No 1961. Zaterdag 10 October 1914. JjjïlötcttU'cit ^uum~ OH jpWrftMificBUtij noot IffefcfijH Vluchtelingen. Over Nederland. 94e Jaargang. BRESKENSCHE COURANT. Abonnement per 3 maanden 0.50, franco J&SHS Advertentien van 15 regels 25 cents, elke per post ƒ0.55, voor Belgis ƒ0.75 en 1 dollar gewone regel meer 5 cents. Groote letters naar k 3 kwartalen bp vooruitbetaling voor Amerika. &jg|Jg plaatsruimte. Bij abonnement lager tarief. Abonnementen worden mede aangenomen bp Advertentien worden ingewacht tot Dinsdag boekhandelaren en brievengaarders. JTwJ en Vrijdagmiddag te twee ure. Dit blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond b(j den uitgever C. DIEI.EMIN te Breskens. De gebpurteni«sen om Antwerpen volgen elkander zoo snel op, dat, de hoofdeednehte over de verwikkelingen in Europa zich bepaalt tot deze veste en wat daar om gebeurt. In korte woorden is 't evenwel ge zegd. De bevelhebber coimt de toestand ernstig. Nadat, de forten Waelhem en Wa- vre totaal waren vernietigd, drong de Duit-che cava'nrie over Duffel tot Lindt, dat. e. rst stuk weid geschoten. Do Belgi-che artilleiie en infanterio redde wc liswaar m t uiterste inspan ning hare posities, zoodat zelfs de Duitschers er Zondag van af zagen om de rivier de Nethe te foiceeren. Ze bepaalden zich daatora tot eene vernieling dor fevton tu-echen de Sen- ne en do Schelde. Met overmacht van zwaar geschut schoten zij een ijzeren bres door de wanhopig vech tende Belgische tro; pen, bijgestaan door Engelsche infanterie. Alles wat in den weg der Duit schers komt wordt, uit den weg ge ruimd huizen, kerken, zelfs dorpen. Hun voorwaarts dringen gelijkt op een m»odoogenlooze prairiehraud, die, niets ontziende, door woedt Do bevolking uil de vruchtbare streek rond Antwerpen t'ekt in een langen droeven stoot met eindclno/e reeksen kinderen, met. vee, en met beddegoed en invalieden op handwa gens in de Holland.-che grens Even over do grens is een kamp opgeslagon, waaraan een correspon dent van de N. R. Crt,. een bezoek heeft gebracht. De man van den burgerwacht dus vertelt hp er van liep naast mij mee, stal in stal uit van 't vluch telingenkamp. Maar hij was er mot zijn gedachton niet bii. Hij liep maar, en tuurde en gaf mij plichtmatig ant woord, zooals alle raonschsn hier aan de grens tiu m it en afgntrokk' n mot u spreken, dof, aldoor in die beducht heid, in die vrees voor 't onbekende, dat daar iederen dag ooi eilspollondor dreigt naar mate 't gevaar dichter aandoemt op Antwerpen, op hun stad. Hij liep naast mij binnen in dien langen, langen complex van witge kalkte stallen, de goten aan meers kanten, en de cementen drinkensbak- ken voor 't vee. Hier is de recreatie, zei hü toonloos hier wordt gegeten. Stapels blanke kommiesbroolon werden er tot bergen van boterham men gehakt. Over tonnen en schra gen lagen de plauken, tuinstoelen er tusschen, aan weerszij van de tafels, meters en m >ters ver. Maar we kunnen ze niet vaker dan tweemaal maar voederen drie duizend, zijn er, drie duiz nd, ver zuchtte hij zwaar En overal in 't land diezelfde ellende. Hier kunnen er goed vier hon derd zitten. Vannacht om half twaalf hadden we de laatsten. We hebben geen keukens, we hebben geen kolen in de heele parochie, en leeftocht maar krap We kunneu 't niet drie maal daags toebereid krijgen, 's Mor gens biood, brood met vet, mttgele. daar hebben we 'n menigte vaten vol van gekregen. Eu dan krijgen ze voor elk maal een bon. Maar elke vrouw haast heeft haar kinderen voor elke zuigeling nemen ze seffens een kaartje Drieduizend, dat zijn acht duizend boterhammen. En voor 't brood hebben we nog maar vijftien honderd kilo me 1, petaten nog achtduizend kilo gekocht, maar gisteren alleen zijn er duizend kilo van geschild. Haast fluisterend sprak hij, beducht en toonloos, zijn denken is weg inde raadselachtig duistere toekomst. En hoerende doof is hij. Doof zelfs voor de martelend wreede verhalen van al die stumpsrds, die naar ons opdron gen, benieuwd, in de hoop misschien op goede tijding, en hunkerend of ik kwam om hen te helpen, om uit te deelen, veel geld, schatten geld. Flee mend vroegen de vrouwen, en wezen op de armelijkheid van hun kin leren, wezsn langs eigen lijf op de sjofel- heid van hun kleeren. Hemdekens, vroegen ze, luiers, een mantel, een paar oude schoentjes maar, voor dat kleine m-iiske Die drie kleintjes, ze ziin met niets aan de voetjes ge vlucht. En dezo dan, deze dan wezen de minnen, nn mier nog drongen ze op; de koppen rood hartstochtelijk, i-rijtten hun fluiterstemmen zelfs tot schreeuwen aan. „Deze vrouw heeft er elf 1" Elf? werd de ziel als uit haar verdooving wakker. „Elf?" En haar droog geschreide oogen tuurden rond en baar bevende banden zochten de blonde kopjes streelend Elf kinderen, schreeuwde uitge laten een oude man, en haar vent hebben ze kapot geschoten. Ja, ja, knikte verwezen de moeder, en zij zocht weer en duwde haar dochtertje naar mij toe, haar oudste van nog geen zestieD jaar. Die was er bij, jij was er bij, toen ze vader hebben doodgeschoten. Vertel 't maar aan den raeheer. En het meisje ging stokstijf staan, en met een radde tong zei ze 't op, ▼oor de zooveelste maal, van dat zjj waren uit Hombeck bij Mechelen, en dat de Dutsrhen toen kwamen, en dat de Belze soldaten vuurden van achter de heg voor hun huis, en dat ze terug schoten, eu vader toen neerviel, en hun huis werd verbrand, en de koe, ja. die ook. Een grommen van haat ging er op uit den kringze sisten hun vloeken tusschen de tanden. Nee, zei de moeder weer, met die onwezenlijk droomerige stem „van onz' koe, da' weten we niet. Weten wjjliè ook niet, be aamde een andere vrouw, maar 't zal toch zoo wezen De menschen bennen gaan loo- pen, baasde een jonge kerel met een griezelig gehechte wond in zijn neus, Zt weten 't niet. Drie koeien had hier de man van die vrouw, - drie koeien, een paard en zes varken». En een klarent, voltooide be duusd eou jongen van een jaar of twaalf. Och, je moet de menschen hier hooren klappen viel een beverige oud-gedieude in, geleund opeen stok, en de hijgende borst met medailles behangen. Daar, daar ginder leggen er, die hadden van 't winter al hun beesten dood, en nu zijn de Dutschen geko men, en 't stalletje was stuk voor stuk we-r gevuld, toen ze er een bom in hebben gedonderd. Maar die d'r vent dood, da's nog 't ergste, vleide een jong vrouwtje met trar en in de oogen zich tegen haar ma». O, venten genoeg hier van de vrouwen kapot gemaakt of door de Dutschen meegevoerd. En toen we aan den anderen kant weer buiten kwamen, stonden we aan dien vredigen driehoek van klaver, als een hotje met de stallen er om, en aan het raster hingen nog maar uitgewasschen lompen te drogen, de wiudseldoukun meest. Want ontelbaar zijn de zuigelingen, zag je e. de vrou wen neerzitten met huu wichtjes aan de borst. Zag je de grooteren rond- krioelen, gezinnen van veertien, twee in 't leger, mannen, vrouwen, jongens, muisjes, alles dooreen, zooals ze hier 's nachts door elkander in 't stroo te slapen gaan liggen, meerendeels ge kleed uit gebrek aan dekens Eén vrouw zat er, htelemual versuft, met drie kleintje*, die sli< pen in haar rok om zich heen. En jonge liefde zag je er, broeiing bijeengekropen, weer nieuw geboren worden. En moeders, met een drinkensnapje door haar jonkjes bekropen, die de mondjes opensperden als jonge spreeuwen. En 'n tmostelooze oude, de witte haren losgewoeld over haar rood beschreide gezicht. En rillige kinderen, als zieke vogeltjes in elkaar gedoken. 't Is alles veel te dicht opeen, klaagde een stevige boerin. 't Is maar at moei voor die kleine wichtjes, meneer, teemde J'n grootje mepwarig. Och mensch, snauwde een glun dere dikke kerel, 't is nou zoo, 't in oorlogstijd. Ja, werd mijn leidsman zich op eens weer bewust, ze pruttelen nu wel, maar wat moeten we? Er is geen tijd om al die assietten en tel- ooren te wasschenze worden maar zoo'n beetje uitgeveegd.Maar het meeste nog zitten we met die twee duizend kinderen, want dat houdt niet op, dat blijft niet wachten. Den eer sten nacht al kwam er een in het kinderbed. Die heeft nu haar stalle tje alleen. En nu vanmorgen kwam weer een vrouw gevlucht, die onder weg in het dorp is bevallen. Pap zullen we ze geven, zeggen de hoeren van 't comiteit. Maar er is geen rijst meer te krijgen, geen groente voor die drie duizend menschen 1 O, en zooals ze toch aankwamen. Schreeuwende, schreiende, verscheiden bijna naakt. Van den een was de man, van de ander de vrouw doodgeschoten een was er, die had haar kind aan een bajonet zien steken. Op een avond kwamen er twintig gezinnen, zonder een vent er meer bij, omdat alle mans en zoonen door de Duitschers meege pakt waren. En van alles is er voor noodigkleeren, schoenen, boonen, erwten. Toen kwam de directeur in het kamp, en nam mi) over. Zoojuist was hjj terug uit de belegerde stad, waar h;j om voedsel voor zijn armen was wezen vragen. En zy zouden sturen, sturen zoolang 't nog ging, van wat zij missen konden. Maar meteen werd zijn hulp weer gevraagd voor het poortje van het eethuis, waar nu de borden soep op geschept waren door reserve troepen, van nonneD, zelf gevlucht, uit de kloosters, en die de oververmoeide dames van het dorp vervingen. En nauwelijks was er g waarschuwd, of de stormloop begon, het geduw en gedrang op bet eten af, daar voor dat lage deurtje, dat weldra bezweek, en meteen waren de jongens, de man nen over de banken geklouterd en slurpten ze klokkend de gulzig gele pelde soep. Heel voorzichtig geleidde een doch ter haar blind oud moedertje door dien opstand naar nog een open plaats je. En wat wonderlijk zat daar die vrouw mot die spichtige kippeDpiek op haar scheef gezakt hoedje. En de moeders die zoo gretig haar kinder tjes heen dreven naar de volle bor den, als een kloek haar kiekens. En een eikendeen is nou geljjk suste een oud kereltje de jonge bazigheid. Toen verscheen er een burgerwacht en schreef weer bij met krjjt op de deur Men vraagt de familie Schuyten van Mechelen. Petrus van Hoog zoekt zijn vrouw en kinderen van Lier Zoo schreef hij al maar door. Maar inmiddels kwam er plots een drift van menschen uit al die stallen naar de poort. Daar sloegen twee mannen 't Han delsblad van Antwerpen aan. En ze lazen het groote opschrift„De toe stand voor Antwerpen onveranderd". Dat wisten we al lang, riep er een. En loom en bezwaard keerden ze door den schemer traag weer terug, en zetten en legden zich neer in het stroo om 't onbestemde noodlot af te wachten. Diep treurig, voorwaar 1 Een gezaghebbend Beriynech blad de Berliner Zeitung am mittag, schrijft in een artikel over „een vriendelijk heid der Nederlandsche regeering" het volgende De vertegenwoordiger» van Duitsch- land in de neutrale landen kregeD, gelijk men weet, van de rjjksregeering bericht, om, voor zoover dit in ver band met den oorlog mogelijk is, de in het buitenland achtergebleven ge» zinnen van onder de wapenen gexoe-

Krantenbank Zeeland

Breskensche Courant | 1914 | | pagina 1