lm\m~ 0it ÉbMximiiéXé wt No 18*3. Woensdag* 26 November 1913. 23e Jaargang. Werkplan der regeering. Een voorstel tot herziening van Binnenland. BRESKENSCHE COURANT 914. Abonnement per 3 maanden 0.50, franco ner post 0.55, voor België ƒ0.75 en 1 dollar 3 kwartalen bij vooruitbetaling voor Amerika. Abonnementen worden mede aangenomen by boekhandelaren en brievengaarders. Advertentiën van 15 regels 25 cents, elke gewone regel meer 5 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Bij abonnement lager tarief. Advertentiën worden ingewacht tot Dinsdag en Vrijdagmiddag te twee ure. Dit blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond bij den uitgever C. DIELEMAN te Breskens. Uit de memorie van antwoord p bet voorloopig verslag der Ka- er, ontvouwde de regeering hare annen, die in hoofdtrekken hier- neerkomen. Ten opzichte der vraag waar de sgeering haar steun denkt te vin- en, meent zij allereerst aanspraak mogen maken op den steun van meerderheid der Kamer in het ijzonder van de vrijzinnige par- jen, met welke zij het naaste erwant is. Zij heeft dan ook met oldoening kunnen ontwaren, dat in hare verwachting niet is te- eur gesteld. Dat de regeering bij de her- ormingen, die zij beoogt, hervor lingen, die bij de verkiezingen ok door de sociaal-demoraten zijn invaard, op hun steun rekent, in den aard der zaak. Voor e vrees, dat zij overigens hun iteun zou zoeken, waarmede wel liet anders bedoeld kan zijn, dan zij bereid zou zijn desociaal- emocratische politiek te steunen, if in die richting concessies te oen, bestaan geenerlei aanleiding n het zal ook door de sociaal- emocraten zei ven niet worden rerwacht. De vraag of het kabinet rekent ip de medewerking der rechtsche artijen wordt in zoover bevesti gd beantwoord, dat er voor die partyen geen grond is van het ;abinet eene haar vijandige hou- te verwachten. Het heeft in een enkel opzicht stelling geno ten tegen de rechterzijde en het 1, dat het kabinet beoogt, dwingt iet tot oppositie. De regeering Twacht niet, dat de maatregelen fe zij zal voorstellen geen verzet uilen vinden, wel vei wacht zy, daarby zakelijke redenen den 'rslag zullen geven. Zij koestert hoop, dat de verzoenende geest "sarin zij het bewind zal voeren ^emoetkoming en erkenning zul- i® vinden. B(j benoemingen zal o. m. aller- N op geschiktheid worden acht Bleven. Voor sommige betrek kingen kan echter de geschiktheid Wmwijlen afhankelijk zyn van de 0vereenstemming in godsdienstige Blindheid van den benoemde met omgeving. art. 192 (onderwijs) der Grondwet is van het kabinet niet te ver wachten. Een overeenkomst ter zake van zoo uiteenloopende on derwerpen van constitutioneel recht als onderwijs en kiesrecht uit den aard der zaak zijn, mag door de regeering niet worden bevorderd. In'jJ beide gevallen behoort zelf standig te worden beslist wat 's lands belang eischt. Bovendien echter zou de regee ring door art. 192 aan de orde te stellen gevaar loopen een feilen beginselstrijd te doen ontbranden, die haar vermogen, om de kies- hervorming tot stand te brengen, aanmerkelijk zou kunnen verzwak ken. Noch de kostelooze ouder domsrente, noch het algemeen kiesrecht raken de hoofdbeginselen der rechtsche partijen en de mo gelijkheid schijnt niet uitgesloten op eendrachtige samenwerking. Ook uit deze overweging moest het aan de orde stellen van art. 192 vermeden worden. Eene ruime opvatting van de taak die de regeering op zich heeft genomen, bracht mede dat zij zou trachten de beëindiging van den politieken schoolstrijd, die zoolang een krachtige ontwikkeling van het volksonderwijs in den weg stond, voor te bereiden. Zij is van oor deel, dat de omstandigheden daar toe gunstig zijn. De regeering beoogt niet een for mule te vinden van art. 192 dei- Grondwet waarbij beide partijen zich desnoods kunnen neerleggen. Wat noodig schijnt, is veeleer vast te stellen den flnanciëelen grond- grondslag voor de regeling van ons volksonderwijs. Daarby dient overwogen te wor den op welke wijze de geldelijke en opvoedkvndige onafhankelijk heid van het bijzonder onderwijs ware te waarborgen en welke ei- schen voor goed en deugdelijk on derwijs van staatswege moeten ge steld worden. Maar tevens zal dan de vraag moeten worden beantwoord, hoe in de kosten zal behooren te worden voorzien. Ook met het oog op een betere opleiding en bezoldiging der onderwijzers. Eerst als omtrent deze punten overeenstemming zal zyn bereikt, is de grond gelegd voor duurzame vooruitgang en te gelijk, voor althans voorloopig f duurzamen vrede. Of daarbij wijziging van art. 192 der Grondwet al dan niet onmisbaar is, schijnt, voor men het over de zaak zelve èens is, niet op goeden grond uit te maken. Ofschoon ten zeerste overtuigd van de wenschelijkheid van ver betering der positie van de on derwijzers, moet de regeering de doorvoering van deze verbetering tot een gunstiger tijd verschuiven. Het zal mede tot de taak dei- staatscommissie moeten behooren ook voor deze verbetering vaste grondslagen te vinden. Uitbreiding van den leerplicht tot het 14e jaar zal waarschijnlijk eveneens op de kosten moeten afstuiten. De regeering onderzoekt echter, wat in deze richting mo gelijk is. De wenschelijkheid om het z. g. „landbouwverlof" af te schaffen en van strafbedreiging tegen een werkgever, die een leerplichtig kind in dienst neemt, wordt nog overwogen. Het kabinet zal spoedige aan neming der grondwetsherziening bevorderen, waaraan ouderdoms voorziening dient vooraf te gaan. Tevens zal van het onderzoek door de pas ingestelde staatscom missie afhangen of in het voorstel tot grondwetsherziening een voor loopig kiesreglement voor even redige vertegenwoordiging zal kun nen worden opgenomen. Met de beginselen welke aan het algemeen kiesrecht ten grond slag liggen, zou de regeering het in strijd achten, indien de wet gever vrijheid werd gelaten bij de toekenning van het kiesrecht aan vrouwen, eischen te stellen, in ver band met den maatschappeiijken welstand. Bij de behandeling der begrooting voor koloniën zijn natuurlijk ernstige zaken ter sprake gekomen. De hoofdzaak bij deze beschouwin gen was echter de zaak van de Euro- peesche onderofficieren Iding en Dey- senroth. Deze twee onderofficieren hebben tegenover e jn aantal inlanders de meest gruwelijke wreedheden gepleegd en schijnen zich daarbij ook schuldig te hebben gemaakt aan verkrachting. In September 1912 werden zij door den krijgsraad te Makassar tot 81/a en 4li2 jaar gevangenisstraf veroor deeld, maar het Hoog Militair Gerechts hof spiak hen in Maart 1913 voorde beschuldiging der verkrachting vrij en veroordeelde hen wogt-ns mishan deling tot geldboeten. Een onbegrijpelijke uitspraak. Want dat do onderofficieren gruwe lijke wreedheden hebben bedreven, staat vast. En het i3 dan ook geen wonder, dat de heer Mendels in een scherp betoog tegen zulk een vonnis opkwam. Het wondorlijk, neen, het ergenis-wekkende van de ges*hiedenis zit, behalve in 't feit zelf, ook in de overwegingen var het Militair Ge rechtshof. Want het arrest voert als verzachtende omstandigheden aan, dat de superieuren van de beide onder officieren (met name kapitein Van Krieken) de mishandelingen hebben aangemoedigd en dat dergelijke wreed heden wel meer voorkomen. De heer Van Hamel noemde deze overwegingen „veibluffend". Ze zyn een schande voor de Nederlandsche vlag, een schande voor ora gouver nement. Daar zijn onder-officiereo, die, om slechts een staaltje te noemen, een armen, bruinen inlander lusschen twee boomen te schommelen hangen, vast gebonden met touwen aan z'n teenen en aan z'n duimen. En het Hoog Militair Gerechtshof, recht sprekend in naam van het Nederland che ge zag, vergoelijkt... dat hot wel meer gebeurt en legt de onmenschen, die zoo iets doen, een boete op. Ën in bet Hoilandsche parlement zingen tegelijkertijd de manneD der koloniale politiek hooge lofliederen op de bembaviug, de verheffing, de Wes- tersche cultuur, die we ginds bezig zijn te brengen .1 Mr Mendels trad in eene vergelij king met de drie uitgezetten. Deze die meenden een rechtvaardige zaak te dienen, zijn het verblijf in Indië ontzegd omdat ze onzen naam schaad den, omdat ze den inlander tegen ons opzetten, omdat ze onrust zaaiden. Maar ondor officieren die precies 't zelfde doeD, althans kts dat precies hetzelfde effect heeft, menschen die martelen en pijnigen en aldus onder dm inlander onuitroeibaren haat en verachting tegen ons in het leven roe pen, krijgen een geldboete, worden in het leger gehandhaafd, en nog min of meer verdedigd door de rechters met de overweging, dat het wel meer gebeurt. Het is een mysterie. Ook mr Van Hamel, noemde het vonnis onverantwoordelijk slap. Het eigenaardige is nog dit, dat de krijgs raad, op grond van allerlei getuige nissen, ook bet misdrijf van verkrach ting bewezen achtte, terwijl het Hof, zonder zelf die getuigen te hooren, hen allen eenvoudig heeft gewraakt, en de onder officieren vrijsprak. Door den heer Mendels werd een motie ingediend, bedoelende dat ver wijdering uit het leger alsnog ge-

Krantenbank Zeeland

Breskensche Courant | 1913 | | pagina 1