Mij is de wrake! Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor het voormalig vierde District. No. 674. Woensdag* 5 Maart 1902. lle Jaarg. Arbeiders. FEUILLETON. IIII I S h n S I II I, COURANT. ABONNEMENT. Per 3 maanden ƒ0.50, franco per post door het geheele Rijk /'0.55, voor België /'0.62s, voor Amerika ƒ0.828, bij vooruitbetaling. Bij alle boekhandelaren en brievengaarders worden abonnementen aangenomen. ADVERTENTIËN. Van 1 tot en met 5 regels 25 centselke gewone regel meer 5 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Bij abonnement lager tarief. Advertentiën worden ingewacht tot Dinsdag- en Vrijdagnamiddag twee uur. Ifit blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond hij den uitgever C. Dl LI, li MAN te Itreskens. O I. De groote en langdurige werk staking te Enschedé heeft heel wat pennen in beweging gebracht, niet- het minst het scheidsrechter lijke aanbod door minister Kuy- per. De afwijzing van dat aanbod is deels uitgelegd als een vermoeden, dat de firma Van Heek niet van eenige schuld aan de oorzaak zou vrij te pleiten zijn. Aan den anderen kant zijn mid delen aan de hand gedaan om de verhouding tusschen patroon en werklieden beter te regelen, voor namelijk door ook aan deze laat- sten medezeggenschap te geven in de fabriek. Het wil ons voorkomen, dat daaraan heel wat bezwaren ver bonden zijn. Zulk een maatregel zou voor het platteland gelijk staan met aan de arbeiders medezeggenschap toe te staan in de zaken van den baas. Het beginsel van het bezwaar, dat daartegen bestaat op het plat teland geldt evenzeer, het moge dan in veel uitgestrekter zin zijn, ook voor de fabiiek-arbeiders. Laat ons die verhouding eens van naderbij bezien. Bij elke aanvraag naar dienst personeel, hetzij in particuliere betrekking van welken aard ook, hetzij in die van eenige corpora tie of bestuurslichaam, melden zich meestal een massa liefheb bers aan. Bij persoonlijke kennismaking, waarbij tevens de verschillende voorwaarden en verplichtingen aan den dienst verbonden, worden me degedeeld, worden veelal de laat ste het minst zwaar getild en, belust op het loon, wordt mees tentijds op alles toegestemd, zon der nauwkeurig op een en ander te letten. Onder aanbieding van de wel willende en nauwgezette nakoming der verplichtingen, hoopt men de betrekking te kunnen bemachtigen. Na wederzijds goedvinden wordt deze verleend en aanvaard. Is de betrekking eeuigen tijd waargenomen, dan beginnen zich op zeer kleine schaal de eerste sporen der ontevredenheid te ver- toonen. Dan is de patroon te nauw ge zet, de arbeid te zwaar of van te langen duur, kortom dan begin nen zich oneffenheden voor te doen op het aanvankelijk rimpe- looze watervlak Die omstandigheden doen zich voor in alle kringen der maat schappij. De aanvankelijke lust bij den arbeid maakt langzamerhand plaats voor een stelselmatige vervulling van de plichten. Dat schijnt nu eenmaal in de natuur van den mensch te zitten, omdat zich dit verschijnsel zoo veelzijdig openbaart. Als men let op de talrijke aan vragen om loons- of salaris-ver hooging in de ambtenaarswereld en op de veelvuldige morringen over de patroons en niet het minst over de patronessen van de zijde van het dienstpersoneel op allerlei gebied, dan behoeft het wel geen nader betoog, dat een geest van ontevredenheid onze maatschappij als met een zuurdee- sem doortrokken heeft. Nu willen we niet spreken over de oorzaak van de ontevredenheid, omdat men dan op een heel an der terrein zou moeten terecht ko men. In het algemeen hebben ver schillende omstandigheden daarto. medegewerkt, en die zoowel door toedoen van patroon als van werk lui zijn ontstaan. Wat toch is het algemeene be grip van arbeid Dit, dat tot voortbrenging van producten van welken aard ook kracht noodig is en die kracht moet gelevertj worden door mensehen. Voor die kracht wordt degene die z. verleent, betaald, en daar van leeft men. Nu moge die kracht langzamer- zijn vervangen door mechanische of andere dan mensehenhulp, aan vankelijk toch was men niet zoo ver. De verhouding van patroon tot arbeider of, zooals men 't tegen woordig noemt, van werkgever tot werknemer, was feitelijk en is nog niet anders dan voor de hulp die de eerste noodig heeft tot het drijven van zijn zaak wordt betaald. Aan die verhouding is een an der karakter gegeven en wel eene, die de natuurlijke moest zijn, doch nu eenmaal niet is en nog min der worden kan door reglement- e.ring. Zoowel van de gemoedstoestand en het karakter van den patroon als van den werkman hangt hun ne wederzijdsche verhouding af. Als daar een wederkeerig ver trouwen en een. wederkeerige waardeering bestaat, dan zal het veel minder voorkomen, dat de ar beider stelselmatig zijn werk doet, dat h ij het hoogste loon verlangt om zoo mogelijk er nog minder voor te doen, maar integendeel met toewijding de hem opgelegde taak vervullen en tevreden zjjn, als hem een loon wordt uitgekeerd, dat naar zijne overtuiging over eenstemt met de finaucieële voor- deelen die het werk voor zjjn meester oplevert. In dezelfde mate staat de werk gever voor zijn arbeider. Maar dat zijn volstrekt geen al gemeen geldende verhoudingen. Want ook aan de zijde der werkgevers treft men er aan, die voor hun personeel schier onge naakbaar zijn, die meenen, dat al tijd meer werk had kunnen ge daan worden, die het verdiende loon den werkman kan toesteken als was 't een gift aan een bedel aar. Dat alles mag evenmin plaats hebben, wil er eene goede verhou ding bestaan tusschen beide ele menten, die toch voor een groot gedeelte aan elkander behooren aan te sluiten. 44. Dicht bij haar lag een frissche ruiker rozen, in weerwil van den heifst, liefde, in weerwil van het scheiden, fluisterde een gehei me stem haar toe, en ten eersten male «bezweek Martha voor de verzoeking". Zij nam een halt ontloken knop en stak dien in haar ceintuur. Langen tjjd zat zij daar zoo zonder iets te doen en in gedach ten verzonken, tot een gerucht als van brekende takken haar stoorde en toen zij het hoofd omwendde, maakte Herbert zich baan door het kreupelhout. Hij zag er verhit uit, hij moest van het veld dwars over de land- straat gekomen zijn, om het slot te vermijden en het geheime plek je in het woud te bereiken. Zoo als hij daar stond, de jeugdige, veerkrachtige figuur, door den grauwen jachtrok eng omsloten, was hij een beeld van mannelij ke schoonheid en kracht. Een zachte uitroep begroette Magdale- na het schoone standbeeld kreeg leven en de verschrikte eek hoorntjes sprongen weg. Tevergeefs beproefde zij tot zichzelve te komen, het stond haar op het voorhoofd en op de gloei ende wangen te lezen, dat zij zich met hem had bezig gehouden en hij verlustigde zich in de verle genheid, die duidelijk op hare trekken te lezen stond. Nu ont dekte zijn blik de roos, die rustte aan het witte gewaad en een straal van gelukkigen triomf flikkerde in zijne oogen hij boog lachend en dankend het hqofd. Maar Magdalena bloosde, als ware zij betrapt op een geheime schuld, zij maakte eene beweging met de hand, als wilde zij de roos van hare plaats verwijderen en drukte ze besluiteloos slechts des te vaster aan haar hart. Doe dat niet, bad hij zacht en greep hare hand, laat die onschul dige bloem op hare plaats, het is zoo weinig wat ik begeer. Ik heb geduldig gewacht, tot gjj de ar me bloemen op uwe borst zoudt hechten, die bloemen, die dage lijks voor u bloeien en verwelken. Ik zal even geduldig wachten, tot uw hart, evenals deze knoppen, zich ontsluit voor de zonnestralen der liefde. Die dag zal bomen, Magdalena, en dan wil ik leven en sterven als zij in glans en licht Hij sprak vol hartstochtelijke innigheid, maar tegelijkertijd met eene zekerheid te zullen overwin nen, die Magdalena geheel mede- sleepte. Zij liet de bloera op ha re plaats, liet hem hare berende hand, die bij met kussen bedekte en gaf daarmede de eerste, zwij gende toestemming. Maar toen hij zich snel van zijn geweer ont deed, en nu, stout geworden, den arm om haar heen legde en haar aan zjjn ontstuimig kloppend hart wilde drukken, toen kwam zij weder tot bezinning. Neen, neen riep zjj uit, terwijl zij terugweek, laat mij heer graaf, laat mij om 's Hemels wilWat kan, wat mag ik voor u zijn Tusschen ons ligt een klove en aan de andere zjjde wenkt u het geluk. Sprak men u daarover? hernam hij heftig en vol bitterheid, ver ried men u de vernedering, die men mij heeft toegedacht, om mij in uwe oogen te verlagen, mij te berooven van die eigenschap, wel ke iedere man van eer en met ge voel van eigenwaarde bezit? Ja, het is waar, ik ben in een moei lijk geval en daarom heb ik niet de stoutmoedigheid gehad, om te vragen Wilt gij met mij gaan, Magdalena, wilt gij mijne aange bedene vrouw worden, in goede en slechte dagen Want mijn weg leidt langs zorgen en gij moet leven in het licht Maar wat ik ook verloor, door de we derwaardigheden van het lot en door ingewikkelde familie-omstan digheden den trotsch van den man heb ik er niet bij verloren.

Krantenbank Zeeland

Breskensche Courant | 1902 | | pagina 1