BRESKENSCHE COURANT
ALGEMEEN
NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
VOOR
HET VOORMALIG 4E DISTRICT.
aMafflig Ér ld. Slalslotaf
Mij is de wrake.
No. 827.
12e Jaarg.
Woensdag 9 September 1903.
Binnenland.
FEUILLETON.
ABONNEMENT.
Per 3 maanden ƒ0.50, franco per post door het geheele Rijk ƒ0.55,
voor België ƒ0.625, voor Amerika ƒ0.825, bij vooruitbetaling.
Bij alle boekhandelaren en brievengaarders worden abonnementen aangenomen.
ADVERTENTIËN.
Van 1 tot en niet 5 regels 25 cents elke gewone regel meer 5 cents.
Groote letters naar plaatsruimte. Bij abonnement lager tarief.
Advertentiën worden ingewacht tot Dinsdag- en Vrijdagnamiddag twee uur.
Dit blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond bij den uitgever C. lllfl.DIAV te Breskens.
L~~
Nadat reeds bij de behandeling der
Staatsbegrooting voor het jaar 1901,
in eene der November-zittingen van
de Tweede Kamer door den heer
De Waal Malefijt eene motie was
aangekondigd over te gaan tot af
schaffing van de Staatsloterij is deze
zaak blijven rusten tot zij eenigen
tijd geleden door de huidige regee
ring andermaal is op 't tapijt ge
bracht, ingevolge de toezegging, ge
daan bij de Troonrede van 1901.
De afschaffing, zegt de regeering,
moet dienen tot beteugeling van de
speelzucht, en van de uitspattingen
van dezen hartstocht.
De toestand onzes volks, namelijk
dergenen, die in de Staatsloterij spe
len, moet dus wel zeer verdorven
zijn, dat de regeering zich zoo be
zorgd toont. En is die toestand in
werkelijkheid zoo erg, dan is het de
plicht der overheid ter hulpe te ko
men.
Dat ze inderdaad zoo erbarmelijk
is, meenen we voorhands te mogen
betwijfelen.
Dat neemt echter niet weg, dat
de regeering, het loterijspel uit den
booze achtende, mitsdien deze bron
van ellende voor ons volk wil doen
ophouden te bestaan.
Daaraan ligt dus het beginsel ten
grondslag nedergelegd in Gods Woord,
dat al wat uit den booze is, moet
bestreden worden.
Is dan het loterijspel in het alge
meen uit den booze, dan moet dit
in al zijne schakeeringen en onder
welken vorm ook, bestreden worden.
En is de Staatsloterij zoo zeer de
kwade genius van ons volk, dan
betoont de regeering zich toch weer
zorgeloos, waar zij de algeheele af
schaffing nog 18 jaar uitstelt.
Immers als men zich zoodanig te
buiten gaat aan uitspattingen gelijk
ons volk betoont in het medespelen
in de Staatsloterij en de regeering
wil die uitspattingen beteugelen in
overeenstemming met de ordinantiën
Gods, dan komt het ons voor, dat
zij slechts ten deele haar beginsel
nakomt.
Even goed als hij die, volgens de
H. Schrift ééne zonde aanhangt, een
zondaar is, evengoed verloochent hij
zijn beginsel, die daarvoor niet ten
volle opkomt.
En de regeering blijft te kort aan
haar beginsel, waar zij het in hare
oogen zoo verderfelijke kwaad nog
18 jaren, al is het in ietwat gerin
ger mate, laat voortbestaan.
Maar, zegt men, 's rijks schatkist
kan op eens de baten die de Staats
loterij voor haar afwerpt, niet mis
sen.
Ergo, teert ze voor een gedeelte
op geld uit de zonde verkregen.
En handelt de regeering dus in
strijd met Christus' woorden, „Zoekt
eerst het koninkrijk Gods en zijne
gerechtigheid, en alle dingen zullen
u worden toegeworpen".
Nu hebben we laatst reeds gezegd,
dat ingeval men de goddelijke uit
spraken, nedergelegd in Zijn Woord,
gaat uitleggen overeenkomstig de
menschelijke opvattingen, men even
zoovele uitspraken krijgt als in over
eenstemming zijn met de onderschei
dene menschelijke belangen.
Onmiskenbaar is alzoo het voor
stel tot afschaffing, en deze te ver-
deelen over 18 jaren, in strijd met
het beginsel waarvan het een uit
vloeisel is, nl. beteugeling van de
zonde.
Is men overtuigd, dat dit spel een
zonde is, dan verloochent men zijn
beginsel als men de oorsprong dier
zonde niet met wortel en tak uit
roeit.
En is het geen zonde, dan zien
we de noodzakelijkheid tot afschaf
fing niet in.
De regeering spreekt in de toe
lichting op het voorstel, dat de speel
zucht zich in toenemende mate open
baart, en in breeder maatschappelij
ke kringen hare slachtoffers maakt.
De Staatsloterij ten onzent is een
stabieleze geeft telkens 21000 lo
ten uitdus de eene keer niet meer
of niet minder dan de andere keer.
En de tusschenruimten van de
eene tot de andere waren eveneens
immer gelijk.
Breidde nu de speelzucht zich uit
in toenemende mate, dan is dit al
leen mogelijk met meer spelers.
Maar toch werden niet meer lo
ten uitgegeven, zoodat de uitbreiding
alleen dit gevolg had, dat de deelen
der loten kleiner werden, alweer met
dit voordeel dat bij het vallen van
een niet, het verlies over meerderen
verdeeld, en dit alzoo minder zwaar
werd.
Mocht de regeering dit er mee
bedoelen, dat de uitbreiding der speel
zucht toeneemt, dan heeft ze wel
geen ongelijk, maar daarom is te
minder steekhoudend, de bewering,
dat ze meerdere slachtoffers maakt.
Althans indien men over slacht
offers sprekende, menschen op het
oog heeft, die door met een twin
tigje in de Staatsloterij op een niet
uit te komen, geruïneerd zijn.
Do bezorgdheid der regeering gaat
in dezen dus wel wat te ver.
Maar in andere opzichten komt ze
ons eenigszins overdreven voor.
Einde Atjeh-Oorlog.
De onderwerping van Panglima Polem
wordt nu officieel bevestigd.
Bij het departement van koloniën is gis
teren ontvangen het volgende, van 7 de
zer (Zondag) gedagteekende, telegram van
den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-
Iudië
»Panglima Polem en Toeankoe Radja
i%.
Ditmaal sprak zij hem niet tegen daar
wfM hij zich misgaan had aan den eeni-
ge, daar was niets meer goed te maken en
voor den troost eener algemeene opheffing
was hij op dat oogenblik, waarin hij al
leen afrekende met de gevolgen eener ze
kere daad, niet toegankelijk.
Maar zij beproefde een ander middel
Als wij zelf noch den moed, noch den
wil hebben, om ons op te heffen, dan stoo-
ten wij ten minste niet hen af, welke ons
vol trouw ter hulpe komen, zeide zij.
Ik zal u iets mededeelen, dat u een
steun schenkt, niet voor de menschen,
Maar in uw eigen hart.
Uw kind dwaalt niet zonder naam dooi
de wereld een Constantijn stierf, heeft hij
het plechtig erkend als het zijne, de naam,
welke Veronica onrechtmatig droeg, is nu
haar eigendom.
Zijn bleek gelaat was nog kleurloozer
geworden, hij gevoelde in deze grootmoe
digheid, welke over hem heen zijn kind
betoond was, slechts een stilzwijgende ver
achting voor zichzelven.
Noemt ge dat opheffen, Theresa, riep
hij vol bitterheid uit, gevoelt gij dan niet
den angel, welke daarin verborgen is
Hoor mij aan ten einde toe, zeide zij
geruststellend, hij was zoo goed zoo groot,
hij dacht aan alles. »Ik schenk het kind
mijn zegen", schreef hij in zijn laatsten
wil »en hem, die aan mij heeft misdaan,
mijne broederlijke vergiffenis, zoodra hij
die begeert."
Met een sprong was Herbert overeind,
een vernieuwd leven fonkelde plotseling in
zijn vermoeiden blik en hij greep de zach
te hand van het meisje niet zoo kramp-
achtigen druk, dat zij van pijn beefde.
Zijne vergiffenis! stamelde hij, hoe The
resa, hoe? O mijn broeder - mijn vriend
Daar lag een zachte teederheid in den
toon van den trotschen man, een teeder
heid, welke hij wellicht nimmer te voren
had gevoeld. Zijn hoofd zonk uitgeput
achterover en in zijne smachtend uitge
breide armen legde Theresa ten tweeden
male zijn kind.
Zij zijn beiden tegenwoordig, Herbert,
beiden aan welke gij u hebt misgaangij
zijt nu allen weder vereend, zeide zij zacht.
Hij knikte.
En vrij. Theresa, vrij Het was een
schoone tijd, waarin ik hem bezat zonder
schuld, maar schooner is de dag, waarop
ik hen zal wedervinden.
op deze plaats, waar mijn geluk be
gon, hier heeft het op mij gewacht
Hij trok het kind naar zich toe en kus
te het hartstochtelijk.
Als zij, fluisterde hij, zoo lief, zoo
schoon
Maar het kleine meisje werd angstig
tengevolge van een tooneel, dat het niet
begreep.
Als ge weent, zeide hij half toornig,
half droevig, dan zullen de eekhoorntjes
wegloopen, ik ga naar beneden om te kij
ken of ze er nog zijn.
Zij liet zich nederglijden en vlood heen
en een poos keek hij stil naar de bewe
gingen en het gebarenspel van het kind,
dat hem zoo levendig aan Magdalena her
innerde.
Toen vertoonde zich, na de stormachtige
aandoeningen van dien dag, een zichtbare
afmatting in zijne trekken.
Theresa had gevreesd, dat hjj zou wei
geren, wanneer zij hem verzocht mede naar
het kasteel te gaan, maar hjj ging op
hare eerste uitnoodiging mede.
Ik ben zeer vermoeid, zeide hij, ik denk,
dat ik in Taniiensee zal slapen, slapen als
voorheen.
Zij riepen het kind en wandelden lang-