Mij is de wrake.
No. 742.
Woensdag 5 November 1902.
12e Jaarg.
Algemeen
Nieuws- en Advertentieblad
voor
het voormalig 4e district.
Kwalijk verwend.
FEUILLETON.
BRESKEISGIE COR
ABONNEMENT.
Per 3 maanden ƒ0.50, franco per post door het geheele Rijk ƒ0.55,
voor België ƒ0.625, voor Amerika ƒ0.825, bij vooruitbetaling.
Bjj alle boekhandelaren en brievengaarders worden abonnementen aangenomen.
ADVERTENT IËN.
Van 1 tot en met 5 regels 25 centselke gewone regel meer 5 cents.
Groote letters naar plaatsruimte. Bij abonnement lager tarief.
Advertentiën worden ingewacht tot Dinsdag- en Vrijdagnamiddag twee uur
Dit blad verschijnt eiken Dinsdag:- en Vrijdagavond bij den nitgrever C. DIEI.EMAN te Breskens.
)0(—
De inhoud van den door ons ontvangen
brief, waarover we met een enkel woord
in ons vorig nummer melding maakten,
geeft ons aanleiding nog even daarop te
rug te komen.
Over den inhoud zelve spreken we niet
meerwe zouden daaraan te veel eer kun
nen bewijzen.
Maar ze getuigt niettemin van een geest
on Ier een zekere categorie van het publiek,
die weinig vleiend voor dezen is.
We wezen er reeds op, dat we in ons
blad geene rubriek hebben voor de »cro-
nique scandaleuse", waarop velen maar al
te zeer belust zijn.
Zulk een rubriek gunnen we aan bla
den, die hun vermaak en bun bestaan zoe
ken in eene bevrediging van de bedenke
lijke lust van sommigen, om al wal vuil is
op te nemen.
Waar echter zulk een geest keerschtoin
alles te willen slikken, is de vraag gewet
tigd of' dat deel van het publiek niet ver
wend is, door alles te lezen te krijgen, wat
het begeert.
Meermalen hebben we opgemerkt, dat
ons blad en ook andere bladen ter zijde
gelegd werden omdat er niets instond aan
het adres van deze of gene, die er eens
flink van langs kreeg.
We weten, dat helaas, door maar alles
en elkeen in de krant te plaatsen, met wie
men het niet vinden kan, een geest en
een lust is aangekweekt, die weinig strookt
met de positie, welke de pers behoort in
te nemen. Zoodanige schendbladen heb
ben een negatieve uitwerking.
Ze demoraliseeren het volk in plaats van
het te verheffen.
Ook is hieraan deze schaduwzijde ver
bonden, dat als zulk een blad wordt ge
ëxploiteerd met de bedenkelijke bedoeling
om te dienen als koker waardoor alle per
soonlijkheden in liatelijken vorm de we
reld worden ingeworpen, dan werpt zulk
een blad geen nut af en heeft alleen een
oogenblikkelijk en tijdelijk succes, alleen
lijk van belang voor eigen beurs.
Deze speculatie loopt evenwel toch te
avond of morgen spaak, want wie met vuil
werpt, wordt er ook mede geworpen.
Tegenover sommigen onder het lezend
publiek, die gaarne te dezen opzichte hun
lust wenschen bevredigd te zien is de be
diening der pers een ondankbare taak.
Gelukkig echter schijnt met de veran
derde tijden een kentering ten goede te
komen.
Wil men iets doen voor de lagere stan
den, dat men dan deze eerst wijst op hun
positie, die ook zij in de maatschappij be
lmoren in te nemen.
Men zal zich kunnen herinneren, dat we,
over den Aardenburgschen Werkmansbond
schrijvende, zeiden, dat de werkman er
recht op heeft zijn positie te leeren ken
nen, en de middelen, die aan de hand
worden gedaan om zijn toestand te verbe
teren, behoort te weten.
Verdachtmaking van die middelen is
even verkeerd, als door ontevredenheid te
prediken zijn toestand te trachten te ver
beteren.
Bij schandaal-verhaaltjes kan hij geen
heil vinden en wanneer de pers nogtans
deze hanteert, is daaraan wel een tijdelijk
voordeeltje voor zichzelf verbonden, maar
als dienares van het publiek, misbruikt zij
omstandigheden en misleidt zij personen,
die zich aan haar toevertrouwen.
De taak der pers is alzoo iets anders dan
sommigen meenen en velen begeerenzij
die haar beschouwen als een orgaan, waar
door men alle overtollige gal kan uitwer
pen, toonen weinig begrip te hebben van
wat haar taak eigenlijk is.
Ze moet zijn en behoort te dienen tot
voorlichting, als zij ten minste zich een
zekere taak heeft voorgesteld.
Maar zonder dat, mag ze toch geenszins
ontaarden in een geregeld verschijnend
pamflet, dat nu eens deze, dan weer gene
over den hekel haalt.
O ja, voor menigeen is het wel aardig,
eens in de krant over de persoonlijkheid
en intimiteit van Jan of Piet te lezen,
maar even gruwelijk vindt men het als
men zelf op gelijke wijze wordt gepubli
ceerd.
Het is natuurlijk heel iets anders als de
handelwijze van een of ander publiek per
soon in die qualiteit besproken wordt, dan
wanneer men als 't ware tot op de huid
wordt uitgekleed.
Dat is de pers onwaardig.
Daarom ook is haar plicht niet te vol
doen aan den drang van sommigen om
maar alles en nog wat, doch veeltijds wei
nig goeds, op te disschen.
Op deze wijze kan men een volksleider
zijn.
In het andere geval wordt men volks
misleider.
Bedenken we, dat menschenwerk onvol
ledig is en de tekortkomingen velerlei zijn.
Die van anderen breedvoerig uitmeten
en die van zichzelf over het hoofd zien, is
de moraal van den splinter en de balk.
Een verkeerde volksopvoeding leidt tot
weinig goads en van een en ander zien we
maar al te vaak de droevige bewijzen.
Bij de vele klaagtonen over de ellende
des volks, zijn er niet weinigen, die aan
eigen schuld en fouten zijn toe te schrij
ven.
Tegenover het moeilijke van de erken
ning dezer waarheid, is het gemakkelijker
de schuld voor een groot gedeelte op an
deren te werpen.
Even gemakkelijk als het voor sommi
gen is om de misstanden die in de maat
schappij voor komen, uitsluitend aan de
hooger geplaatsten te wijten.
De mindere bedeeldheid met aardsche
goederen, de wetenschap alzoo niets te
verliezen te hebben, geeft aan die klasse
volstrekt niet het recht de boven hen staan-
den zoo in maatschappelijke positie als in
ontwikkeling, als vogelvrij-verklaarden te
beschouwen en te bejegenen.
Getuigen dergelijke eigendunkelijke of
aangeprezen leerstellingen van een verkeerd
begrepen volksleiding, voor hen voor wie
ze bestemd zijn, dragen ze niet anders dan
treurige gevolgen.
De menigte dus te leiden op zulk een
pad brengt eene verantwoordelijkheid met
zich meê, die men niet verdedigen kan.
112.
Ja, ja, het is een hupsch klein ding,
zeide hij half verstrooid, maar ik verzoek
u, breng het weg. Gjj moest het juiste
gevoel hebben, Magdalena in een oogen-
blik, waarin wij de dwaasheid onzer jeugd
zoo zwaar boeten, deze dwaasheid niet nog
te illustreeren door den aanblik van het
kind.
Zjj stond onbeweeglijk en staarde hem
aan. Dwaasheid noemde hij datgene, wat
haar het heiligste was nog heden een
last was hem het kind, dat haar zaligheid
schonk
Het was toch niet mogelijk de schuld
lag aan haar. Zij had niet bemerkt, dat
hij ziek was, het moest zijn, omdat hij
zoo geheel veranderd was. Zjj droeg hare
lieveling haastig in haar bedje en keerde
tot Herbert terug.
Schep toch moed, zeide zij teeder, er
broeit wel een hevig onweder aan onzen
levenshemel, maar daarachter staat de zon
onzer liefde, eerst als zjj is ondergegaan,
komt de nacht
XVI.
Een nieuwe zomer was in het land ge
komen, denzelfden glans en bloeruentooi
had hij Tannensee gebracht, maar niet de
zelfde vreugde in de harten der menschen.
De vensters van het kasteel waren geslo
ten en de vlag, die het wapen der Wan-
gerlohs droeg, hing halfstok, de opperjacht-
meester was dood.
Ten eenenmale onvoorbereid was deze
gebeurtenis der familie overvallen. Na een
schitterend feest, op Tannensee gevierd, had
de nog krachtige en|levenslustige man den
volgenden dag door eigen onvoorzichtig
heid op de jacht een spoedig einde gevon
den.
Zoo heette het in het publiek, nadat de
jagers hem dood, met ontladen geweer ge
vonden hadden zoo was het ook der gra
vin gemeld en als duar in het hart van
den zoon en van den broeder eeu ander
vermoeden opkwam, zoo bleef dat toch
daarin besloten.
Het jaar, dat graaf Wolf met zijne doch
ter tehuis had doorgebracht, had niets ver
anderd in de betrekkingen, maar des te
meer in de verwachtingen van den opper-
jachtmeester.
Het feest, dat bestemd was, om de ver
vulling te vieren zjjner wenschen, werd de
lijkdienst dier wenschen Theresa had
Herberts aanzoek beslist afgewezen.
Na een tamelijk levendige briefwisseling
met zjjne schoone nicht, meende Herbert
zoo groote vorderingen gemaakt te heb
ben in hare genegenheid, dat hjj het wel
wagen kon, om den beslissenden stap te
doen, een stap, steeds dringender uoodig,
temeer, daar de winter hem eene talrijke
menigte medeminnaars had geschonken.
Hij verscheen, op den raad zijns vaders
zelve op Tannensee, want hij wist het uit
ervaring, hoe groot eene macht daar lag
in zijne persoonlijkheid, hoeveel meer in
vloed het levende woord heeft, dan het
doode, geschreven. Alles was met de juist
heid van het koel overleg geregeld, om de
zinnen van het schoone meisje te betoove-
ren en haar jong hart te openen voor het
vleiende woord.
De tocht op het meer in den helderen
maneschjjn, in de bontversierde boot met
haren lampentooi, de zachte muziek en de
teedere, veelstemmige mannenzaqg, waren
wel in staat om het gevoel te bedwelmen
en op den terugtocht, in de stille lanen
van den tooverachtig verlichten tuin sprak
Herbert het jonge meisje van zijne ver
wachtingen.
Het hart klopte hem, als ware het ech
te liefde geweest, waardoor het werd bewo-
i