Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen. TSo. 3303 Woensdag 17 October 1917 S7e .Jaargang BRESKENSCHE COURANT. -Abonnementsprijs per 3 maanden 0,80, franco per post 0,85 Abonnementen worden mede aangenomen bij boekhandelaren en brievengaarders. -A-d.vertentiën van 15 regels 30 cent, elke regel meer 0 cent. Groote letters naar plaatsruimte. Bij abonnement lager tarief. Advertentien worden ingewacht tot Dinsdag en Vrijdag, 's voorm. 9 uur te Groede en 's nam. 2 uur te Breskens IjiTbïIcTverschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond bij den uitgever E. BOOM-BLIEK, Groede - Breskens. Telefoon no. 5 Kantoor Groede. Op het oogenblik dat Nederland door een lid van het Britsche Kabi net, lord Carson, bovenmatig gepre zen en bewierookt wordt om zijn stip te naleving van zijn neutraliteitspo litiek en onberispelijke onzijdige hou ding tegenover de strijdende partijen, en op hetzelfde oogenblik dat Neder land zich gereed maakt duizenden Engelsche en Duitsche invaliede krijgs gevangenen ter verzachting van hun lot, in barmhartigheid op te nemen, en wederom op het oogenblik dat massa's stuks rundvee ter slachtbank worden geleid om Engeland in koel- booten van vleesch te voorzien, komt daar de verrassende en verbluffende tijding dat Engeland een weerwraak- middel toepast door stopzetting van de gelegenheid tot verzending van handelstelegrammen naar of van Ne derland via de Britsche kabels. De Britsche regeering erkent niet den plicht der Nederlandsche regee ring om onder bepaalde, na te komen voorwaarden toe te stemmen in den doorvoer van Duitschland naar Belgie door Nederland van zand, grint, steen slag, enz., alsmede in den doorvoer van metalen uit Belgie naar Duitsch land, en eischt van haar, dat zij dien doorvoer geheel zal verbieden. De zienswijze der Nederlandsche regeering is gegrond op de volgende overwegingen: Artikel 7 van het Landonzijdigheids- verdrag erkent voor de onzijdige lan den de vrijheid van den doorvoer van of naar een oorlogvoerend land toe te laten, daar het zelfs doorvoer van krijgsbenoodigdheden voor rekening van een oorlogvoerend land vrijlaat. Bovendien is de Nederlandsche re geering krachtens de Rijnvaartakte verplicht, de vrije vaart op den Rijn en de waterwegen, die dezen met België verbinden, te eerbiedigen. Naast de hierboven genoemde trac- taatsbepalingen staat het voorschrift van artikel 2 van het Landonzijdig- heidsverdrag, krachtens hetwelk een onzijdige mogendheid niet mag toe laten, dat over haar grondgebied de oorlogvoerende doen doortrekken troe pen en convooien, munitie of krijgs voorraden. Van den aanvang van den oorlog af heeft de regeering nauwlettend toegezien, dat elk krachtens artikel 2 ongeoorloofd vervoer werd belet. Zij heeft zich bij de beoordeeling der vraag, of eenig vervoer onder dat artikel viel, niet tevreden gesteld met het weren van goederen, die zij wegens hun aard niet anders dan als krijgs voorraden kon beschouwen, maar zij heeft bovendien ten aatwien van alle goederen, waarvan het vermoeden kon bestaan, dat zij voor oorlogsdoeleinden waren bestemd, binnen de grenzen van het mogelijke onderzocht, welke de ware bestemming daarvan was. Voor wat in het bijzonder betreft den doorvoer van zand, grint, steen slag, enz., naar België, heeft de re geering met alle beschikbare midde len getracht, zich de zekerheid te verschaffen, dat deze materialen niet als krijgsvoorraden voor de Duitsche strijdkrachten in België dienen. Reeds dadelijk, toen de met het toezicht op den doorvoer belaste overheden er op wezen, dat de doorvoer van deze materialen een buitengewonen omvang had verkregen, heeft zij voor het toe laten van verderen doorvoer als voor waarde gesteld, dat bij iedere lading een verklaring der bevoegde Duit sche overheid zou worden gevoegd, ten bewijze, dat de lading niet voor militaire doeleinden zou worden gebruikt. Bovendien gaf zij tot twee malen toe (namelijk in Augustus 1916 en September 1917) met goedvinden der Duitsche regeering, aan twee Ne derlandsche genie-officieren de op dracht om zich in België zelf te ver gewissen van den aard der werken, waarvoor deze- materialen werden ge bruikt. Bij het in Augustus 1916 ingesteld onderzoek kwamen de officieren tot de bevinding, dat de hoeveelheden zand, grint, steenslag enz., die wer den gebezigd voor niet-militaire wer ken, namelijk voor onderhoud, herstel en verbetering van bestaande ver keerswegen, benevens voor enkele werken aan kaden en oeverbevestin- gen, overeenstemden met die, welke door Nederland waren doorgevoerd. Zekerheid, dat in den tijd, toen de Nederlandsche regeering nog geen verklaring nopens het gebruik der materialen vorderde, deze niet voor oorlogsdoeleinden waren gebezigd, konden zij niet geven, doch aanwij zingen, dat de doorgevoerde materi alen, ook nadat die verklaringen wer den geëischt, voor oorlogsdoeleinden waren gebezigd, bestonden niet. De omvang der ondernomen wer ken en dus ook van de hoeveelheden daarvoor benoodigd materiaal, was het gevolg van het feit, dat de wegen sedert den aanvang van den oorlog ■feterk hadden geleden, zoodat het her stel dikwijls een geheele hernieuwing werdbovendien werd op groote schaal de vroegere keibestrating door steenslag vervangen. Daar de regeering van meening was dat, tengevolge van de in 1916 verrichtte werzaamheden, de Belgische verkeerswegen in den normalen toe stand waren teruggebracht, gaf zij in den loop van dit jaar (1917), toen bleek, dat nog steeds groote hoeveel heden werden doorgevoerd, aan de Duitsche regeering te kennen, dat doorvoer van een grootere hoeveel heid dan als noodzakelijk voor onder houd in vredestijd en met inachtne ming van de door de Duitsche over heden gevolgde methode van bestrating kan worden beschouwd, alleen dan als geoorloofde doorvoer zou kunnen worden aangemerkt, wanneer door een onderzoek der Nederlandsche officieren zijn vastgesteld, of en zoo ja, welke voorraden bovendien nog benoodigd waren voor bijzondere werken van niet-militairen aard, niet vallende onder normaal onderhoud. De regeering voegde daaraan toe, dat zij na 15 Augustus den doorvoer van zand, grint, steenslag, enz., niet meer zou kunnen toelaten dan voor zoover het onderzoek der officieren zou bewijzen^ dat de bovenbedoelde buitengewone vredeswerken nog den aanvoer van bepaalde hoeveelheden- eischten. Dien overeenkomstig werden na 15 Augustus te Lobith geen la dingen meer toegelaten. Daar het onderzoek der officieren aantoonde, dat ook de behoefte aan materialen voor de bedoelde werken reeds was gedekt door hetgeen tot 15 Augustus langs Lobith was ver voerd, stelde de regeering vast, dat de doorvoer verboden bleef. Aangezien evenwel in de winter maanden het vervoer langs de water wegen door ijsgang en dergelijke vrijwel onmogelijk is, heeft de re geering er in toegestemd, dat, op den voet van hetgeen in 1916 was ge schied, tusschen 15 September en 15 November zouden worden doorgevoerd de hoeveelheden, noodig voor het normaal onderhoud van wegen in de eerste-3 maanden van 1918. Op een nader verzoek van Duitsche zijde om die tijdruimte te verlengen gaf de Nederlandscheregeeringeen weigerend antwoord. Tusschen 15 November en 15 Maart Zal dus geenerlei doorvoer voor nor maal onderhoud van wegen, enz. wor den toegelaten. De regeering heeft zich zelf steeds ten strengste gehouden aan de door haar in den aanvang van den oorlog kenbaar gemaakte zienswijze, dat de doorvoer van in het bezet gebied door oorlogshandelingen verkregen goede- ren niet valt onder het handelsver keer, dat volgens de Rijnvaartakte moet worden toegelaten. Goederen uit België liet zij dan ook ter doorvoer naar Duitschland alleen dan toe, wanneer zij vergezeld gingen van een verklaring van den bevoegden Nederlandschen consulai- ren ambtenaar, dat zij niet waren gerequireerd. De te dien aanzien van de requisitie van metalen in België uitgevaardigde verordeningen gaven haar-in den loop van dit jaar aan leiding den consuls in België op te dragen geen verklaringen meer daar voor af te geven, daar metalen in het algemeen als gerequireerd zijn te be schouwen. Het is echter gebleken, dat een uitzondering moest worden gemaakt voor de metalen, afkomstig uit ertsen en metaalafval, die te be werking uit Duitschland naar België werden gezonden. Het uit deze ert sen en metaalafval verkregen zuiver metaal kan niet als gerequireerd wor den beschouwd en de regeering zou tegen hare eigen regelen handelen, wanneer zij daarvan den doorvoer uit België langs de Nederlandsche water wegen naar Duitschland verbood. Sedert geruimen tijd heeft de Brit sche regeering doen blijken, dat zij zich op een geheel ander standpunt stelt bij de beoordeeling der vraag, welke doorvoer een onzijdige regee ring over haar grondgebied kan toe laten. Zij is van oordeel, dat op grond van algemeene beginselen van onzijdigheid de Nederlandsche regee- ring geen doorvoer hoegenaamd van Duitschland naar België of in omge keerde richting mag toelaten, omdat zoowel in Duitschland als in België de Duitsche overheden de macht heb ben over het doorgevoerde te beschik ken. Zij meent, dat, als militaire voorraden moeten worden beschouwd alle goederen, welke, zij het slechts middellijk, ten behoeve van het Duit sche leger kunnen strekken, zooals metalen, metaalertsen en steenkolen, die immers kunnen worden gebezigd voor de munitie-uitbreiding. Ten slotte is zij van oordeel, dat het een,bevoordeeling van Duitschland is, wanneer de doorvoer van goederen over Nederlandsch grondgebied wordt toegelaten, omdat, indien zulks niet geschiedde, de Duitsche verkeerswe gen zwaarder belast zouden worden. De Nederlandsche regeering heeft daartegenover opgemerkt, dat, waar de Tweede Vredes-conferentie, juist om verschil van gevoelens tusschen de oorlogvoerenden en onzijdigen te voorkomen, nadrukkelijk heeft bepaald, welken doorvoer de onzijdigen wèl en welken zij niet mogen toelaten, het een onzijdige regeering niet vrij staat van die bepaling af te wijken. Het is duidelijk, dat de omstandig heid, dat de distributie van verschei dene handelswaren zoowel in Duitsch land als in België in handen van Duitsche overheden is, aan de han delswaren niet het karakter van krijgs voorraden in den zin van artikel 2 van het landsonzijdigheidsverdrag ver leent. Evenmin kan worden toege geven, dat de in dat artikel gebezigde benaming krijgsvoorraden toepasselijk is op goederen, die, zooals metalen, metaalertsen en steenkolen niet be- hooren tot de voorraden, waarvan zich een leger bedient. Ten slotte lijdt het geen twijfel, dat van het oogenblik af, dat voor de Nederlandsche regeering vaststaat, dat zij ingevolge de Rijnvaartakte den doorvoer moet toelaten, de om standigheid, dat tengevolge vai» het vervoer door Nederland de Duitsche verkeerswegen minder zwaar belast worden, buiten beschouwing blijft. Het zou trouwens met de onpartij digheid, die het kenmerk der onzij digheid is, in strijd zijn, een geoor- loofden doorvoer te verbieden, ten einde een oorlogvoerende te noodza ken zijn verkeerswegen zwaarder te belasten. Tegenover de door de Britsche re geering geuite zienswijze, dat de door de wegen in België gebezigde mate- 'rialen moeten worden beschouwd als voor militaire doeleinden bestemd, stelt de Nederlandsche regeering het feit, dat, al zijn goede verkeerswegen voor een leger van groot belang, die wegen ook in éen bezet land hun natuurlijk karakter van vredeswerken behouden. Bovendien verplicht artikel 43 van het Landoorlogsreglement den mili tairen bezetter om in het bezette ge bied de openbare orde en het open bare leven zooveel mogelijk te her stellen en te verzekeren en het zou in strijd zijn met de onzijdigheid hem daarin te belemmeren. Aan den wensch der Britsche re geering om den doorvoer van zand, grint en steenslag naar België te ver hinderen, zal de Nederlandsche re geering slechts kunnen voldoen, wan neer de Britsche regeering haar aan toont, dat, in strijd met de verkla ringen der Duitsche overheden en de bevinding der Nederlandsch» officieren, de doorgevoerde materialen voor oor- logswerken worden gebezigd. Aan Hr. Ms. gezant te Londen is opgedragen de Britsche regeering te verzoeken om mededeeling van het bewijsmateriaal, dat zij dienaangaande mocht bezitten. Is men niet geneigd te vragen welke waarborgen, nadat het gruwelijk we reldgebeuren aan ons zal zijn voorbij getrokken, en hetwelk men in de toekomst wil trachten te voorkomen door het sluiten van bindende tractaten en door arbritage, men zal moeten hebben dat deze geëerbiedigd en na geleefd zullen worden als men nu al begint met de eisch met een tractaat, door alle mogendheden onderteekend. aan stukken wil gescheurd zien, blijk baar omdat dit overeen zou stemmen met het belang der eene van de strijdende partijen. Die waarborgen kunnen nooit ge geven worden, daar macht boven recht zal gaan zoolang de wereld zal bestaan. De vaderlandsche pers is vrijwel

Krantenbank Zeeland

Breskensche Courant | 1917 | | pagina 1