'uttm- cu JfóperfcuficBlaB fymm P00t BRESKENSCHE COURANT Abonnement per 3 maanden 0.50, franco per post 0.55, voor België ƒ0.75 en 1 dollar a 3 kwartalen bij vooruitbetaling voor Amerika. Abonnementen worden mede aangenomen bij boekhandelaren en brievengaarders. No 1918. Zaterdag I Maart 1913. 23e Jaarg-ang-. Advertentiën van 15 regels 25 cents, elke gewone regel meer 5 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Bij abonnement lager tarief. Advertentiën worden ingewacht tot Dinsdag en Vrg dag middag te twee ure. Dit blad verschijnt eiken Dinsdag:- eu Vrijdagavond b(J den uitgever C. DIELEBAN te Breskens. Rijksvleeschkeuring. Bij de Tweede Kamer is een wets ontwerp ingediend, houdende bepalin gen tot wering van vleesch en vleesch waren, die voor de volksgezondheid schadelijk zijn. Tot toelichting van dit wetsont werp wordt er op gewezen, dat vleesch een belangrijk onderdeel van de volksvoeding is. Ware het nu mogelijk, dat de consumenten zich zeiven in deze beschermden, dan zou de overheid tegenover dit onderdeel van de hygiëne zich kunnen bepalen tot richting. Doch de mogelijkheid van eigen bescherming is uitgesloten. Daarom acht de regeering een vast stelsel noodig, waarbij een behoorlijke keuring plaats heeft voor dat het vleesch verkocht wordt Waar onderscheidene gemeenten reeds een keuringsdienst hebben meent de regeering dat dit moet worden ge ëerbiedigd. Slechts moet gestreefd worden naar uitbreiding door te be palen dat de gemeenten behoudens voor het niet noodig en mogelijk blij ken mocht een keuringsdienst heb ben. De regeering tracht naar gelijkheid van maatstaf bij de wering van on deugdelijk vleosch te streven doordat keuring voor en na het slachten over al verplicht zal worden, wat bij de keuring onderzocht moet worden en in welke gevallen een slecht dier of vleesch moet worden afgekeurd of voorwaardelijk goedgekeurd. Met betrekking tot vleeschwaren zal worden bepaald .bij algemeenen maatregel van bestuur, op welke wij ze verduurzamen en toebereiden van vleesch mag geschieden en welke stof- fon bij het bereiden van vleeschwaren niet mogen worden gebruikt. Daar voor de z.g. huisslachting be scherming van overheidswege onnoodig wordt geacht, is zij van het wets ontwerp uitgezonderd. Het .toezicht van rjjkswege zal worden toevertrouwd aan enkele personen, die de veteri naire studie volbracht hebben en die deel zullen uitmaken van het staats toezicht op de volksgezondheid. Grondwetsherziening. Mr S. van Houten wijdt zijn jong stun staatkundigen brief aan een on derdeel der grondwetsherziening en betoogt dat minister Heemskerk daar thans schot achter zet, mits men hem evonals in 1887 aan Heemskerk Sr. feiltelijk de bevoegdheid geeft het ter rein af te bakenen. Wat hij, gesteund door de meerderheid der Tweede Ka- Mor goed vindt, wordt in de herzie ning opgenomen. Evenals Heemskerk Sr. indertijd, zal hij zjjn politieken invloed en de bedreiging met intrekking der ont worpen gebruiken, om voorstellen uit de Kamer, die hem niet bevallen, er u't te houden. Tot bereiking van zijn doel gebruikt hij voorts eenige kleine middelen, om ten slotte Kroon eu Kamerleden over bedenkingen te doen heenstappen Het inkomen der Kroon wordt met ƒ200 000 per jaar verhoogd voor de paleizen zal ƒ50.000 per jaar meer worden besteed de Juliana quaestie zal worden opgelostdo leden van de Tweede Kaïm-r zullen ƒ3000 ontvan gen in plaats van /'200i>, en hun zal zelfs een hij de wet, feitelijk mits dien door hen zelf, t6 regelen pensi oen worden toeg.kend de vergoeding hunner reiskosten zal ruimer worden, ook worden uitgebreid tot die voor het bijwonen van commissionde voorzitter der Tweede Kamer zal 5000 extra ontvangen. Zulke kleine geschenken ouderhou- den de vriendschap, doch de gedach te schijnt inr van Houten ook niet vreemd, dat zij een beetje moet die nen als voertuig voor 'tgeen de meer derheid onder Heemskerks leiding zal goed vinden. Hij kan deze methode om de Grond wet te verbeteren noch doeltreffend vinden, noen voor -.1 daarvan veel goeds voor het volk vt rwachten. En 't re sultaat zou zijn, dat men ten slotte, als de zaak op deze wijze haar beslag kreeg, weder even bekneld was door den geest van Heemskerk Jr., als nu door dien van den ouden Heems kerk Sr. Pachtstelsel. In zake het onderzoek der Staats commissie naar den oeconomische toestand der landbouwers lezen we o.m. onder Hoofdstuk III over oor zaak en gevolg van te hooge pachten dat toch ook wordt aangetoond, dat de belangenstrijd bij de bepaling van den pachtprijs niet behoeft te verhin deren, dat er een belangengemeen schap tusschen pachter en verpachter bestaat. Het financieel belang, gele gen in een hoogen pachtprijs, kan immers gemakkelijk worden geneu traliseerd en overheerst door de waar devermindering van grond met ge bouwen bij een slecht gebruik. Daar om is het voor den verpachter van zooveel gewicht, te weten, wien hij zijn bezit ten gebruike zal afstaan. En aan den anderen kant heeft de pachter er belang bij, dat hij, na ver loop van den termijn, zal mogen blij ven. Kortom, de staatscommissie meent, dat die belangengemeenschap het best tot haar recht zal komen bij onderhandsche pacht. Verpachter en pachter kennen elkander veelal vóór het contract gesloten wordtweten dus wat zij aan elkander hebben. Het is een wijze van pachten, waarbij meer plaats bestaat voor goede trouw, dan bij de publieke verpachting. Verder worden verschillende pacht stelsels besproken, benevens enkele andere oorzaken van te hooge pach ten, om ten slotte de aandacht te vestigen op ijetgeen gedaan zou kun nen worden om dit alles tegen te gaan, hetzij door mobiele pacht of door pachtcommissiën. Bij de eerste, waarbij de prijzen van een in een schaal van belangrijkheid gebrachte landbouw-producten den pachtprijs betalen, wordt een deel van liet bedrijfsrisico op den verpachter gelegd. Ook aan pachtcommi-siën wa ren bezwaren verbonden. Door het onderzoek is bevestigd, dat de publieke verpachtingen het te hoog bieden in de hand werken, en als dit stelsel minder kon worden toe gepast, zoo zou het kwaad daardoor veel verminderd worden. Hoofdstuk IV is gewijd aan „het risico bij pacht en het recht van don pachter op vermindering der pacht som bij onvermijdelijke toevallen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in bezits- en in bedrijfsrisico, terwijl vooral het laatste van het meeste be lang was voor een onderzoek der staatscommissie. Zoowel de voor- als tegenstanders van remissierecht ko men hier aan het woord, terwijl de artikelen van het Burg. Wetb. aan gaande huur in onze wetgeving ver geleken worden met die van hetbui- tenlan I, vooral met betrekking tot het remissierecht van den pachter. Ook wordt een ander stelsel bespro ken, namelijk dat, waarbij de pachter eeuer boerderij tegen een vastgestel de som pacht, maar met minder kan volstaan, indien hij kan aantoonen, dat hij niet in staat is, het overeen gekomen bedrag uit de opbrengst van zijn bedrijf te kwijten. Op duidelijke wijze toont de staats commissie de vele bezwaren tegen dit stelsel aan en komt na haar be schouwingen over het remissierecht tot de volgende conclusie le. Indien bij een huur ten minste de helft van de waarde van den oogst van een huurjaar door overstrooming hagelslag of verwoesting van den oolog is verloren gegaan, kan de huur der een evenredige vermindering van den huurprijs vorderen. 2e. De huurder kan geen verminde ring vorderen, indien hij nalatig is geweest in of het verlies geleden heeft na het oogsten. 3e. Evenmin kan hij vermindering vorderen wegens schade door een toe val, waartegen hij verzekerd is, en 4e. Elk beding, strijdig met eenige bepaling van dit artikel, is nietig. Een andere, voor den pachter zeer belangrijke zaak wordt mede nader onder de oogen gezien. Het is de ver goeding aan den pachter voor door hem aangebrachte verbeteringen. In Engeland bestaat dienaangaande een dwingend recht, en daar is de Staats commissie tegen. Maar daartegenover wijst ze er op, dat 't in het belang zoowel van den verpachter als van den pachter is, om onnoodig belem merende bepalingen voor de cultuur uit de pachtcontracten te weren. In dit verband wijst de commissie o. a. op het verbod van strooverkoop, op dat van het gebruik van kunst mest, het verplichten van braak leg gen van landen, een bepaald aantal runderen te houden enz. Verder dat bij pachten op langer termijn geen kans meer bestaat, dat de pachter de noodige verbeteringen aanbrengt, terwijl in tegenovergesteld geval de pachter het gevaar loopt, de voordeelen van aangebrachte verbete ringen niet te genieten. Nu brengt de staatscommissie in herinnering, hoe dit alles in Engeland is geregeld, en hoe het in andere landen met dié zaak gesteld is. Te vens wordt gewezen op de vele moei lijkbeden, die zich voordoen, om de juiste mate van vergoeding te bere kenen. Na uitvoerige toelichting komen de rapporteurs tot de volgende conclusie „Ofschoon de staatscommissie in the orie de billijkheid van het beginsel gaarne erkent, is het echter de ge bleken onmogelijkheid, om dat begin sel in practijlc te brengen, welke haar weerhoudt, om voorstellen in dezen te doen, die, Daar haar overtuiging, groote verwachtingen zouden opwek ken en tot niet minder groote teleur stellingen zouden leiden, en eindigt met te wijzen op de noodzakelijkheid, dat de pachter meer waarde leert hechten aan rechtswaarborgen, dan tot dusverredat commercieels be grippen steeds meer zijn de«l wor den, en dat hij leert inzien, dat, ook bij de beste verhouding tot den ver pachter, het niet goed is, zonder nood zaak zijn vermogensbelangen geheel uit handen te geven. Ten slotte wordt betreffende de pacht nog behandeld „het tegengaan van het toenemen der pacht." Wer den, zoo zegt de Staatscommissie, in de vorige hoofdstukken verschillende maatregelen tot verbetering van het pachtwezen behandeld, zoo werd daar bij er van uitgegaan, dat een zoo goed mogelijk geregeld pachtwezen zjjn rechtvaardiging ten volle ver dient. Daar evenwel blijkt uit de sta tistieken, dat 'n steeds voortgaande toeneming hier te lande van de pacht bestaat, ten koste van de eigen ex ploitatie, zoo rijst de vraag of er geen middelen kunDen worden gevonden, om dit ongunstig verschijnsel tegen te gaan. Immers, van algemeen stand- puDt, verdient de exploitatie de voor keur boven de pacht en zoo eerstge noemde gestadig afneemt, kan ingrij pen door de overheid alleszins gewet tigd worden. Op grond van de verkregen inlich tingen mag men 't 'er voor houden, dat meerdere factoren zich doen gel den, waarvan sommige de strbkking hebben, de eigen-exploitatieandere de pacht te doen toenemen. De laat ste werken blijkbaar krachtiger dan de eerste. Zij komt eindelijk tot de conclusieAangezien de oorzaken van de toeneming der pacht eigenlijk door overheidsmaatregelen niet zijn weg te nemen, valt het zeer moeilijk, mid-

Krantenbank Zeeland

Breskensche Courant | 1913 | | pagina 1