ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCHVLAAHDEBEN Ds Ksizsrskwestie* EMILY. VERSCHIJNT WOENSDAGS EN ZATERDAGS IN ALLE PLAATSEN VAN ZEEUWSCH-VLAANDEREN 29e Jaargang E. BOOM-BLIEK Zaterdag 17 Januari 1920 Gemeenteraad. Nummer 2488 BRESKENSCHE COURANT Abonnementsprijs pe Advertentieprijs va Elke regel meer 10 cent. Nu de vrede is ingetreden en daarmede de uitleveringskwestie sterk op den voorgrond is ge drongen, begint men meer be lang in deze kwestie te stellen. Theodor Wolff wijst in het Berliner Tageblatt, deze kwestie besprekende, op den invloed, die het Duitsche volk heeft onder vonden van de processen Mar- loh en Hiller. Waren deze processen op vreemden bodem gevoerd, dan zou er geen ver- klarenden invloed, geen les vooi het Duitsche volk van zijn uit gegaan en zouden de beklaagden in de oogen der meeste Duit- schers voor slachtoffers van een vreemden willekeur zijn door gegaan. Nu kan men in het buitenland wel zeggen, dat juist deze processen hebben aange toond hoe weinig er in derge lijke gevallen van de Duitsche rechtspraak is te verwachten, maar de Duitsche regeering heeft reeds voorstellen aanhangig ge maakt voor verbetering van de procedure. En hierop moet tegen over alle protesten den nadruk gelegd worden Wij willen de schuldigen straffen en niet aan j hun straf onttrekken. Als het nationalisme deze lieden als sym bolen van het vaderland in tri omf zou willen ronddragen moet het volk weten, dat op de lijst der beklaagden zeker onschul- digen voorkomen, maar dat ve len, evenals Marloh en Hiller, voor de rol van nationale helden nu niet bepaald geknipt zijn. Over de uitlevering van den Keizer sprekende, gaat hij voort: „Wij hopen, dat de Neder- landsche trot9 zich niet zal bui gen, dat het asylrecht beschermd, de gewezen keizer niet uitge leverd zal worden. De brieven aan den Tsaar toonen hoe in den geest van dezen man alles verward door elkaar joeg. Van het paradeveld, waar de pas bedachte uniformen worden ver toond, en van de costuumkamer, waar zijn militaire theatergarde- drie maanden f 1.— 1 5 regels 50 cent ij abonnement lager tarief robe bewaardt wordt, dwaalt de blik van dezen monarch eigen zinnig en onrustig door de wereld Deze Keizer ziet zich zelf in een vergrootglas. Maat, nuances, onderscheid kent hij niet. Als hij den charmanten, begaafden heer Von Chelius naar Nicolaas zendt, schrijft hij in een tot nu niet gepubliceerden brief: Chelius speelt zoo goed als Rubinstein of d'Albert of een andere groote kunstenaar piano. Hij zelf is de „admiraal van den Atlantischen Oceaan", die steeds op wacht is. Wolff vertelt dan, dat keizer Wilhelm den tsaar al9 „admiraal van den Stillen Oceaan" wilde aanspreken, maar dat deze er niet veel van weten wilde. Voorts wijst Wolff er op hoe de keizer telkens met zichzelf in tegenspraak kwam en ten slotte dan ook bij geen zijnef „neven" meer vertrouwen genoot. „Dezelfde keizer, die in 1904 en 1905 den tsaar opwekt een bondgenootschap te sluiten tegen Engeland, vertelt een paar jaar later aan de „Daily Telegraph", dat tijdens den Boerenoorlog Frankrijk een Rusland hem ge vraagd hadden zich bij hen aan te sluiten tegen Engeland, en dat hij niet alleen dit voorstel heeft afgewezen, doch ook den koning van Engeland in een geheim telegram er van in ken nis had gesteld, dat Frankrijk en Rusland het plan hadden gehad Engeland ten val te bren gen. Hij zond afwisselend nu het eene, dan het andere hof dergelijke vertrouwelijke berich ten, trachtte steeds ten koste van anderen in een goed blaadje te komen en verbaasde zich er over, dat geen van al deze neven en vrienden, die elkaar natuur lijk deze geheime brieven zon den, hem meer geloofde. En wil de Entente hem nu dagen voor een gerechtshof Waartoe? Alleen het Duitsche volk heeft reden hem te veroordeelen. En dit volk is tevreden met het reeds gevelde vonnis". Ten slotte zegt Wolff: „Wil helm II speelde, verleid door de Abonnements-Advertenties zeer billijk tarief. Advertenties worden aangenomen tot uiterlijk :-: Dinsdag- en Vrijdagmiddag 1 uur :-: 3) „Ik zal u de geheele geschie denis vertellen, mevrouw Smiles, als ge belooft haar te zwijgen. Niet dat het kwaad waswant de lieve kinderen,waren nog zoo jong, het was zoo natuurlijk dat ze elkaar bemindenmaar het gaf mijn man en mij veel moeite; want het gebeurde in ons huis". „Deze liefdesgeschiedenis?" „Ja een werkelijke liefdes geschiedenis geenszins zoo iets als met John Bowerbank, maar een ouderwetsche liefdes-historie, die hunne harten in vlam zette, zoo zelfs, dat Edward zeide het hem onze jonge jaren in herin nering bracht. En toch waren ze O, ik begrijp 't reeds, want ik was eens twee dagen bij u toen zij bij u logeerde, en ik pretandeer even goede oogen te hebben als anderen. Met den jongen Stenhouse, niet waar Mevrouw Knowle knikte met een veel beteekenenden blik. Juist geraden De arme jongen Ik heb zelden zijn naam meer over de lippen gehad sedert hij naar Indië ging, nu anderhalf jaar geleden. Het deed ons zooveel leed van hem te moeten scheiden. Zooals ge weet was hij bij onze firma op 't kantoor reeds in dienst getreden op zijn vijftiende jaar, en kwam hij daardoor dikwijls bij ons aan huis toen zij er was. Hij was een nette jongen en zij een aardig vroolijk meisje geen wonder dus dat ze spoe dig op elkander verliefd wer den; en wat kon ik daartegen doen? Hij gedroeg zichhoogst fatsoenlijk, de arme jongen Op zekeren dag kwam hij het mij mededeelen, even spoedig als hij haar zijn hart blootgelegd had, ten minste als hij dat ooit gedaan heeft. Ik geloof zelfs dat Drukker-Uitgever TNof02°n BRESKENS p*se° onregelmatige lichtbewogenheid van zijn geeBt en door het ge loof aan zijn heerschersroeping tegelijk voor den koninklijken maker van het anti-macchiavel- lisme en voor Macchiavelli zelf. Van beiden stond hij ver af. Hij was ongetwijfeld, sterker dan nog menig andere, voor den vrede, hoewel hij de grondslagen voor den vrede ondermijnde. Een ondanks niet te loochenen bekwaamheden volstrekt onpoli tieke dilettant, wien het aan evenwicht ontbrak en die zijn briefschrijverij voor staatkunde hield. „Wfj arme heer9chers heb ben blijkbaar geen recht om als andere eenvoudige stervelingen onze rustdagen te hebben", staat in een van de nog niet openbaar gemaakte brieven, die hij tijdens de mislukte tegenrevolutieschreef uit het lieftallige Korfoe. Hij klaagt over dezen sultansopstand, die hem het genot van de „zoete geuren" onder den blauwen he mel vergalt. Een rechtsgeding, en nog wel in vijandelijke stre ken, over hem te houden zou een onzinnig, dwaas en onwettig gedoe zijn. Men gunne hem thans zijn rustdag !-" Aardenburg. Vergadering van Maandag 12 Januari onder Voorzitterschap van burgemeester J. C. Reep maker van Belle. Tegenwoordig alle leden, behalve de heer J. de Muijnk. De notulen der vorige verga dering worden gelezen en goed gekeurd. In de vorige vergade ring werd het bekende adres van den bond van Gemeente ambtenaren aangehouden, thans stellen B. en W. voor het voor kennisgeving aan te nemen, waarmee de Raad zich vereenigt. De Maatschappij voor gemeen, te-crediet heeft bericht, dat het den termijn voor de leening van 10.000 ten behoeve der gas fabriek met een jaar wil ver lengen ad 6 pCt. dit niet het geval was, doch dat zij elkanders gevoel raadden, want ik herinner me nog zeer goed dat hij mij met een geest drift, die ik nog nooit in een man heb opgemerkt, zeide„Ik ben een ezel geweest, ja, som mige zullen me zelfs een schelm noemen want zij bezit vijftig duizend pond en ik geen penny arme jongen de arme jongen „En wat deedt gij?" „Wat kon ik doen? De put dempen toen het kalt reeds verdronken was? Wel, beste vriendin, zooals ik zeide zij be minden elkaar reeds Dit argument scheen niet in den smaak te vallen van mevr. Smiles. Ze richtte zich met waardigheid op zeggende „Een zeer ongelukkige en misplaatste genegenheid. Ik tenminste, die zelf dochters heb, moet zeggen..." „Nu, wat moet ge zeggen „Dat ik het mijn plicht zou geacht hebben het te voorkomen. Van Johs. Versprille is bericht ingekomen, dat hij zijn herbe noeming tot regent van het Burger Weeshuis niet aanneemt. Ds J. N. Pattist neemt zijne benoeming als archivaris aan. Gedeputeerde Staten keuren niet goed oin een tijdelijke leening aan te gaan ter uitbeta ling der bedragen, welke de onderwijzers der Openb. School over 1919 te goed hebben. In- tusschen is het benoodigde geld van 't Rijk ingekomen, zoodat geen leening meer noodig is. De heer Van Dale te 's Gra- venzande vraagt om spoedige uitbetaling der toegezegde sub sidie over 1919 ter verpleging zijner moeder en om hoogere subsidie over 1920. Het eerste zal spoedig gebeuren, het tweede gedeelte van 't verzoek wordt aangehouden tot de volgende vergadering. Eenige wijzigingen in den dienst 1919 worden goedgekeurd. Tot regent van het Burger Weeshuis wordt benoemd de heer P. de Rijcke met 4 stem men, terwijl 1 stem was uit gebracht op den heer C. M. v den Broecke en 1 op M. A. Pieters. De begrooting van het Burger Gasthuis, welke in de vorige vergadering niet goedgekeurd werd, is opnieuw ongewijzigd door het College van Regenten ter goedkeuring aangeboden. De heer Martens stejt zich op hetzelfde standpunt der vorige vergadering. De machtiging tot af- en overschrijving op de ar tikelen onderling kan hij als lid van den Raad niet alleen aan Regenten overlaten; het toezicht op 't financieel beheer is daar mee voor den Raad verloren. Deze moet beschikken over de goedkeuring. Ook meent hij dat de post der ouderdomsrente der verpleegden in 't Oude Man nen- en Vrouwenhuis te laag geraamd is. De heer Wage vraagt of Regenten met de bezwaren in kennis zijn gesteld, waarop be vestigend wordt geantwoord. „Wat kon ik er tegen doen?" riep mevrouw Knowle in ver voering uit, alsof zelfs de her innering aan de zorgen uit dien tijd pijnlijk voor haar was. Twee aardige jongelui -de een negen tien en den andere vijf en twin tig die elkaar iederen dag ontmoetten, elkanders gezelschap zochten en geen woorden kon den vinden om elkaar te zeggen hoe gaarne zij samen waren. Inderdaad, als ik hen onder 't lommer zag wandelen, of in de tuinkamer zag zitten door een hoop boeken gescheiden, schertsende, lezende en lachen de, verjongde het mijn hart. Dikwijls dacht ik Och mochten Edward en ik met zulk een doch ter gezegend zijn, of indien onze kleine Edward die nu op 't kerkhof zijner moeder verbeidt neen, maar dat is onzin I zeide de goede vrouw met haperende stem ik bedoel slechts dat in ons huis, waar geen kinderen waren, dit paartje een aardig Hieruit blijkt, dat de heer Wage geen kennis heeft gekregen, van het schrijven van 't College van Regenten, waarvan nu voorlezing wordt gedaan, waarna de heer Wage opmerkt, dat het niet juist is, als regenten zeggen, dat er van af 1912 (in welk jaar het recht van af- en overschrijven op de artikels onderling opgeno men werd) geen aanmerkingen op de rekeningen gemaakt wer den. Hij heeft dat wel eenige malen gedaan naar aanleiding der naar z. i te hooge uitgaven voor verteer bij inspectie van landerijen of bij verpachtingen, maar hij stond altijd alleen en daarna heeft hij het maar gelaten. Hij gaat met den heer Martens mee, wellicht krijgt hij dan weer wel de gelegenheid zijn vroegere aanmerkingen te herhalen. De heer Reepmaker was niet van plan iets te zeggen van het schrijven van Regenten, maar nu deze brief ter sprake komt, wil hij wel mededeelen, dat het hem onaangenaam getroffen heeft, dat er op gewezen wordt, dat door het noodeloos slepende hou den der wijziging in de ver- pleegkosten, de instelling daar door door het Gemeentebestuur over 1918 benadeeld is gewor den voor 670, waarbij geen bijdragen van ingezetenen van Aardenburg. De heer Roersch erkent dat er vertraging ontstaan is, maar onze vroegere secretaris het spijt hem, dat hij hier niet aan wezig is had als mede-regent van het Gasthuis op een vluggere afdoening moeten aandringen. De heer Reepmaker zegt dat er toen door B. en W. een con ferentie gehouden is met het Dag. Bestuur van 't gasthuis. De Ontvanger-Griffier, die toen niet bijzonder sympathiek tegen over B. en W. optrad, toonde met cijfers aan, dat de verhoo ging niet veel drukken zou op de ingezetenen en B. en W. waren toen dadelijk vóór de wijziging; hij vindt het min, dat daarop thans gewezen wordt. De heer Roersch zegt dat het gezelschap was, en ik dacht er herhaaldelijk over, hoe ik, als een van beiden mijn eigen kind was geweest, hen beiden 't ge lukkigst zou maken I Doch dit mocht niet zoo zijn. En nu is ze met John Bowerbank gehuwd. „Niet", vervolgde zij na een korte pauze, „niet dat er iets op John Bowerbank te zeggen valt. Hij is een vriend van mijnheer Kendal en ook van mijn manzij zijn alle drie on geveer van denzelfden leeftijd. Hij is een zeer goed man, maar geen John Stenhouse. En O als ik me eens herinner, hoeveel John Stenhouse van Emily hield en die arme Emily van hem als ik eens denk aan de nach ten waarin ik aan haar bed zat tot zij snikkende insliepals John Stenhouse ons huis voorbij liep met een doodsbleek gelaat, saam geperste lippen en oogen als waren ze versteend. Wordt vervolgd,

Krantenbank Zeeland

Breskensche Courant | 1920 | | pagina 1