BRESKENSCHE COURANT Mij is de wrake. No. 807. Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor het voormalig 4e district. Binnenland. FEUILLETON. Woensdag 1 Juli 1903. 12e Jaarg ABONNEMENT. Per 3 maanden /ü.50, franco per post door het geheele Rijk /0.55, voor België ƒ0.625, voor Amerika ƒ0.825, bij vooruitbetaling. Bij alle boekhandelaren en brievengaarders worden abonnementen aangenomen. ADVERTENT IËN. Van 1 tot en met 5 regels 25 cents elke gewone regel meer 5 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Bij abonnement lager tarief. Advertentiëu worden ingewacht tot Dinsdag- en Vrijdagnamiddag twee uur. I)it blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond hij den uitgever C. DIKI.FNW te Breskeus. Afschaffing der Staatsloterij. De »Utr. Crt. over het voorstel tot afschaffing der Staatsloterij sprekende, zegt dat het buiten kijf is dat een groot deel van ons volk en vooral van den zg. .minderen man" de Staats'oterij beschouwt als een intigreerend deel vau 't. leven: die hoort er nu eenmaal bij en zonder een «twintigje" zou men zich niet verbeelden, een jaar te kunnen doorbrengen. Daarbij komen dan nog de kaartclubjes, de vereenigingen in fabrieken, in werk plaatsen, de vriendenclubs, die alle met een «twintigje" of een «tientje" geregeld aan hun geluk beproeven. De regeering plaatst zich op het stand punt«het geven van speelgelegenheid van Staatswege is onzedelijk". Volkomen jui«t doch de «speelduivel'' die in dit ontwerp door de regeering moet bestreden worden, zit in den regel héél er gens anders. De Staatsloterij is wel al lerminst een broeinest van speelwoede, is wel allerminst een leerschool voor het spel dit kwaad komt uit andere bron en juist dat wordt in dit wetsontwerp voorbijge zien. Men gaat beginnen met het mindere kwaad (als 't kwaad mag heeten) te be strijden, en men laat het grootere kwaad bestaan. Vermoedelijk gevolg: het grooteie kwaad zal nu welig door groeien Dat grootere kwaad is de dobbelgele genheden op badplaatsen, en de particulie re loterijen, die u het geld uit den zak kloppen zonder voldoenden waarborg voor een eerlijke afwikkeling. We hebben het dezer dagen nog gezien, hoe in Friesland wederom, voor de zoo- veelste maal, een groote zwendelarij ont dekt is bij zulk een particuliere onderne ming. En toch bloeien de zaakjes, getuigen maar de vele, die dag in, dag uit, als uit den grond opschieten. Geheel geen loterijen, dat zou de ideale toestand zijn. Maar omdat nu eenmaal de gewoonte en ook de lust er is (trouwens bij ons volk veel minder dan bij andere daarom moet de gelegenheid tot spelen, zóó ze wordt gegeven, ook door den Staat gecontroleerd worden. Maar de Staatsloterij afschaffen en daar nevens de particulieren, die voor geld ge legenheid geven tot het spel, ongecontro leerd en in vrijheid hun gang laten gaan, dat achten we strijdig met de belangen van ons volk, met practisihe en gezonde regeerkunde. Vooral om deze reden kan dit wetsont werp tot afschaffing der Staatsloterij ons niet bevallen. Wat de onderdeden betreft, ook daarbij valt het een en ander op te merken. De wijze van afschaffing geleidelijk, door de tusschenruimte tussclien elk paar lote rijen jaarlijks wat grooter te maken, is de meest eenvoudige en meest aannemelijke. Wil men eenmaal de Staatsloterij ab soluut afschaffen, dan lijkt ons de geko zen weg ook de beste. Doch tegen die afschaffing pleit nu ook weer het nadeel, dat de Staat zal hebben door gemis aan de inkomsten uit de loterij. De som van meer dan een halve ton jaarlijks moge zoo groot niet zijn in ver houding tot ons geheel budget, bij de te genwoordige klachten over te hooge belas tingen enz. mag toch een sommetje als dit, dat geheel verkregen wordt uit een vrij willige belasting, niet worden verwaar loosd Er wordt gemompeld van een belasting op de particuliere loterijen, die in dit te kort zou moeten voorzien we gelooven evenwel niet dat van deze regeering, die om theoretische bezwaren de Staatsloterij wil opheffen, zooiets kan verwacht worden. Dat zou inconsequent zijn van 't begin tot het einde. Juist omdat het onzedelijk wordt geacht, dat de Staat winst maakt uit het spel van anderen, stelt men voor de Staatsloterij te doen verdwijnen welnu, wat zou een belasting op de particuliere loterijen anders zijn dan een winst voor den Staat uit het spel Concludeerende moeten we bekennen dat de voorgestelde afschaffing der Staatsloterij ons zeer ongewenscht toeschijnt. Wat we wèl wenschen, hebben we hier dikwijls genoeg uiteengezeteen strenge wetgeving tegen de particuliere speelgele- genheden en tegen de loterij-ondernemin gen, vooral de buitenlandsche, die met e- norme prijzen en heel lage kosten de men - schen lokken en waarbij men meestal te laat eerst begrijpt in een net van zwende larij te zijn gevallen, waaruit ontkomen moeilijk is. «De Tijd" zegt er van, dat zij in ha zardspel op zich zelf niets onzedelijks ziet dat hazardspel dit echter kan wordeD, fei telijk in veel gevallen wordt door bijko mende omstandigheden. Zoo bijv. bij de speelbanken terwijl ook loterijen, welke niet anders zijn te be schouwen dan als ondernemingen van schur ken, die zich niet ontzien door bediiegelij- ke voorstellingen te speeuleeren op de lichtgeloovigheid, de onnoozelheid en zwak heid hunner slachtoffers en dezen door denkbeeldige of uiterst geringe kansen op winst geheel onevenredige bedragen weten af te zetten, als door en door onzedelijk moeten worden gebrandmerkt. Aan dergelijke loterijen, zegt het blad wordt jaarlijks heel wat Nederlandsch geld ten offer gebracht, en het zal haa.i verheu gen, indien onze regeering de middelen zal vinden, om, krachtiger dan tot dusver, te gen deze loterijen op te treden. Dat echter consequentie zou vorderen, dien strijd niet aan te binden, zonder te gelijkertijd over te gaan tot opheffing der Nederlandsche Staatsloterij, van welke al lerminst het slechte te zeggen valt, het welk terecht aan veel andere loterijen wordt verweten, kunnen wij volstrekt niet toege ven. De consequentie, dat, wil de staat met kracht optreden tegen sommige hoogst ver derfelijke en onzedelijke vormen van ha zardspel, zou moeten begonnen worden met opruiming van onze vrijwel onschuldige Staatsloterij, aanvaarden wij dus niet. Het is wel geen staatsbelang eerste 176. Wacht nog even. Wie van de bedien, den heeft mij gisteren met het rijtuig aan het station afgewacht Dat weet ik niet, heer graaf, ik heb, toen wij het station verlieten, op uw be vel alleen mevrouw bediend en daarop niet gelet. Zoo informeer daarnaar en zend mij dien persoon in mijn kabinet. Hij stond op, schoof zijn stoel achteruit en begaf zich door een verlichte leeskamer naar een daaraan grenzend vertrek. Na weinige minuten verscheen een jong opgeschoten bediende in de liverei van het huis en bleef eerbiedig aan de deur staan. Waart gij bij het rijtuig, terwijl Frans met mij in Buchendorf was Jawel, heer graaf. Kom nader, opdat ik uw gelaat kan zien. Wien hebt gij de stoutheid gehad, daar in vooraf te laten rijden Ik, heer graaf, ik stotterde de verraste, dat weet ik niet. Dan zal Maurits uw geheugen te hulp komen. Als hij op den bok gezeten heeft, zal hij wel weten, wie er ingestegen is. Bedenk u toch, zulke gebreken van het geheugen kosten bij mij den dienst. Ach, heer graaf, zei de bediende bjjna weenend, ach ja, het valt mij in, vergeef het mij toch. Ik was het op dit oogen- blik vergeten, omdat ik alleen dacht aan den laatsten rit. Het was gisterenmiddag, toen wij mijnheer den graaf tevergeefs met den trein wachtten. Op eens kwam er eene zware sneeuwbui en op het plein stond mjjne zuster met een kind dat zjj droeg Het was stellig niet voor haar, heer graaf, wat weten wij van sneeuwvlagen, maar zij was bevreesd voor het kind en Maurits stond toe, dat zij insteeg. Het dreigend gelaat van den graaf ver ried een lichte spanning. Welk kind, waar woont uwe zuster? Ik wil ten minste weten, wie het rijtuig heeft gebruikt. Bij den heer predikant van Kettenstein, die nu bij mijnheer den graaf op het Mo- ritzplein met de kleine Veronica op bezoek is. Herbert wilde onmerkbaar, zijn kind, zijn eigen kind was het geweest, dat ge durende eenige minuten bescherming had gevonden voor het slechte weder op de zach te kussens van het rjjtuig. Voor ditmaal zal ik het over 't hoofd zien, zeide hij kalmer, omdat uwe vrijpos tigheid toevallig een gast van mijnheer den graaf ten goede gekomen is. Eene herhaling van het geval is voldoen de, om zoowel u als Maurits dadelijk te ontslaan. De graaf wenkte tot heengaan en de be knorde verliet deemoedig de kamer. Wie mag dat gezien hebben, zeide de bediende hoofdschuddend bij zichzelven, op het groote plein heb ik niemand van zijns gelijken gezien. Niemand had het gezien, de verrader was het voorwerp, dat de graaf zoo zorgvuldig verborg voor de blikken van zijne bedien den Dadelijk na de opening van het testa ment, eenige uren geleden, was hij naar zijne moeder gereden, om haar de bepa lingen daarvan mede te defclen en terwijl hij gedurende den rit naar beneden' keek, zag hij, half verscholen in het harige be renvel, dat onder in het rijtuig lag, iets schitteren. Hij bukte zich om het op te rapen, het was een klein eenvoudig me daillon met een eindje zwart koord er aan, te onaanzienlijk, dan dat het kon gedra-

Krantenbank Zeeland

Breskensche Courant | 1903 | | pagina 1