No. 1629.
Zaterdag 8 Juli 1911.
20® Jaarg
ltjemccn ^Tiouwg- m ^bwtUnfiMdb poor ^ceit b- hutnieren.
ONTWAAKT.
FEUILLETON.
BRESKENSCHE COURANT.
Abonnement per 3 maanden 0.50, franco per post
door het geheele rijt 0.55, voor België ƒ0.625 en voor
Amerika 1 dollar voor 3 kwartalen bij vooruitbetaling.
Abonnementen worden aangenomen bij boekhandelaren
en brievengaarders.
Advertentiën van 1 tot en met 5 regels 25 cents, elke
gewone regel meer 5 cents. Groote letters naar plaats
ruimte. Bij abonnement lager tarief.
Advertentiën worden ingewacht tot Dinsdag- en Vrijdag
middag te twee ure.
Dit blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond b(j den uitgever C. DIELENAN te Breskens.
Hoog bezoek.
Ons land heeft deze week de eer ge
noten den president van Frankrijk op
bezoek te hebben.
Daar dit door het kleine Holland op
prijs is gesteld, is begrijpelijk.
Wanneer we nagaan hoe nog slechts
ten vorigen jaro, niet het minst in
Frankrijk, door de pers is g.-hamcrd
op de kust-verdedigings ontwerpen, en
voornamelijk de fortificatie-van Vlissin-
gen als een schoDding van de vrije
Schelde werd beschouwd, waardoor zelfs
internationale verwikkelingen konden
ontstaan, en als dan nu het hoofd van
dien machtigen Staat afdaalt naar de
lage landen aan de Noordzee om de Ko
ningin en haar volk een vriendschaps-
bezoek te brengen, dan voelt men dat
't met die schending van de vrije Schelde
nog niet zoo erg is.
Zelfs in verband met die ontwerpen
heeft men aan dit gewaardeerde bezoek
geen andere beteekenis toe te schrijven
dan die van vriendschap en vrede.
Er lag een jovialiteit in dit bezoek;
niet zoo stijf als bijv. dat van den Duit-
schon Keizer.
De intocht in Amsterdam van den
President had iets aangenaams om te
aanschouwen, iets bijzonders.
Uit het oud gouden paviljoen aan den
oever aan de Dokkummerkade trad Hol
land's jonge Koningin het grijze staats
hoofd nader tot het waterde lands-
groolen, de Fransche legatie en consuls
met hunne dames in halven cii kei achter
Hare Majesteit samen tot e-n bij uitstek
decoratieve groep. Koningin Wilhelmina
staat boven aan de statietrap, blijkbaar
zelve onder den indruk van het voor
Haar kleine land voorzeker zeer gewich
tige moment. President Faillières, even
bleek, verheft zich van z'n zetel ontbloot 't
grijze hoofd, èn terwijl de jeugdige Ma
jesteit zich reeds wat naar voren neigt,
gaat hy langs de aangetreden roeiers,
die onbewegelijk staan, en bestijgt de
trap, met een handdruk en warm-vrien-
delyke woorden verwelkomd door Wil
helmina. Fallières buigt eerbiedig eenige
malen en de voorstelling begint, Prins
Hendrik volgt. Dan biedt de Fransche
minister van buitenlandsche zaken H.
M. den haDdkus op dezelfde wijze begroet
de President der Fransche Republiek de
overige dames.
Uit de opvolgende marinesloepen lan
den de heeren van 's Presidenten gevolg
de Fransche matrozen lachen zoo glun
der onder hun witie mutsen met roode
bloezen.
't Is inderdaad een in alle deelen
voorname ontvangst geweest, indruk-
weirkend, en weldadig hartelijk voor
Frankrijk's eersten afgezant.
Eerst later, toen President Fallières
zich met dien prettigen lach van wat
de dames noemen „een lieve oude-heer"
te midden van de autoriteiten bewoog,
den breeden rug ietwat gebogen, en ge
zellig van rustige gebaren, toen zagen
we onder het vest van den rok even
de kleuren van het grootkruis van den
Leeuw en de presidents-sjerp te voor
schijn komon, als eenige uiterlijke on
derscheiding.
De President bood Hare Majesteit
den arm om haar naar het galarijtuig
te begeleiden. Koningin Wilhelmina
nam aan 's Pre-idt,n:m rechterzijde
plaats, de Prins, die ook het grootkruis
vanhet Legioen van Eer droeg en
écharpe, reed achteruit. Door huzaren
werd de stoet geiyfstaffierd langs de
breed afgezette wegen in de opgedron
gen volte van do stad.
En de geestdrift was zoo groot, dat
de President weldra zit met het hoofd
ontbloot om voortdurend met den hoed
terug te groeten. Het zal nog wel zel
den by ons zijn waargenomen, dat H.
M. de Koningin in één rijtuig plaats
neemt naast een heer in zwarten rok,
wiens onderscheidingsteeken, hoewel hij
hoofd is van een der machtigste en
glorierykste staten van Europa, bestond
louter uit een ster op de borst en een
driekleurige écharpe.
Ook dat juist uit Frankrijk, het land
van de panache en voor een groot deel
der etiquette, gelijk zij aan de Wester-
sche hoven is geregeld, die eenvoud en
soberheid tot ons komt, is opmerkelijk,
en al is de aanvaarding van den repu-
blikeinschen regeeringsvorm door Frank
rijk op velerlei gronden te verklaren.
Ten stadhuize werden de President,
de Koningin en de Prins ontvangen door
het gemeentebestuur, bij welke gelegen
heid burgemeester Roëll een uitvoerige
rede hield, waarin na de gewone plicht
plegingen niet geschroomd werd de ver
houding van vroeger in herinnering te
brengen.
Zoo haalde de burgemeester o. m. aan
Onwillekeurig gaat mijn gedachte te
rug naar de heldhaftige tijden van onze
geschiedenis en roept de merkwaardige
ontmoetingen voor den geest, waarin
het Koninkrijk Frankrijk en de jonge
Republiek der Vereenigde Provinciën
den maatstaf van hun wederzijdsche
dapperheid gaven. En het schijnt mij
toe, dat dit verre verleden heel haar
waarde geeft aan het heden.
Vroeger leverden de legers der Konin
gen van Frankrijk veldslagen met die
van de Republiek der Nederlanden, he
den is het de Koningin der Nederlanden,
die in haar hoofdstad den President der
Fransche Republiek als een vereerd
en bevriend gast binnenleidt. En niet
alleen is de horizont bevrijd van de ge
ringste wolken, doch sindsdien hebben
zich vriendschapsbanden gevormd en
eiken dag zien wij een vuriger en le
vendiger sympathie, gegrond op een
wederzijdsche hoogachting, zich uiten.
Waaraan deze gelukkige uiting toe te
schrijven
Zou het zijn dat, sinds die woelige
tijden en door verschillende lotswisse
lingen heen, onze beide volkeren den
regeeringsvorm gevonden hebben, die
hun het best past en die hun in staat
gesteld heeft zich meer harmonisch te
ontwikkelen en zich, in vrede, met
meer geluk, op de vruchtbare, interna
tionale ententes toe te leggen
En indien dat zoo is, zou dat dan
niet een genoegzame reien zijn om vu
rig te wenschen het behoud en het toe
nemend succes van het Koninklijk Huis,
aan wie wij al onze vrijheden danken?
Zeker, en het is dit indachtig, mijnheer
de President, dat wij met groote vreug
de, met een werkelijk enthousiasme uwe
aanwezigheid te midden van ons begroe
ten.
Want als ik zooeven my beijverd heb
om tegenover de troebele dagen van
het verleden de schitterende zekerheden
van het tegenwoordige te stellen, zou
ik het mij zelf kwalijk nemen om stil
zwijgend voorbij te gaan alles wat in
den loop der eeuwen, de ziel van onze
beide landen heeft doen trillen van
zelfde emoties en zelfde vreugden.
Zeker, er bestaat geen natie, die niet
op de een of andere wijze, Frankrijk
verplicht is, doch ik geloof niet dat er
in de wereld vele landen zijn waar haar
ideeën beter ontvangen zijn, waar de
schittering van haar literatuur in 't
oogluopender is, waar de gratie van
haar geest, de durf, de diepte van haar
lichtend en weldoend genie beter op
prijs gestold worden als bij ons in Hol
land 1
En het is omdat wij in ons binnenste
zoovele ideeën voelen kloppen, die uit
Frankrijk komen, dat wij zoo gaarne in
u, mijnheer de President, den vertegen
woordiger van een bevriende natie be
groeten.
Laat het mij dus vergund zijn u, ein
digend, een groet voor uw landgenooten
aan te bieden, een betuiging van dank
baarheid en hechte vriendschap, die ik
u verzoek hun over te brengen uit naam
van de oude stad Amsterdam.
De president een stoer, oud man
geen Franschman zooals men zich
dien pleegt voor te stellen, omdat wij
dan meestal aan Parijzenaars denken,
maar meer een provinciaal, een koop
man, desnoods een landbouwer zwaar
van gestalte, hoewel niet overmatig dik,
een open, gemoedelijk gelaat, met kin-
baard, gerimpeld, maar niet het gezicht
van een zeventiger, eer van een krassen
zestiger - President Faillères legde in
zijn antwoord op deze herinnering
75.
Een bizonder onderhoud te hebben
met een mijner gevangenen? Zeker, de
ze brief gelast mij u te gehoorzamen.
Maar, welke gevangene?
Ik noemde hem den waren naam, doch
hij schudde zijn hoofd.
Ik ken geen hunner bij dien naam.
De meeste namen waaronder de staat
kundige gevangenen bekend staan, zijn
valsch. Als zij mij verlaten, worden
zij nommersdus doet hun naam niets
ter zake.
Ik vroeg of het dan Ceneri kon we
zen, doch hy schudde opnieuw met het
hoofd.
Ik weet zeker dat de man dien ik
zoek zich onder uw geleide bevindt, zei-
de ikdoch op deze wgze kan ik hem
dan vinden?
Kent gij hem van aangezicht
Ja, zeer goed.
Dan zou het goed zijn dat gij mij
volgt en hem onder mijn ongelukkigen
tracht te vinden. Steek eerst een an
dere cigarette op, gij zult er behoef
te aan hebben.
Hij ging mij voor' en kort daarop ston
den wij voor een zware deur. Op zijn
bevel verscheen een cipier met een bos
reusachtige sleutels gewapend. De sloten
werden geopend, de knarsende grendels
teruggeschoven en de deur opengewor
pen.
Volg mij, zei Varlamoff, een lan
gen trek aan zijn cigarette doende. Ik
gehoorzaamde, en toen ik op drempel
stond, had ik moeite om niet flauw te
vallen. Te oordeelen naar den stank
die mij tegensloeg, kon deze deur even
goed de toegang zyn tot een kelder ge
vuld met allerlei in ontbinding verkee-
rende lijken en azen. Terwijl een dikke
zwoele luchtstroom langs u ging, kon
men voelen dat hy doodeiyk vergiftigd
was.
Ik herstelde mij zoo goed mogelijk en
volgde mijn geleider in de duistere ruim
te, terwijl de deur achter ons dichtviel.
Indien ik in staat ware om hetgeen ik
daar aanschouwde, toen mijne oogen
aan de doffe schemering gewoon waren,
te beschrijven, zoude dit toch geen ge
loof vinden. De kerker was ruim, maar
naar het aantal gevangenen had hij
minstens driemaal grooter moeten zijn.
Hij was opgepropt met ellendige wezens.
Zij stonden, zaten en lagen op den grond.
Mannen van eiken leeftijd, en naar het
scheen van alle nationaliteiten. Men-
schen op wier gelaat de laagste harts
tochten gegrift stonden, zaten in dichte
troepen byeen gehurkt, en velen waren
aan het twisten, vloeken en verwenschen.
Door nieuwsgierigheid gedreven, nader
den zij ons zoo ver zij durfden, tervtijl
zij ons in hunne vreemden tongvallen
beschimpten en bespotten. Ik bevond
my in een hel, een hel door menschen
vooi hun medemenschen geschapen.
De eenige zaak waaraan ik denken
kon was: Waarom snellen deze wezens
niet naar buiten, overmeesteren de be
wakers en ontvluchten uit dezen poel
van moorddadige ellende? Ik richtte
werkelijk deze vraag tot Varlamoff.
Zoolang zij op marsch zijn, trach
ten zy nimmer te ontsnappen, zeide hij:
dat is een punt van eer onder hen.
Indien er een ontvlucht worden do
overigen met meer gestrengheid behan
deld.
Loopen er nooit eenigen weg
Jawel; velen ondernemen dit als
zij naar de mijnen gebracht worden.
(Wordt vervolgd,}