JD
ge
ren-,
j en
jontri-
chter is
j eenig
an.. et fonds
te hebu. eilijkheden
aanbraken e. werd als
voorzitter, heelt beschikbaar
gesteld. De eer van richting komt
in de allereerste plaats aan wijlen P.
Trihou en daarna aan den secretaris
Cijsouw, die zich bijzonder voor het
fonds heeft geïnteresseerd. Hij dankte
allen voor de achting en genegenheid
hem steeds betoond en sprak de hoop
uit voor den verderen bloei van het
fonds ook als hij door vertrek uit de
gemeente zijne functie zal nederleggen.
In het daarna door hem uitgebracht
jaarverslag bracht hij in herinnering,
dat deze 10e algemeene vergadering wèl
op eenigen vooruitgang mag bogenaan
gevangen met 34 m. en 10 vr. leden,
telt het fonds thans B6 leden.
Toch moest dit getal grooter zijn, en
dat zou het ook, indien naast dit, niet
een tweede was opgericht.
De gezondheidstoestand over 1906
was zeer gunstig, zeker wel een gevolg
van de gunstiger weersgesteldheidook
de kas had daar bate bij. Maar ze ge
dijt ook bij het beter gehalte van de
leden, die begrijpen dat het fonds er
wel is tot ondersteuning, maar niet om
er een voordeeltje uit te halen.
Sints de oprichting heeft het fonds
slechts een 3-tal leden door den dood
verloren.
Het verslag besloot met dank te bren
gen aan allen, die op eenigerlei wijze
hunne krachten aan het fonds besteden.
De rekening van den penningmees
ter werd goedgekeurd in ontvang (met
het saldo van 1905) op ƒ1135.74 en in
uitgaaf op ƒ125.45, zoodat het maat
schappelijk kapitaal thans ƒ1010.29 be
draagt. Uitgekeerd werd tot een be
drag van ƒ62.20.
De heide donateurs, die de rekening
hadden nagezien werden weer als com
missie van toezicht voor die van 1907
aangewezen.
De voorstellen van het Bestuur om
de verhooging van de uitkeering bij
ziekte weer te houden op ƒ1.—, ƒ0.75
en ƒ0.50, en aan de 65-jarige leden eene
uitkeering te verleenen van ƒ5 vöor de
mannelijke en ƒ2.50 voor de vrouwelij
ke leden, werden met bijna alg. stem
de buurt Mosseldijk werd benoemd
lid J. P. Neele.
,fet de gewone plichtplegingen werd
j vergadering gesloten.
Oostbui g, 28 Jan. Hedenmorgen had
ten huize van Ch. Mabesoone eene ver
gadering plaats van de polderbesturen
in dit district, waarbij alle vertegen
woordigd waren, behalve de St. Anna
(Biervliet), Geertruida en Herdijkte Zwar
te
Dhr Hammacher, dijkgraaf van twee
der drie waterschappen die het initia
tief hadden genomen tot het houden
dezer vergadering bracht zijn dank aan
de besturen der verschillende polders
voor hunne tegenwoordigheid, waardoor
getoond is deze zeer belangrijke, zaak
ter harte te nemen.
Het is nu mogelijk dat de bezwaren
tegen het voorstel van Ged. Staten van
van een en dezelfde strekking, en het
advies op het voorstel eenstemmig zij.
Op voorstel van dhr J. A. Rissceuw
van Groede en onder algemeene instem
ming nam dhr Hammacher de leiding
dezer bijeenkomst op zich.
Spr. begon met de opmerking, dat het
cijfer van 12 Maart 1906 bij vele water
schappon indruk heeft gemaakt, zelfs
van de zijde van den "Waterstaat schijnt
't alsof men is gaan redeneeren dat de
heele provincie gevaar loopt. En het is
zeker met goede bedoelingen dat men
bedacht is op eene krachtige dijksver-
dediging.
Maar is het niet eigenaardig, dat in
het 4de, in Walcheren, Noord-Beveland
en Schouwen, waar de zeedijken in goe
den staat van tegenweer zijn, zichgeene
doorbraak heeft voorgedaan. Weliswaar
kan de stroom in nauwe gaten zijn op
gestuwd, maar het is toch ontegenzeg
gelijk gebleken, dat daar, waar de ramp
het ergst was, de waterkeerende dijken
geen voldoende tegenweer konden bieden.
Als gevolg van die rampen en ter
voorkoming van deszelfs gevolgen, zou
den de binnendijken, althans de eerste,
moeten verhoogd worden tot 21,/2 M.
boven hoogwater.
Men is echter hier op niet ingegaan
en ook bleek het advies van den minis
ter te dier zake wel wat huiverig.
Ged. Staten hebben toen een minder
scherp voorstel gedaan in dier voege,
dat de eerste binnendijken worden ge
bracht in staat van bescherming voor
de achterliggende landstreek, waarvan
de kosten zullen moeten gedragen wor
den door den eerstopvolgenden polder.
Bedoelde wijziging van art. 17 van
het regl. op de polders en waterschap
pen ontledende stuit men terstond op
het bezwaar om dpn binnendijk over
eenkomstig zijne bestemming te behee-
ren en te onderhouden wijl haar karak
ter geheel is verloren gegaan, doordat
vele dijken eenvoudig een platte weg
zijn geworden, zoodat die eisch onrno-
eene beslissing afhangt van eene toe
vallige meerderheid in de Prov. Staten.
Als er stond dat dan de kosten worden
gedragen geheel of gedeeltelijk door de
Provincie, dan was er eenig houvast,
maar nu hangt 't in de lucht.
De voornaamste eisch tot waterkee-
ring is goede zeedijken te hebben.
Verder te gaan en die eisch ook te
strekken tot de binnendijken is bezwa
rend.
In de vergadering van ingelanden van
Groot en Klein Baarzande is het idéé
aan de hand gedaan de binnendijken te
laten zooals ze zijn. Tegen het inloopen
van polders wordt voldoende gewaakt
door stipte toepassing van art. 4 van 't
polderreglement, hetweld thans nog is
aangevuld met een art. 4bis.
Moesten de binnendijken zeewerend
gemaakt worden, dan zou er nog veel
meer moeten gebeuren dan verzwaren.
Men was daarom eenparig van gevoe
len dat het wenschelijk was art. 17 en
18 ongewijzigd te laten.
Uit de adviezen van de polderbestu
ren over de wijziging bleek een alge
meene oppositie.
De achterliggende polders moeten be
schermd worden en om een voorbeeld
te noemen, betalen Groot en Klein
Baarzande en Groede en Baanst aan de
zeewering Oud en Jong Breskens ƒ3000
's jaarsomdat nu de binnendijk niet
voldoende beschermt, voor welke be
scherming ze nogtans betalen, zouden
ze zelf de kosten van de verhooging
van dien dijk kunnen betalen.
Opmerkenswaardig is ook, dat bij de
samenstelling van het alg. regl. voor de
vrije polders in 1872 waaraan ook spr.
meewerkte, het bewuste artikel bezwa
ren ontmoette en het toen niet noodig
geoordeeld werd om met den bestaan-
den toestand te breken.
De voorzitter opende daarna de dis
cussie.
De heer J. P. Hennequin van Sluis
zou het niet goed vinden als er niets
aan gedaan werd.
Hij wees op den dijk van den Clara-
polder die het water zou moeten tegen
houden, doch de geheele Passageulepol-
der, zelfs de geheele streek mede zou
doen inloopen.
Dhr Cuelenaere van Philippine dijk
graaf van den Clarapolder vroeg of men
ook wist door wiens toedoen die dijk
geplat was.
Dhr J. Th. Hendrikse was door het
gesprokene van den heer Hennequin
versterkt in een nieuw idéé, dat bij zul
ke groote gevaren niet de polders, maai
de provincie de voorziening betale.
Zeeuwsch-Vlaanderen toch dat wel
een geïsoleerd, vaak een stiefmoederlijk
bedeeld gedeelte der provincie is, heeft
een voortdurenden strijd, zooal niet te
gen een buitenlandschen vijand, dan toch
met zijn erfvijand, de zee, te voeren. Is
bet pu niet. de t
Hoevele oprillen hebben de binnendijken
niet verzwakt. Als er strengere maat
regelen waren genomen zouden vele bin
nendijken secuurder zijn.
Dhr Joh. Risseeuw van IJzendijke gaf
te kennen, dat hij als eigenaar van het
Parochiepoldertje eene verhooging van
30, 35 gld. per H. A. voor 40, 50 of
meer jaren stellig niet op zich zou ne
men en het aan Ged. Staten zou over
laten. Er moest beter toezicht zijn op
de dijken. "Werkelijk, de doorgebroken
dijken waren niet zeewerend. Ze waren
smal en op sommige plaatsen waren pa
len uitgetrokken, zonder dat de gaten
waren aangevuld.
Dhr Cuelenaere kwam nog eens terug
op het platten van den dijk in den Cla
rapolder, en wees er op dat geen dijk
geplat kan worden zonder toestemming
van den Passageulepolder, maar het kan
ook weer niet zonder toestemming van
Ged. Staten, ergo heeft de Clarapolder
niet de schuld.
Dhr Hendrikse voornoemd wilde van
eenstemmigheid doen blijken door in
diening bij Ged. Staten van de volgen
de motie
De besturen der polders of Water
schappen (volgen de namen 76 van de
81 polders en waterschappen in het
voormalig 4e district van Zeeland), den
28 Januari 1907 te Oostburg bijeenge
komen tot het bespreken van het ont
werp wijziging polderreglement ten aan
zien der binnendijken zooals dat is me
degedeeld bij circulaire van Heeren Ge
deputeerde Staten van Zeeland dd 30
November 1906, nr 169, 2de afdeeling,
Overwegende
dat bedoeld ontwerp, mocht het door
de Provinciale Staten worden aangeno
men, enorme kosten zou tengevolge heb
ben die de draagkracht van de meeste
polders zou te boven gaan en eene waar
devermindering der landerijen zou na
zich sleepen die voor vele eigenaren met
een financiëele ondergang zou gelijkstaan,
dat evenwel niet te miskennen valt
het open oog dat Gedeputeerde Staten
blijken te hebben voor de mogelijke noo-
den der polderbewoners en hunne bezit
tingen indien de catastrophe van 12
Maart 1906 zich onverhoopt mocht her
halen,
dat bij eene bescherming van den
vaderlandschen bodem, al is Zeeuwsch-
Vlaanderen slechts een geïsoleerd deel
van het geheel, alle inwoners van het
Rijk een en hetzelfde belang hebben,
allen gelijk voor de wet zijn, en de een
zoowel als de ander de lasten van den
Staat moet helpen dragen,
dat wel is waar elke polder of water
schap voor zijn eigen behoud moet zorg
dragen doch dat het in casu geldt eene
bescherming van de geheele streekzoo
wel van achtergelegen polders als ge
meenten, en dat derhalve deze zouden
gebaat zijn ten koste der polders op
dA 'n®tRn zou leg-