Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen.
Graaiiverbouw.
Binnenland.
TVo. 3364
Zaterdag SO October 1917
27<; Jaargang-
BRESKENSCHE COURANT
Abonnementsprijs
per 3 maanden 0,80, franco per post, 0,85
Abonnementen worden mede aangenomen bij
boekhandelaren en brievengaarders.
Advertcntiën
van 1—5 regels 30 cent, elke regel meer 6 cent.
Groote letters naar plaatsruimte. Bij abonnement lager tarief.
Advertentiön worden ingewacht tot Dinsdag en Vrijdag,
's voorm. 9 uur te Groede en 's nam. 2 uur te Breskens
Dit blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond bij den uitgever E. BOOM-BLIEK, Groede
i—min i ui bi inn ii 1——
Breskens, Telefoon no. 5 Kantoor Groede.
De korte slotsom van de lange ge
schiedenis van den oorlog is, voor
wat tot op zekere hoogte ons land
betreft, dat wij zijn aangewezen op
de eigen voortbrenging van zooveel
mogelijk voedselproducten voor mensch
en dier als een eerste eisch van zelt-
behoud.
Immers, de aanvoer uit het buiten
land, zal niet of zoo goed als niet
meer plaats hebben.
Daarom rijst in de eerste plaats de
vraag of, en in welke mate de Ne-
derlandsche bodem van deze produc
tie kan opbrengen.
Dat zij, die in deze deskundig mee-
nen te zijn, hierover hun gedachten
laten gaan, zoo noodig critiek oefe
nen, spreekt vanzelf en is toe te jui
chen. Maar daarbij is dan toch noo
dig, dat men in de gegeven adviezen
met beide voeten in de werkelijkheid
blijft staan en niet door theoretische
schoon-schijnende, maar met de prak
tijk strijdende raadgevingen de publie
ke opinie op een dwaalspoor brengt.
Tegenover zoodanige mirt-juiste
critiek, ook uitgaande van personen,
die zelf aan de getroffen regelingen
hadden kunnen medewerken, maar
daartoe niet geneigd bleken, moge een
korte uiteenzetting hier volgen van
wat practisch wel en niet bruikbaar
bevonden is. Want het behoeft geen
betoog, dat door de regeering en haar
raadslieden ampel is overwogen elk
middel, dat, in de huidige benarde
omstandigheden, zou kunnen leiden
tot meerderen verbouw van brood
graan en voedergewassen.
Vraagt men wie de raadslieden der
regeering toch zijn, dan kan het
antwoord kort wezen practische land
bouwers. In de eerste plaats is in
het leven geroepen een commissie
van advies voor de uitvoering van
art. 7 der Distributiewet, dat den mi
nister van landbouw, nijverheid en
handel de bevoegdheid geeft, in het
algemeen of in bepaalde gedeelten
van het land het verbouwen van be
paaldelijk aan te wijzen gewassen te
verbieden, te beperken of niet dan
voorwaardelijk toe te staan, indien
naar zijn oordeel de verbouw van
andere gewassen van meer belang
voor de voeding van mensch en dier
is. Deze commissie van advies be
staat uitsluitend uit practische land
bouwers. Voorts is in elke provincie
een cultuur-commissie ingesteld, die,
wederom uitsluitend uit practische
landbouwers bestaat, terwijl daaraan,
doch alleen met adviseerende stem,
de land- en tuinbouwleeraren zijn
toegevoegd. Eindelijk is er de com
missie, samengesteld door de land
bouworganisaties, die adviezen geeft
over de prijzen, welke de regeering
zich verbindt aan de boeren voor door
hen geteelde granen te betalen. Bij
het vaststellen van die prijzen voor
1918 is, wat het broodkoren betreft,
het advies dezer commissie geheel
gevolgd.
De regeering beschikt aldus over
de adviezen van mannen uit de prak
tijk, over het geheele land verspreid
en bekend met de verschillende toe
standen in den landbouw. Niettemin
wordt door sommigen volgehouden,
dat er veel meer gedaan zou kunnen
worden om den verbouw van granen
en voedergewassen te bevorderen dan
tot nn geschiedt.
Zoo wil men, dat de boeren in de
bouwstreken zonden gedwongen wor
den een deel van hun land met tarwe
of rogge te bezaaien. En dat. terwijl
nu reeds bij de boeren een sterk
verzet bestaat tegen al wat zij als
dwang beschouwen. Voortdurend hoort
men uit de kringen der landbouwers,
dat zij gaarne willen medewerken,
maar men moet hen niet dwingen!
Men kan dus gemakkelijk nagaan,
wat er van dezen zaaidwang terecht
zou komen. Wie zou vele tienduizen
den boerenbedrijven gedurende den
ganschen groeitijd behoorlijk kunnen
controleeren, en hoe zou men den
boer kunnen nopen niet slechts uit te
zaaien want daarmede is men er
niet maar ook zijn akker en gewas
naar den eisch te verzorgen? Boven
dien, wie zal voor een zoo groot aan
tal bedrijven kunnen uitmaken, welk
gedeelte van ieder bedrijf er met
graan zou moeten worden bezaaid?
Een percentage, dat in het eene be
drijf mogelijk zou zijn, is elders niet
mogelijk. Een percentage, dat hier
nog de gelegenheid zou laten om
handelsgewassen te telen, zou in een
kleiner bedrijf vrijwel gelijk staan
met een verbod daarvan. Een alge
meen percentage zou er ook toe
leiden, dat op vele gronden minder
graan dan tot nu toe zou worden
verbouwd, waartegen de meerdere
verbouw elders niet zou opwegen.
Men heeft er zich dan ook steeds
wijselijk van onthouden een dergelijk
percentage te noemen.
Feitelijk zou dus van ieder bedrijf
de verhouding individueel moeten
worden vastgesteld, en zelfs een leek
kan gemakkelijk begrijpen, dat dit
zooveel arbeid en zooveel tijd zou
kosten, dat waarschijnlijk de zaaitijd
reeds voorbij zou zijn. En men zou
zoovele uiteenloopcnde beslissingen
krijgen, dat een groote ontevreden
heid zou ontstaan.
Na rijpe overweging van de ver
schillende moeielijkheden is dan ook
slechts één methode bruikbaar ge
bleken, n.l. die, waarbij men, uitgaande
van de cultuur in vroegere jaren, de
landbouwers er toe tracht te brengen,
meer voeding voor mensch en dier,
en minder handelsgewassen te telen.
Het eerste tracht men te bereiken
door vooraf vast te stellen een loonen-
den prijs, waarvoor de regeering tarwe,
rogge, haver, enz. zal overnemen,
terwijl, tegelijk met de gebruikmaking
van art. 7 der Distributiewet, de ver
bouw van andere gewassen terugge
bracht wordt tot het strikt noodige.
Zoo wordt van sommige gewassen
slechts 80, 70, 50, zelfs 40 percent
toegelaten, berekend naar de teelt
van 1913, '14 en '15.
Een tweede maatregel is de bevor
dering van het bestemmen van wei
land voor den verbouw van veevoeder
en als het kan ook van broodkoren,
door het geven van een premie per
H.A. gescheurden weidegrond. Ook
voor veevoeder is dit gewenscht. Door
een krachtige propaganda zal getracht
worden de boeren er wel van te door
dringen, dat in den winter van 1918/
19 de eenige mogelijkheid om voeder
voor het vee te hebben, wellicht hier
in bestaat, dat men zelf veevoeder
heeft verbouwd. Daarbij dient ook
bedacht te worden, dat een hectare
koolrapen, knollen of mangelwortels
meer voederwaarde opbrengt dan een
hectare hooiland. Indirect profiteert
ook de menschelijke voeding van dé
zen verbouw, omdat die leidt tot een
hoogere melkproductie en tot bespa
ring van peulvruchten, granen en
aardappelen, die anders, met of zonder
verlof, allicht aan het vee zouden
worden gevoederd.
Al zal dus de verbouw van voeder
gewassen op gescheurd weiland on
gehinderd worden toegestaan, aan den
anderen kant zal niet worden gedoogd,
dat in de bouwstreken de verbouw
van broodgraan of van aardappelen
wordt ingekrompen ten bate van vee
voeder. Op een en ander is controle
noodig, die ook met medewerking
van de landbouworganisaties zoo
scherp mogelijk zal worden geoefend.
Men bedenke echter, dat ons land
niet minder dan 200.000 landbedrijven
telt.
De vraag is ook gerezen, of het
niet mogelijk zou zijn te dwingen tot
het omploegen van weiland. Een
vergadering van landbouwleeraren, die
in Juni werd gehouden, kwam echter
tot de eenparige conclusie, dat dit
niet uitvoerbaar was.
Lang niet alle weigrond is ook geschikt
voor bezaaiing, met name niet de la
ger gelegen, waterrijke gronden. Voor
zooverre zij daarvoor wel geschikt
zijn, komen allereerst veevoeder en
aardappelen in aanmerking. Doorgaans
is zulke grond eerst in het tweede
jaar voor graan geschikt. Dat noch
tans reeds nu, behalve veevoeder, ha
ver en aardappelen, ook hier en daar
broodkoren wordt uitgezaaid, logen
straft de herhaaldelijk geuite bewe
ring, dat het in geen geval zou ge
schieden.
Niettemin bestaat er een belang
rijke grief.
Men kent haar. Ze is niet meer
of minder dan dat de landbouwers
geen eigen broodgraan mogen houden.
Met zou inderdaad wijze politiek
zijn om dit verbod zoodra mogelijk
weer op te heffen, hetgeen ook zonder
bezwaar kan geschieden, wanneer de
teelt van broodgraan maar stelsel
matig bevorderd wordt. Vooral de
minder ontwikkelde boeren voelen
zich thans diep gekrenkt, als ware
hun een natuurrecht ontnomen.
Daarvan kunnen buitenstaanders zich
geen voorstelling maken, maar een
feit is 't, dat de geneigdheid om
tarwe en rogge te verbouwen, daar
door nog aanmerkelijk is verminderd.
Door dan geleidelijk de prijzen loo-
nepd, althans minstens even voordeelig
te maken als die van andere ge
wassen, dan zal van den druk die de
dwang oplegt, ongetwijfeld zooveel
wegvallen, dat een bevredigende uit
zaai niet zal uitblijven.
De Nederlandsche danseres, Mata
Harl, die op 24 Juli wegens spionna-
ge ter dood veroordeeld werd, is
Maandagmorgen te Parijs terecht
gesteld.
De Fransche pers publiceert de
volgende nota
Zelle Margareta Geertruida, bijge
naamd Matahari, enz. is 24 Juli 1917
door den 3en krijgsraad te Parijs ter
dood veroordeeld wegens spionnage
en verstandhouding tot den vijand.
Zij was balletdanseres, van buiten-
landsche afkomst, die in verscheidene
hoofdsteden van Europa heeft geleefd
en in hoofdzaak te Parijs en werd 13
Februari, tijdens haar tweede verblijf
in Frankrijk sedert het uitbreken van
den oorlog, gearresteerd.
De stukken, die bij de Fr^psche
justitie berusten, toonen de schuld van
beklaagde aan en de waarde van de
inlichtingen, die door haar aan den
vijand zijn verstrekt.
Matahari, die bij het uitbreken van
den oorlog te Berlijn verkeerde in
politieke, militaire en politieele krin
gen, stond in dienst van Duitschland.
Zij behoorde Tot den Duitschen spi
onnen-dienst en had buiten het Fran
sche grondgebied rechtstreeksche re
laties met hooge Duitsche persoonlijk
heden, beruchte hoofden der spionnage
en had uit Duitschland sedert Mei
herhaalde malen belangrijke bedragen
ontvangen als belooning voor de door
haar verstrekte inlichtingen
Op grond der voorhanden gegevens
heeft zij alle feiten moeten bekennen,
waarna zij met algemeene stemmen
het doodvonnis over haar werd uit
gesproken.
Sedert het begin van den oorlog
werd zij door Duitschland betaald.
Gedurende bijna twee jaar volgde
de Fransche politie haar, maar haar
buitengewone behendigheid belette
steeds, dat er voldoende bewijzen
konden worden verzameld om haar
aanhouding te wettigen.
De beschuldigingen, welke uit het
proces gebleken zijn, waren verplet
terend. In weerwil van de clementie,
waarvan Frankrijk steeds blijk geeft
tegenover de vrouw, was het onmo
gelijk Mata Hari niet te fusilleeren.
Trouwens, zij was wel verplicht
tegenover de aangevoerde bewijzen
haar misdadige machinaties te beken
nen. Zij was niet een spion, zonder
meer, maar een centrum van spion
nage. Zij verzamelde de inlichtingen,
die haar werden gebracht door tal
rijke agenten, van wie het meerendeel
thans eveneens ontmaskerd is, en bracht
ze langs geheimzinnige wegen over
naar Berlijn. Later, als de thans nog
geheime geschiedenis der Duitsche
spionnage in Frankrijk gedurende den
oorlog mag verteld worden, zal blij
ken, dat de figuur van deze „Hindoe
danseres" een der weerzinwekkendste
was en dat haar tuchtiging alleszins
rechtvaardig is geweest.
Naar het Haagsche Correspondentie
bureau verneemt, heeft de minister
van buitenlandsche zaken, zoodra hij
vernam dat Mata Hari te Parijs ter
dood was veroordeeld, en van het
tegen haar gewezen vonnis in hooger
beroep was gegaan, aan den gezant
te Parijs opgedragen al het mogelijke
te doen, opdat, indien het vonnis in
appèl mocht worden bevestigh, de
doodstraf zou worden veranderd in
een vrijheidsstraf.
Bij voorbaat verzocht genoemde
gezant aan de Fransche regeering bij
bevestiging van het vonnis de uit-
voering ervan op te schorten, opdat
er gelegenheid zou zijn om een
gratie-reqUest in te dienen,
Toen het vonnis was bevestigd, en
een verzoek om cassatie was afge
wezen, ontving de gezant te Parijs
opdracht om voor Mata Hari gratie