ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR HET VOORMALIG 4E DISTRICT. Een verbaal it RnsslsMM No. 1340. Woensdag 9 September 1908. 17e Jaarg. Buitenland. Binnenland. FEUILLETON. BRESKENSCRE COURANT. post voor Abonnement per 3 maanden ƒ0.50, franco per door het geheele rijk 0.55, voor België ƒ0.625 en Amerika 0.825 bij vooruitbetaling. Abonnementen worden bij boekhandelaren en brieven gaarders aangenomen. Advertentiën van 1 tot en met 5 regels 25 cents, elke gewone regel meer 5 cents. Groote letters naar plaats ruimte. Bij abonnement lager tarief. Advertentiën worden ingewacht tot Dinsdag- en Vrijdag middag te twee ure. Dit blad vembUiit eiken Dinsdag- en Vrijdagavond bjj den uitgever C. DIELEHAK te Dreskens. In ons vorig overzicht wezen we op de plotselinge verandering van den toe stand in Marokko door de verheffing van Moelay Hafid tot sultan. Voor Europa is zij van niet minder gewicht. Men wete dat in gewone omstandig heden in Fez, de hoofdplaats van Ma rokko consuls gevestigd zijn van Frank rijk, Engeland, Duitschland en Spanje. Die consuls hebben in tegenstelling van die in andere plaatsen meer een staat kundigen, dan consulairen arbeid. Dit bracht dan ook mee dat met het uit breken van de moeilijkheden in het Moorenland, meer bijzonder tusschen den pretendent en den bezitter van den troon, al de genoemde mogendhe den hun consuls terugriepen. En wat is nu gebeurd Terwijl de berichten wel onomstootelijk luiden dat de pretendent Moelay Hafid den werke- lijken sultan heeft verdrongen, heeft Duitschland heel stikum zijn consul, dr Fassel, naar Fez teruggezonden. Dat lijkt op eene erkenning als zooda nig, terwijl de andere mogendheden hem niet erkend hebben. Waarom is thans de vraag is dat geschied Heel eenvoudig luidt het officieele I antwoord. De consul is enkel naar Fez vertrok ken om eenige kwesties van zuiver particulieren aard van onder Duitsche bescherming staande personen te rege len, wter goederen geplunderd waren, zoodat dit vertrek geenszins in zich sloot de erkenning van den nieuwen sultan door Duitschland. En Frankrijk's regeering heeft te verstaan gegeven, dat men geen reden heeft te twijfelen aan Duitschland's verklaring. Men koestert de verwachting dat de storm over dit incident spoedig zal be daard zijn. Want een storm is opgestoken in de Europeesche pers. In het licht van bovenstaande ver klaring van Duitschland is niettemin van een eigenaardig karakter de nota van de Duitsche diplomaten aan de regeeringen bij welke zij betrokken zijn, en waarin wordt aangedrongen op spoedige erkenning van den nieuwen sultan, om zoodoende eindelijk de rust in Marokko te herstellen. Dat nu wordt beschouwd als eene in menging van Duitschland in zaken, die hen in de eerste plaats niet aangaan, omdat by de acte van Algiceras, betref fende Marokko, aan twee mogendheden nl. Frankrijk en Spanje is opgedragen voor de herstelling der rust in Marok ko te zorgen. Tijdens die Marokko-conferentie heeft Duitschland meermalen met zijn bedoe lingen en voorstellen echec geleden en de schijn is er alsof het dat Frankrijk voortdurend wil inpeperen. Het moge in Marokko een ongeregel de toestand zijn, de erkende Sultan is toch Abdul-Azis, en met dien houdt Frankrijk zeer terecht rekening. De verwisseling van den drager van het gezag steunt enkel op de verplaat sing van een wapenmeerderheid, op de illusie van den dag, die zich bij eenigen tegenslag weer even spoedig kan wijzi gen. De spoed waarmede men in Duitsch land Moelay Hafid officieel wil erkennen als Sultan, moet noodwendig een onder grond hebben, want in het diplomatisch en gezag-dragend conservatief aangeleg de Duitschland loopt men nn maar niet zoo terstond met elk nieuw snufje weg, zonder eenig bewijs of uitzicht van voor deel. En dat laatste moet wel een weinig op den voorgrond staan, daar men meent dat Duitschland met de zending van zijn consul, die men in weerwil der verklaring eerder toeschrijft aan politieke dan aan persoonlijke beweeg redenen, beoogt een voorsprong te heb ben bij den nieuwen sultan. Sterk in zijn uitdrukking is te dezer zake het Hndbl. van Antw. De Franschen hebben in Marokko een diplomatisch fiasco geleden, zonder weerga in de geschiedenis der laatste jarenzij hebben millioenen en nog eens millioenen verbrast in een militair avontuur, dat hen nu geleid heeft in een straatje zonder eind, waar ze niet weten hoe er uit te geraken. Met wanhopige pogingen trachten zij nog de illusie te verspreiden, dat hun beschermeling, Abd-el-Azis, niet onher roepelijk is geklopt en intusschen is el ke vertraging in het erkennen der nieu we toestanden niet anders dan een po ging, om den warboel in het Marok- kaansche rijk te doen voortduren. De diplomatieke zetten van Duitsch land hebben een onweer uitgelokt, dat zich zeer dreigend laat aanzien. 't Is vooral de Engelsche pers, die olie op het vuur werpt en die ander maal bewijst, dat zij uitsluitend en al leen naar de entente met Frankrijk heeft gedreven, in de hoop, dat het weer tot eene botsing met Duitschland zou komen, waarbij Engeland dan zou helpen om den Duitschen adelaar de strot om te wringen. In elk geval wordt in Engeland een politiek gevoerd, zoo diplomatisch als nooit te voren, en wat er van die ver onderstelling waar mocht zijn, zou, als de nood aan den man kwam, moeten blijken. De lintjes-regen bij gelegenheid van den verjaardag van H. M. de Koningin is ook nedergedaald op den oud-minis ter van binnenlandsche zaken dr A. Kuyper in den vorm van zijne benoe ming tot minister van staat, die wordt aangemerkt als eene zeer hooge onder scheiding. Daarover wordt in de pers verbazend veel geschreven. In hun oordeel over deze benoeming keurt men dit eenerzijds af en ander zijds verdedigt men dit. Men veroordeelt ze omdat ze wordt aangemerkt als eene partijbenoeming, en men keurt ze goed omdat ze als een juiste waardeering van drKuyper's verdiensten geldt. Nu kan men daarover lang en breed praten, het feit ligt er eenmaal. Opmerkelijk, dat men bij vorige be noemingen daarover weinig of niets hoorde, terwijl er nu zooveel stof over wordt opgejaagd. We schrijven het toe aan dr Kuyper's algemeene bekendheid, want niemands naam is in den lande zoo op aller lip pen, dan die van den oud-minister, al naar gelang van het standpunt, dat te zijnen opzichte wordt ingenomen. Nu is het wel de politiek die hem al gemeene bekendheid verschafte bij het intellectueele deel des volks, maar in hoofdzaak is het zijn theologisch ar beidsveld, dat hem bij de kleine luiden vermaardheid bezorgde, niet het minst door de nieuwe kerkelijke richting van 1886, bij het ontstaan van de doleantie. Een en ander werkt er toe mee, dat thans over die benoeming gesproken wordt, we kunnen zeggen door haast iedereen, terwijl het van anderen nau welijks gelezen werd, laat staan er EO-»— 82. Onsterfelijk en alles naar haar wil buigende, heeft de liefde heiligen naar het schavot en zondaars ten he mel gevoerd. De eerste, machtige uiting van den meester der hartstochten spot met wet en zeden. De koelste der den kers, de beste der priesters, de stoutste der sophisten, geen hunner heeft ooit den gouden sleutel gevonden ter ont raadseling van de wet der liefde. Want de arduinen grafsteen, die de rustplaats dekt van Abelard en Helo'ise, is uitge sleten door de voetstappon der duizen den, mannen en vrouwen, die hun bede vaart daarheen hebben gericht, maar nóg heeft niemand durven zeggen, waar het goede eindigt en het kwade begint in de daden van dien zonderlingen Ariel van het menschenhart, de onbegre pen, onnaspeurbare Liefde. Geen pool- zee, geen gevangenispoort is voor haar een beletsel. Zij komt, wanneer het haar tijd is en spot met alle bezwaren, zij, die de hoogen vernedert en de nederigen verhoogt. O, gij, die u sterk waant, door zelfkennis of gelouterd ver stand, bedenk u wel alvorens lichtzin nig het spel te wagen tegen den blij- geestigen demon, die Liefde heet, en wiens onweerstaanbare macht maar al te vaak te licht wordt gewogen. Daar was geen zenuw in het welom- pantserd hart van den sybariet Milutin, die trillen kon bij zoete klanken, bij teedere verven. Toch wist hij en ge voelde het, toen het prachtig volbloed- span op dien voor hem gedenkwaardigen Augustus-dag stalwaarts reed, dat ook hij door den tooverstaf van den demon was beroerd. Tot dusver had slechts een enkele leus het hart van den Rus bezield „Trouw aan den Czaar en trouw aan zijn eed als soldaat! Op een wenk van zijn verheven ge bieder zou hij met lust en zonder zich te bedenken zijn leven hebben ten offer gebracht. Maar bovendien had hij op dit oogenblik de plichten met nauwge zetheid de plichten vervuld, die het wetboek van eer hem oplegde. En toch aarzelde hij niet, om zichzelf te beloo- ven, toen hij de bevallige gestalte aan zijn zijde de trappen van het bordes op leidde„Zij zal de mijne zijn en er moge dan van komen wat wil!" IV. Tijdens de afwezigheid van hun ge vaarlijken vijand hadden de Poolsche edelen bij twee en drietallen heimelijk en onder verschillende voorwendsels het kasteel verlaten, om zich weder te ver eenigen in het verlaten park van een oud slot, op een paar wersten afstands van graaf Wizocki's kasteel gelegen. De afbrokkelende ruïne van het oude ridderslot, nog zwart van de blakerende toortsvlammen, die in 1831 het werk van het doodend Russisch zwaard had den voleindigd, lag in een bocht van de groote vallei van Nimovitch. Op hun dwaaltocht door de nog altijd schoone boschpartijen, wisselden de sa- men-zweerders, angstige, spiedende blik ken rondom zich werpende, snel van gedachten ten opzichte van graaf Wi- zocki en diens vooruitzichten, na het gebeurde aan de speeltafel. Daar waren mannen van het oude, trotsche Vitebsk, fiere edellieden van Polotsk, wier wapen borden reeds, met roem genoemd wer den in de negende eeuw, lang voor dat Rurik de Noorman zich tot hoofd had opgeworpen van de in staat van bar- baarschheid levende Muscovieten. Ook waren daar patriciërs van Wilna en Grodno en allen hielden zich bezig met het bespreken van den aanstaanden on dergang van hun afwezigen gastheer. Met de teugels van hunne paarden over den hals geworpen beraadslaagden de verontruste Polen over de tot waanzin doorgevoerde speelwoede van den graaf. „Als adelsmaarschalk is hij in geen geval te handhaven," meende een norsch uitziende baron, die nog een landgoed te verliezen had. „Hij heeft zijn plich ten als maarschalk nooit naar behooren waargenomen, maar in het onderhavig geval kan hij zelfs zijn maatschappelij- ken staat niet meer ophouden. Ik zal tegen hem stemmen." (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Breskensche Courant | 1908 | | pagina 1