Mij is de wrake.
No. 748.
Woensdag 26 November 1902.
12e Jaarg.
Algemeen
Nieuws- en Advertentieblad
voor
het voormalig 4e distriet.
Buitenland.
FEUILLETON.
ABONNEMENT.
Per 3 maanden /0.51), franco per post door het geheele Rijk ƒ0.55,
voor België /0.02r», voor Amerika /U.825, bij vooruitbetaling.
Bij alle boekhandelaren en brievengaarders worden abonnementen aangenomen.
ADVERTENTIËN.
Van 1 tot en met 5 regels 25 cents elke gewone regel meer 5 cents.
Groote letters naar plaatsruimte. Bij abonnement lager tarief.
Advertentiën worden ingewacht tot Dinsdag- en Vrijdagnamiddag twee uur
Hit blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond bij den uitgever C. DIFXF.MAX te Breskens.
Vanwege de Britsche Regeering is nu
op een geschikt oogenblik, den vooravond
van Chamberlains vertrek naar Zuid-Afri
ka, openbaarheid gegeven aan eene belang
wekkende correspondentie tusschen deren
Minister en den Bóeren-Generaal Botha,
naar aanleiding van het bekende .beroep
op de beschaafde wereld
Uit die correspondentie blijkt, dat in
een brief aan Generaal Botha, gedagtee-
kend 6 November, Minister Chamberlain
over den toon van diet .beroep' en van
de redevoeringen der Generaals op het
vasteland geklaagd heeft. Hij verklaarde
verder, dat het inderdaad niet in de be
doeling van de Regeering ligt, het Parle
ment te verzoeken de .vrije gift" van drie
millioen pond sterling te verhoogen, een
gift, welke op zichzelf ongeëvenaard is in
de wereldgeschiedenis. Hij zegt er echter
bij, dat de belofte van verdere hulp. door
middel van eene leening op gemakkelijke
voorwaarden, voorzien in ark 11) van de
voorwaarden van overgave, nooit- werd in
getrokken.
Chamberlain schrijft dan verder, dat de
uitgaven voor de burgerkampen, welke na
den vrede zijn veranderd in in richtingen die
het volk in staat stellen naar huis terug
te keeren - inrichtingen die 200.000 pd.
sterling per jaar kosten gedragen wor
den door de Rijks-Regeering en de .vrije
gift" dus vrij aanzienlijk verhoogen. Se
dert de oprichting hebben de kampen meer
dan drie millioen pond sterling gekost eii
men kan billijkerwijze niet betwijfelen, dat
zjj het middel zijn geweest om duizenden
vrouwen en kinderen in het leven te hou
den.
Op Botha's klacht, dat de Concentratie
kampen nog bestaan, antwoordt de Minis
ter dat het, met het oog op de uitgaven
alleen, in het belang der regeering zou
zijn ze op te heffen ze worden echter uit
meuschlievendheid in stand gehouden.
Niemand betreurt meer dan de Britsche
regeering de groote sterfte in de kampen
tjjdens het heerschen van mazelen en long
ontsteking maar geld noch wetenschap
peljjke hulp werden gespaard om de sterf
te te verminderen.
Chamberlain wijst dan het oude praat
je omtrent het .Staatsgoud dat door Kru-
ger of Mevrouw Reitz zou medegenomen
wezen! of op de aanzienlijke bedragen
aan Trausvaalsch geld, welke gedurende
den oorlog ten behoeve van de Republiek
naar Europa zijn overgemaakt. De Brit
sche regeering wenscht zich niet te be
moeien met de uitgave van dit geld voor
zoover het wettig ia gebruiktmaar er is
zonder twijfel een groot s ildo over, dat
feitelijk toekomt aan de Britsche regee
ring als opvolgster van de regeering der
voormalige Republ ek. De Britsche re
geering zou bereid zjn dit bedrag te voe
gen bij het ondersteuningsfonds.
Chamberlain spreekt de verwachting uit,
dat generaal Botha hem zal helpen de
personen uit te vinden aan wie dit geld
was toevertrouwd en van dezen een staat
van uitgaven met het saldo te krijgen,
aangezien de koloniale regeering zich vol
komen verantwoordelijk stelt voor het on
derhouden var, noodlijdende weezen, het
onderwijs inbegrepen.
Ten slotte «rkent de Minister, dat zeer
vele hoeven verwoest zijn maar de ver
liezen zijn .groótelijks overdreven".
De regeering hoopt ernstig, dat het ij
verig streven der plaatselijke besturen met
medewerking van het volk zal leiden tot
den terugkeer van een mate van voorspoed,
niet geringer dan die van voor den oor
log.
Op dit alles is door Generaal Botha in
een brief van 12 Nov. geantwoord. Dat
was dus, nadat de Generaals Chamberlain
in het Lagerhuis de betrekkelijk zachtzin
nige redevoering hadden houren houden,
waarin hij verklaarde, dat, wanneer er meer
uoodig was om de bevolking der vroegere
Republieken weer op dreef te helpen, hij
meer zou vragen.
Generaal Botha schreef dan den 12deu
November aan Chamberlain, dat de gene
raals vóór diens redevoering op 5 Novem
ber steeds in de meening hadden verkeerd,
dat de gift van drie millioen bestemd was
voor gedeeltelijke schadevergoeding van
oorlogsverliezen. Zoo begreep ook Lord
Milner de zaak, gelijk blijkt uit zijn tele
gram van 11 Juni.
Onder deze omstandigheden werd het
.beroep" uitgevaardigd. Het zou waar
schijnlijk anders geluid hebben, luidde men
geweten dat de Britsche regeering nog
steeds het onderhoud der vrouwen en kin
deren voor hare rekening bleef nemen.
Met betrekking tot Chamberlain's op
merking dat de gift van drie millioen
ongeëvenaard is in de geschiedanis zegt
Botha, dat alle omstandigheden ook onge
evenaard waren en dat de gift van drie
millioen een der voorwaarden was voor *t
neerleggen der wapenen.
Botha verklaart niets te weten van be
dragen, als door Chamberlain bedoeld, die
naar Europa zouden zjjn gezonden Moch
ten ze er zijn, dan zou hij met genoegen
zien. dat het geld op de aangegeven wijze
werd besteed.
Botha zegt verder te vreezen, dat zijne
opmerking omtrent de jconcentratiekamp. il
is misverstaan. Zijne bedoeling was slechts
te wijzen op hen, die verlangden de kam
pen te verlaten en over voldoende midde
len daartoe beschikten.
Botha wenscht een strijd te vermjjden
welke pijnlijke herinneringen zou kunnen
verlevendigen. Hij erkent, dat de regie
ring alle krachten inspant ora zorg te dra
gen voor het onderwijs in de kampen.
Maar zijn landgenooten zijn van oordeel,
dat hun kinderen de moedertaal niet moe
ten vergeten. Hij waardeert ook wat do
regeering doet voor de weezen, maar hij
maakt bezwaar tegen groote weeshuizen
De weezen moeten zooveel mogelijk wor
den opgevoed door hun naaste verwanten.
Botha wijst er op, dat Chamberlain ver
keerd is ingelicht omtrent de hulp, den
Boeren verleend door buitenlandsche vrien
den (.foreign sympathisers") en handhaaft
zijne verklaringen omtrent de verwoesting,
door den oorlog teweeggebracht.
In een schrijven van 15 Nov. aan Ge
neraal Botha zegt Chamberlain, diens
wensch om verder strijden te vermijden te
waardeeren. Hij spreekt den wensch uit>
118.
Zijne koffietafel was nauwelijks aange
roerd, de havauasigaar slechts even ont
stoken er moest iets zijn, dat hem had
verhinderd in het verrichten zijner aange
name ochtendbezigheden. Den brief, door
eene vrouwentiand geschreven, die daar op
den grond lag en waarop hij onachtzaam
den voet had gezet, verwaardigde hij met
geen enkelen blik, maar na een poos na
gedacht te hebben, nam hij opnieuw de
courant ter hand en zocht zijn oog een
kort bericht, dat zich bevond onder het
buitenlandsche nieuws.
Ons bericht, veertien dagen geleden ge
meld, betreffende den Duitschen dokter,
welke de Afrika-reizigers op de Libelle be
geleidde en in de binnenlanden aan het
klimaat zijne sehatling betaalde, heeft zich
bevestigd. Het gezelschap, dat na vele
moeilijkheden en vermoeienissen den 18en
Mei te Zanzibar is wedergekeerd, moest
dokter Wangen daar Ijjdende aan koorts
in de binnenlanden met zijne inlandsche
bediende achterlaten, onder wiens verple
ging hij den 15en April gestorven is. Zij
ne papieren zijn, zooals voor zulke geval
len bepaald is, door den bediende aan het
gezelschap overgebracht, geld en effecten
echter voor het grootste gedeelte door de
inboorlingen achtergehouden. Zijn dood
wordt door zijne Engelsche reisgezellen be
treurd, hij was iemand met veel verstand,
met een vast beminnenswaardig karakter
en met een onvermoeiden ijver voor de
wetenschap.
Ja, er viel niet aan te twijfelen, Con-
stantijn was dood en aan de bevestiging
dezer gebeurtenis, welker eerste vermelding
voor eenige weken nog twijfelachtig wus,
paarde zich voor Herbert een reeks van
gedachten, van te sterke en opstokende na
tuur, dan dat een gevoel van spijt die in
bedwang had kunnen houden, al bleef ook
Coustantijn van alle menschen diegene voor
wien hij de meest belangelooze aanhan
kelijkheid gevoeld had en ook een werke
lijke, zij het dan geheim gehoudene hoog
achting. Nu stierf hij niet voor hem, hjj
had hem langen, langen tijd reeds verlo
ren, want Herbert wist, wat daar als een
onoverkomelijke hinderpaal tusschen hen
stond voor immer. Constantijn had hem
niets meer kunnen zijn dan een streng
rechter, wellicht zelfs een onverbiddelijke
vijandzijn dood verloste den graaf van
een groote moeiel jjkheid en het graf kan
niet bedreigen.
Eindelijk scheen hjj tot een vast besluit
gekomen, want hij stond plotseling op,
rekte zijne schoone gestalte hooger uit en
doorschreed de kamer. Daarbij stootte zijn
voet tegen den brief, deze was hem nu
wellicht in de gedachte gekomen, want hij
raapte hem op en las hem nogmaals, als
hij het ten minste reeds gedaan had.
Hij luidde: .Dierbare Herbert!
Gij zult zeker niet boos zijn, als mijn
brief op uwe ontbijttafel ligt en ik u voor
uit zeg, dat die geen klachten bevat of
vermaningen om tot mij te komen.
Ik weet het nu, hoezeer uwe pli chten u
in beslag nemen. Vergeef mg, dat ik tieu-
rig was, ik zie in, dat het kinderachtig
was, God weet, dat mij de ee nzaamheid
niet drukte, zoolang ik u tevreden wi>t
eerst nu, dat zorg u drukt, zorg om mij
nentwille, mengt zich de smart daar jj
omdat niet ik alleen die mag dragen.
Maar ook dit is niet goed, gjj hebt nu
dubbel behoefte aan mijne vrooiijkbeid en
aan mijn moed, en gjj zult, als gjj mij
wederziet, ook dat alles, alles vinden.
En nu kom ik tot de hoofdzaak van
mijn brief, zjj is eenigszins pjjnljjk voor
mjj en toch vordert zjj gebiedend veruu-
andering.