haar. Arme Jane M ij n e Janel
Ja, zij beminde mij".
Terwijl hij zoo naast zijn
tweede vrouw zat, die in ge
zonde ot zieke dagen, hem niet
beminde, doch alleen achtte en
dankbaar was voor zijne zorgen,
zullen de gedachten van den
ouden man met een onbeschrij
felijke snelheid wel zijn terug-
gedwaald naar vroeger dagen,
en zullen zij zich onwillekeurig
gevestigd hebben op de vrouw
zijner jeugd, toen hij arm was,
en zij toch zoo teeder, zoo on
gekunsteld, zoo oprecht jegens
hem. Toen hij de handen van
't gelaat nam, vertoonden zich
dan ook sporen van tranen
haastig stond hij op en wilde
vertrekken.
(Wordt vervolgdi