BRESKENSC1E GOVRAIT Mij is de wrake. No. 768. Zaterdag 7 Februari 1903. 12e Jaarg. Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor het voormalig 4e district. Na de staking. FEUILLETON. ABONNEMENT. Per 3 maanden ƒ0.50, franco per post door het geheele Rijk ƒ0.55, voor België ƒ0.625, voor Amerika ƒ0.825, bij vooruitbetaling. Bij alle boekhandelaren en brievengaarders worden abonnementen aangenomen. ADVERTENTIËN. Van 1 tot en met 5 regels 25 centselke gewone regel meer 5 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Bij abonnement lager tarief. Advertentiën worden ingewacht tot Dinsdag- en VrTjdagnamiddag twee uur Dit blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond bij den uitgever C. DIELEMAX te Breskens. o Verschillende bladen wijden beschou wingen over de thans geëindigde werksta king. Men leest hierover de navolgende mede- deelingen De Nieuwe Crt. zegt o. a. dat het re sultaat dezer staking is dat de verhouding is omgekeerd en het gezag is verplaatst zoo is althans stellig de overtuiging van het spoorwegpersoneel. Men mag nu slechts hopen op de wijsheid der organisatieswe zeggen dit zonder fronie, want de stem ming ouder het personeel der maatschap pijen is in het algemeen niet onbevredi gend en de directies kunnen harerzijds veel doen om goede verhoudingen te bestendi gen. Maar een 'stevige waarborg tegen een nieuwe staking, over een week, over een maand, over een jaar, om loon, om dienstregeling, om een bier-boycot in Gro ningen, om solidariteit met glasblazers in Brabant eenige vaste waarborg bestaat er niet. De N. R. Crt. zet uiteen dat de onmid dellijke oorzaak van de staking is geweest het zenden van een bediende door het Blauwhoedeuveem. die niet aangesloten was bij de Handels- en Pakhuisbedienden-ver eeniging. De betrokken werklieden wei geren met dien bediende samen te werken en de lading van het stoomschip op te slaan. Het blad eindigt zijn beschouwing al dus Van welke zijde men het gebeurde ook beschouwe, de slotsom zal moeten zijn, dat door de werklieden-organisaties een over winning is bevochten, zooals zij er vóór dezen ten onzent nog geen heeft behaald, en dat die overwinning haar in macht en kracht nog geducht zal doen toenemen. Door die overwinning is het beginsel van vrijheid van arbeid, de grondslag van ons economisch leven, in zijn wezen aan getast. Wat de houding der werklieden in dit geschil betreft zoo zegt het PW. mag voor hun kalm en bezadigd optreden lol' niet achterwege blijven. Dit neemt niet weg, dat wij in hun overwinning geen zege van recht, slechts een van macht kunnen zien en als zoo danig is hun welslagen een bedenkelijk precedent. Het recht van vereeniging is onbestaan baar en ondenkbaar zonder het recht van niet-vereeniging daarnaast. En zoo is ook het recht van staking een onding indien er zoo iets bestaat als een recht van niet- staking. Verder betoogt dit blad nog Er is bijna geen belang van een enkele groep aroeiders denkbaar, dat maar voor een gedeelte opweegt tegen het algemeen nationaal belang van een ongestoord trans portwezen. Dit uit het oog te hebben verloren is onze grief tegen de transport arbeiders. Maar het dient tevens erkend, dat het stelsel, waarin een zoo gewichtig publiek belang ter behartiging aan particuliere maatschappijen wordt toevertrouwd, tot der gelijke onrechtmatige staking aanleiding geeft. l)e Standaard spreekt van een coup d'e tat. Voor het oogeublik wil het blad slechts constateeren tot wat nieuwe orde van za ken zal zijn overgegaan. Het gezag is verplaatst. Geen directeur van een particuliere maat schappij, geen patroon op zijn kantoor, geen burgemeester op het stadhuis, geen minister op zijn departement zal de beve len. meer geven. De macht en de bevoegdheid om te be velen, en wel om bevelen te geven, die boven alle andere orders gehoorzaamd moe ten worden, is overgegaan in de handen van de heeren Oudegeest c. s. De Nederlander noemt het anarchie. Zij betoogt, dat in omstandigheden als we nu beleefd bebbeu, een klein groepje stoutmoedigen, doch niets wagende man nen, feitelijk heel Nederland in zijn macht heeft. Het orgaan van den heer Lobman be sluit aldus Tot dusver heeft de wetgever het niet noodig geoordeeld, behalve ia enkele bij zondere gevallen, dienstweigering met straf te bedreigen. Bij ambtenaren komt die niet voor. Het plichtbesef spreekt bij hen nog levendig genoeg en bovendien werkt in voldoende mate de vrees voor ontslag. Dit zal in het vervolg niet meer vol doende zijn. Het moet duidelijk worden gemaakt, ook door de wet, dat ambtelijke dienstverplich tingen niet straffeloos opzettelijk mogen worden overtreden of geweigerd. En met die dienstverplichtingen zullen dan wel gelijk moeten worden gesteld de diensten verricht in ondernemingen, die werken krachtens concessie. Zulke bedrijven tocb, wij denken o. a aan straatverlichting, watertoevoer, tram verkeer voorzien in de behoeften van den publieken dienst. De ondernemers worden aan zware ver plichtingen gebonden, en werken onder voortdurende bemoeiing van de overheid. Dat geschiedt ten bate van het publiek en moet geschieden, omdat de ondernemers een monopolie hebben en het publiek moet kunnen rekenen op geregelde bediening. Maar dan moet die verplichting om zich te gedragen naar de bevelen der overheid ook gelden voor het dienstpersoneel. Wat o. a. geldt voor de schepelingen aangemonsterd door eene reederij, geldt nog veel meer voor geconcessioneerde on dernemingen. Het komt ons voor, dat, nu openbaar is geworden welk gevaar ons onophoudelijk boven het hoofd hangt, de regeering geen dag mag verzuimen met te pogen dat ge vaar te bezweren, en dat de wetgevende macht aan het land verplicht is in den kortst mogelijken tijd de noodige aanvul ling van onze wetgeving tot stand te bren gen. Zelfs eene vervroegde oproeping der 2e Kamer zou zoo noodig gerechtvaardigd zijn. Anarchie mag niet worden geduld. 137. Zonder twijfel is het een persoonlijk be lang, dat mij leidt, maar geen geldelijk, zooals gij vermoedt, het is oude dankbaar heid, die niet verouderd. Ik stel, geloof mij, veel belang in de beklagenswaardige vrouw, die ik zelfs ge kend heb in hare wondervolle bekoorlijk heid en heb geen reden den heer ópper- jachtmeester of zijne vrouw bijzonder ver plicht te zijn. Maar aan graaf Wolf ge voel ik mij verbonden voor mijn geheele leven en ik zou niet gaarne daar zijn, waar een aanslag gepleegd wordt op goederen, die hem dierbaar zijn. Wilt gij; als de zaak werkelijk voortgang heeft, eenen be- middellaar, wilt gjj eene schikking, eene vreedzame voldoening, dan ben ik gaarne tot uwen dienstaanvallende maatregelen vermijd ik. Gij moogt niet zoo beleedigd kijken, mijn jonge vriend, maar gij moet de belangen van mijn hart eerbiedigen evenals ik de uwe doe en dan zult gij ook inzien, dat ik niet anders doen kan. Ik bevond mij mij niet altijd in eene positie, zoo vrij van zorgen, als gij mij nu voor u ziet, ik was een arme knaap, had vroeg mijn vader ver loren, was zonder vrienden, zonder bescher- merc, zonder geld. Ik ben de zoon van een Israëlitisch on derwijzer en mijne ouders gaven mijnen vurigen wensch gehoor en lieten mij in de rechten studeeren, ofschoon zij geen ver mogen bezaten. Nog had ik het tweede studiejaar niet geheel doorloopen, toen mijn vader stierf en in zijn laatste ure gaf hij mij een wegwijzing voor mijne toekomst- Ik laat u mijnen zegen na en de zorg voor uwe moeder, zeide hij, dat is genoeg, om mede door de wereld te komen. Nu, ik deed het ookmet de studie was het nu weliswaar gedaan en ik kan u niet zeggen, hoeveel stille tranen dat mij heeft gekost. De familie kwam bij elkander en beraad slaagde Geld was er niet, daarom moest ik nu zoo spoedig mogelijk beproeven iets te verdienen, niet alleen om mijzelven, maar ook om mijne zieke moeder te on derhouden. Voor den handel was ik niet geschikt, zooals men mij zeide, ik bezat daarvoor niet het allerminste talent en even zoo weinig lust. Tijd, om eene betrek king te zoeken, overeenkomstig mijne ont wikkeling, was er niet, want de nood was ons tot de lippen gestegen ik nam dus eene plaats aan als klerk bij een advocaat te Buchwaldau. Die betrekking gaf wei nig genoeg, maar nu kwam mij eene ei genschap van mijnen stand te stade Mij te schikken en te volharden. Toen een jaar voorbij was, God weet het hoe droef en moeielijk, kwamen de vacautiedagen der rechtbank en mijn patroon had mij beloofd, in dien tijd eenige dagen mijne moeder te mogen bezoeken, die ziek bij mijnen ouden grootvader was. Ik had ont beerd en verzameld en gespaard, om toch iets te huis te brengen ik was haar eenige zoon. Buchwaldau was acht uur van hare woonplaats verwijderd, maar ik durfde mij niet veroorloven, gebruik te maken van den postwagen, als ik mijn klein kapitaal niet gevoelig wilde vermin deren. Ik deed mijn beste kleeren aan, stak mijne penningen in een kleinen lede ren buidel, dien ik aan mijn hals hing en met Ovidius in den zak, die mij in mijne vrije uren nog steeds een lieve en getrou we vriend was, ving ik de reis aan. t Was midden in den zomer, de marsck had mij zeer uitgeput, want ik was een zwak kereltje en ik was blijde, toen ik op de helft van den weg gekomen, in Tan- nensee onder de heerlijke boomen uitrus ten kon. Ik koos eene groep dicht bij het meer en sliep spoedig diep en vast, in al-

Krantenbank Zeeland

Breskensche Courant | 1903 | | pagina 1