tymnn en ^bwtienivMab boor ^.-WiaauK'ron
Wo 2010.
Het geval-Stijn Streuvels.
Woensdag 31 Haart 1915.
24e Jaargang
BRESKENSCHE COURANT.
Abonnement per 3 maanden 0.50, franco
per post ƒ0.55, voor Belgis ƒ0.75 en 1 dollar
h. 3 kwartalen bij vooruitbetaling voor Amerika.
Abonnementen worden mede aangenomen bij
boekhandelaren en brievengaarders.
AdvertentiSn van 15 regels 25 cents, elke
gewone regel meer 5 cents. G-roote letters naar
plaatsruimte. Bjj abonnement lager tarief.
AdvertentiSn worden ingewacht tot Dinsdag
en Vrijdagmiddag te twee ure.
Dit blad verschijnt eiken lHnsdag:- en Vrijdagavond bij den uitgever O. DIELBMAN te Breskens.
Als Belg en Flamingant waag ik
eenige woorden over het geval-Stijn
Streuvels, dat thans de Nederlandsche
pers, vooral de Telegraaf, en ook wel
de Fransch schrijvende Belgische kran
ten in Nederland, bezig houdt.
Stijn Streuvels is een talentvolle
Vlaamsche schrijver. Hij werd gebo
ren te Avelghem in het Zuiden van
West-Vlaanderen, niet verre van de
Oost-Vlaamsche stad Ronse. Hij woont
nu te Ingoyghem, een dorpje in den
omtrek, waar de bekende Vlaamsche
redenaar, heer Hugo Verriest, pastoor
is.
Stijn Streuvels kent de streek, zij
ne streek, uitnemend goed en heeft
haar en hare bewoners beschreven op
buitengewoon aantrekkelijke en boei
ende wjjze. Zijne werken, tintelend
van kleur, humor en waarheid, heb
ben ophef gemaakt niet alleen in
Vlaamsch België, maar ook hier. Al
wie zijne novellen en schetsen gele
zen heeft, bewondert zijn talent, zijne
grondige kennis van zijn volk, van
de taal, de zeden en de gewoonten
van de menschen, die in zjjne omge
ving wonen
Die man, tot heden zoo geacht en
gevierd, hooft het, naar het schijnt,
in dezen oorlogstijd erg verkorven
H|j heeft durven eén Oorlogs-dag-
boek opstellen, dat in Nederland uit
gegeven en als feuilleton in het te
Gent verschijnend bladDe Vlaam
sche Post, opgenomen wordt. Die
krant ia ten zeerste verdacht van
Duitschgezindheid
Niet zoo gauw zijn de eerste feuil-
letonbladzijdec daarover in de VI Post
verschenen of zij wekken eenen storm
van verontwaardiging onder de Bel
gische bevolking hier te lande, en
August Monet, die tot na de alge-
meene vlucht uit Antwerpen, hoofd
opsteller was van de Antwerpsche
Nieuwe Gazet, geeft den oorlogs-dag-
boekschrijver in het 16 Maart-nummer
van de Telegraaf eene afranseling, die
tellen kan.
„Zijn dagboek is" zegt hy, „éen door-
loopende poging om de gratie van
den Duitscher te winnen, en 't zal
ons dan ook geen zier verwonderen,
indien dit zware ongerezen proza van
don grootsten der Vlaamsche schrij
vers door gansch de Duitsche pers
geëxploiteerd wordt als een aldoende
getuigenis tegen al wie het Duitsche
leger, dat België doortrok, van bar-
baarschheid zal durven beschuldigen.
Deze getuigenis, dat Oorlogs dagboek
doet Streuvels uitgeven hier in Ne
derland
Weet hij dan niet, wat het Neder
landsche volk gedaan heeft voor ons
vertrapte en gemartelde landHeeft
hij er nooit van gehoord, dat meer
dan één millioen van zulke vluchte
lingen, als hij er op z' beroemden
Vliegenden Maandag zoo geamuseerd
heeft nagekeken, hier in Nederland
als kinderen van den huize ontvangen
werden Dat ieder Nederlander de
broeder, de vader van een havelooze
Belgische vluchteling heeft willen zijn?
Dat van aan de grens tot aan de
boorden van de Zuiderzee het voorbij
trekken van verjaagde BelgeD, dat
St(jn Streuvels zoo pliezierig vond,
den menschen van hier de tranen uit
de oogen heeft gekregen, zooals nooit
de wereld haar zag van volk tot
volk 1"
Verder zegt MonetStijn Streuvels
kan véél. Z'n eigen volk en de wereld
mochten van hem verwachtenhet
Vlaamsche Standaardwerk, het epos,
het letterkundig monument van dezen
Homerischen tijd.
In plaats daarvan geeft h|j in log,
indigest proza, een karikatuur van
zijn land en van zijn volk, met z'n
eigen figuur er middenin, als het
beeld van gevoelloos en berekend
egolBme, laadt het kanon van den
overweldiger en legt meteen de wa
pens gereed voor hen, die in een be
vrijd België, de Vlamingen als pan-
germanisten, voor eeuwig in den boek
zullen willen dringen.
Zoo gaat het immer scherper, bij-
tender voort.
Die taal is geeselend, striemend.
Voor niets ter wereld zou ik wil
len dat ze mij toegezweept werd zoo
als Monet het doet.
Laat eens zien of die vlijmende taal
verdiend is. Ik heb hier onder het
oog de gewraakte brokken uit Streu
vels' dagboek.
„De eerste grondregel van m|jn le
vensplan moet dus zijn", zegt de
schrijver, „den tijd te dooden I 't geen
toch onschuldiger is dan medemen-
schen te dooden 't Geschikte middel
daartoe zal zijnzooveel mogelijk te
slapen. Elk uur, dat men in slaap
dus in volle onbewustheid overbrengt
is zuivere winst op de rekening 1
Ik ga mi) dus inrichten om zoo gauw
mogelijk naar bed te gaan en er zoo
laat mogelijk uit te komen. Op die
wijze kan men eiken dag eenige uren
wegsmokkelen 1 Maar aan alles is er
mate en perk en wel bijzonderlijk aan
den slaap. De eerste dagen kan men
zich-zelf bedrie'gen, maar het komt
gauw uit, dat iemand, die gewend is,
te middernacht onder te gaan, aan
geen slapen moet denken, als bij zich
om acht uren neerstrekt, en dan nog
wel bijzonderlijk als men er tot acht
ure 's morgens heeft ingelegen en
heel den dag als een mossel heeft ge
vegeteerd Zoo ondervindt menle
dat men in de maat moet blijven
2e dat men de middelen moet gebrui
ken, om te bekomen 't geen er aan
ontbreekt. En in 't onderhavig geval
liggen de middelen voor de hand
Die slapen wil, moet afgewrocht, ver
moeid zijn. Werken dus, lastige ar
beid, buitenlucht, beweging".
Monet ziet in die regels dat Stijn
Streuvels het natuurlijk, als van zelf
sprekend vindt, dat h|j bij den oome-
teljjken nood van zijn land, vegeteert
als een mossel.
Ik zie er iets anders in. De man
verveelt zich. Hij zou willen werken.
Werken is voer hem schrijven. Hij
heeft schryfjeuke. Die lust tot schrij
ven zal weldra voldaan worden. Hij
heeft Duitsche officieren ter inkwar
tiering gekregen en zoodra deze weg
zijn, zet hij zich aan 't werk.
Zooals Monet zegt, schrijft bij me-
terlange vellen papier vol om te ver
tellen, hoe verbazend deze militairen
hem meegevallen zijn. Te voeten uit
worden ze voor ons geteekend. Het is
om te gelooven, dat Stijn Streuvels
vóór deze Duitschers nooit een fatsoen
lijk mensch te zien gekregen heeft.
Hij schrijft- en dat is ds tweede ge
wraakte brok
„Ik had al zooveel nagedacht op de
mogelijkheid om Duitsche soldaten in
huis te krijgen, en hoe ik maken zou
Ik was er met weerzin op gesteld en
gereed om bij de minste onvriendelijk
heid hun heel het boeltje over te la
ten en er liever zelf van onder te
trekken. En nu ze er zijn, word ik
niets van dien weerzin gewaar. Vriend
schap is een gevoel, dat men niet op
dringt, maar ook niet verbiedt,
men ondergaat het door den sponta-
nen iDdruk, die de menschen u ma
ken op het gewoed. En de indruk
hier uiterst gematigd er is geeD op
dringerig vertoon van voorkomendheid
of aanstellerige beleefdheid of parade
men krijgt het gevoel menschen
in huis te hebben, die de toestanden
nemen, gelijk ze zijn, niemand zoeken
last aan te doen en uiterst tevreden
zijn om eens van de huiselijke gezel
ligheid te kunren genieten."
Zie, zoo is het.
Die Duitsche officieren zullen in
Stijn Streuvels een braven goeden
man gevonden hebben, onbekwaam
om eene kat kwaad te doen.
Ze zullen in zijn huis lekker ont
vangen zijn geweest, lekker geslapen
en gesmuld hebben.
Hun vriendelijkste gezicht zullen
zij hebben opgezet en Streuvels, die
heel waarschijnlijk slechts de men
schen van zijn dofp en van zijne
streek kent, maar niet in staat is,
andere menschen te doorgronden, zal
zich door bet vriendelijk uiterlijk van
die hooge bezoekers hebben laten in
nemen.
H|j zal vereerd geweest zijn door
hunne, schoone fijne manieren en
daarom, uiterst naif, het volgende
brok hebben neergeschreven
„Ik voel mjj een beetje vreemd,
weet niet wat aanvangen en blijf maar
stil zitten mijmeren. Dat is nu dus
mijn eerste ontmoeting met Duitsche
militairen, en die ontmoeting heeft
mij over veel dingen gerust gesteld.
Dat zijn nu zes, zeven menschen,
waarvan ik gister nog niet wist dat
zjj bestonden, en nu zijn ze, met
voorkomen, stemgeluid, uitdrukking,
karakter en gebaren uitgebeeld in
mijn gedacht voor altijd, 't Zijn bo
vendien vijanden van 't vaderland
ze zijn hier ongevraagd gekomen, heb
ben eten en slaping geëischt en bij
de eerste ontmoeting ontstaat er, in
plaats van afkeer, iets als vriend
schap.
Wij hebben elkaar b|j 't afscheid
geluk en goede kans gewenscht met
de belofte elkaar weer te zien.
Wij hebben aan elkaar niets vij
andigs ontdekt en er is geen gevoel
van afkeer ontstaan of van verachting.
De zaak isdat men de gevoelens,
door den indruk op menschen teweeg
gebracht, niet opdringt of door voor
opgezette regels of verordeningen aan
banden legt, voor zoover ten minste
er geen verblindende rassenhaat in
't spel is of ingewortelde wraakge
voelens
Die Duitsche officieren hebben mij
aangedaan 't geen men ondervindt
bi) een gezellige ontmoeting met reis-
genoottD, door toeval bijeengekomen,
met wie men vriendschappelijk om
gaat omdat het fatsoenlijke menschen
zijn, met wie men kan. praten men
oefent die vriendschap vooreerst uit
welgemanierdheid, omdat men achting
gevoelt voor elkaar en men door ge
sprek over belangrijke zaken, aange
naam den tijd kan korten.
Men neemt afscheid van elkaar in
de meening, nooit meer iemand van
't gezelschap terug te zien, maar met
den aangenamen indruk van de ken
nismaking en men herdenkt mat be
hagen deB tijd, dien men gezellig
heeft overgebracht. In de omstan
digheden waarin ik mi) bevind, zijn
die zes officieren mij van meerder
belang dan honderd mijner medebur
gers bier van 't dorp al- moeten de
eersten nog zoozeer mijne vijanden
beaten en de laatste mijne vrienden I
Ik zal niet nagaan of het zoo hoort
te zijnik bestatig alleen de bloote
uitkomst van mijn gevoelen en voeg
er bij dat ik niet weet of verzekerd
ben dat eene ontmoeting in dezelfde
voorwaarden met FraDschen of En-
gelschen mij zooveel genoegen en zul-
ken goeden indruk zou nagelaten
hebben".
Deze laatste is de meest ergelijke
brok en ik kan niet anders dan August
Monet gelijg geven als hij zoo hevig
tegen Stijn Streuvels uitvaart en
l'Echo Beige in zijn artikel Een Yer-
raadhtm voor zedelijk dood uitgeeft.
Doch is Streuvels wezentlijk een ver
rader van zijn vaderland
Waarde MoDet, wees toch zoo on
verbiddelijk streng niet tegenover den
eenvoudigen, kinderlijken man. Hebt
gij zelf, hebben al de VlamiDgen, heb
ben de Hollanders hem niet verafgood,
niet op een peterstal gezet eer hy
zulks verdiende? Wy hebben hem
geroemd, bewierookt om zijn schry-
verstalent en hij was niet opgewas
sen, niet bestand tegen zulke alge-
meene en uitbundige eerbewyzen. Wy
hebben zijn hoofd op hol gebracht en
hy heeft gemeend, tegen al het iy-
den der Belgen, zijne eigen landge-
nooten, in, er een eigen gedacht te
mogen op nahouden nopens de op
hem indruk makende vriendeiykheid
en ridderiykheid der Duitschers.
Zegt gy in uw requistorium van
16 Maart zelf niet dat zyne bescha
ving van den Vliegenden Maandag
„plomp is zonder geniaal te wezen
dat er geen glimp van deernis voor
zqn arm, opgejaagde volkje; geen
vonk van toorn tegen den overweldi
ger in licht?" Zegt gy zelf niet dat
zqn Oorlogs-dagboek „een log, indigest
proza, een karikatuur is voor zyn
land en zijn volk, met z'n eigen fi
guur er middenin, als het beeld van
gevoelloos en berekend egoïsme?"
Styn Streuvels is voor my eenvou
dige, een onvoorzichtige, een kind
doch geen verrader van zyn land en
zijn volk.