Mij is de wrake! Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor het voormalig vierde District. No. 666. Woensdag 5 Februari 1902. lle Jaarg. Ziekenfondsen. Slot. FEUILLETON. It It E S K SC HE CO A N T. ABONNEMENT. Per 3 maanden ƒ0.50, franco per post door liet geheele Rijk ƒ0.55, voor België ƒ0.625, voor Amerika ƒ0.825, bij vooruitbetaling. Bij alle boekbandelaren en brievengaarders worden abonnementen aangenomen. ADVERTENTIE N. Van 1 tot en met 5 regels 25 cents elke gewone regel meer 5 cents. Groote letters naar plaatsruimte. Bij abonnement lager tarief." Adverteutiën worden ingewacht tot Dinsdag- en Vrijdagnamiddag twee uur. Hit blad verschijnt eiken Dinsdag-- en Vrijdagavond bij den uitgever C. DIIILKJIA.V te Kreskens. in. We willen nog enkele andere punten nader bezien. Het fonds strekt tot ondersteu ning bij ziekte. Als door ziekte of eenig lichamelijk ongeval de werkzaamheden stil staan en de verdiensten van den man ophou den, vindt men eene tegemoetko ming in de kosten van het on derhoud van het gezin door de uitkeering van het fonds. Dat ide'e lacht natuurlijk elk werkman toe, maar, aldus reden eert hij voort, als. de ziekte wat lang duurt en men moet een dok ter nemen, dan schiet men weinig op met het fonds. Tot op zekere hoogte is dat waar. Maar men mag niet ver geten, dat de fondsen niet zijn om èn het'gezin te onderhouden èn dokter te betalen. Wat met de uitkeering gedaan wordt is niet een zaak van onderzoek van het fonds, wèl, dat er niet meer en niet langer mag uitbetaald wor den als waarop de door ziekte aangetaste deelnemer volgens ta rief en bepalingen recht en aan spraak heeft. In verschillende vereenigingen is de uitkeering, bij ziekte die aanvankelijk naar gelang van de klasse waartoe men zich aansloot, bepaald was op ƒ1, ƒ0.75 of 0.50 per werkdag, verminderd ten einde de kas der vereeniging, die aan de zilverkoorts zou gaan lij den, wat op te beuren. Die gebleken noodzakelijkheid bewees dat de vereenigingen te klein waren, wijl bij eenige voor komende ziektegevallen dc kas te spoedig zou uitgeput ziju. Immers van eene verboogiug van de contributie kon geen spra ke zijn, wijl deze bijv. a ƒ0.10 voor een werkmansgezin hoog ge noeg is en voor sommigen nog te hoog bleek, die daarom eene klas se van 7ll2 en van 5 cents per week prefereerden. Hebben we goed gehoord, dan namen enkele leden uit een of ander fonds ontslag om zich aan te sluiten bij een zoogenaamde ziekenbus, ingesteld door een der geneesheeren, die tegen een zeker bedrag per week, op zich neemt het gezin van zulk een deelnemer gratis te medicineeren. Deze maatregel kan natuurlijk ook weer een ingrijpende factor worden op het kreunend bestaan van de ziekenfondsen. Want ook dat zal menige ar beider en werkman »een flink iets" vinden. Ook wij vinden dit eeu uitste kend idee, maar we zouden toch zoodanige deelnemers in gemoede aanraden, daarvoor niet uit het fonds te treden, dat hen bij ziek te het weekloon, hetwelk bij het niet verlichten van het werk wordt gederfd, zoo na mogelijk vergoed wordt. Want in zieke dagen als het weekloon ophoudt, staan daar om de behoeften van het gezir. niet stil. Het een sluit zich dus nood wendig aan bij het ander. Indien men zich dus verbindt aan de ziekenbus, zouden we zeggen, dat de verzekering bij ziekte tot het ontvangen van zijn loon, of van het bij tarief bepaalde, mede be hoort tot een der plichten van den werkman die hij tegenover zijn gezin te vervullen heeft. Of het ons bij het opsporen van de oorzaak en de verschillen de redenen van de bloedarmoede waarmede de ziekenfondsen te kampen hebben gelukt is, de wa re aan te duiden, kunnen we moei lijk constateeren Dat ws daaraan nog zouden hebben kunnen toevoegen, dat een zekere onbekendheid van het ware nut van zoodanige fondsen mede oorzaak is van de mindere toetre ding, is mogelijk, en indien dit werkelijk een der redenen mocht zijn, ware misschien dit bezwaar te ondervangen door publieke maatregelen, die we gaarne ter uitvoering overlaten aan de desbe treffende besturen. Maar om nog even terug te ko men op de verhouding van de do nateurs tegenover de vereenigin gen, zouden we willen vragen of het niet meer aanbeveling zoude verdienen, dat deze, patroon zijn de, hunne ondergeschikten ver plichten deel te nemen aan een ziekenfonds O, hooien we zeggen, al maar door verplichten. Ja, zeggen we terug. Maar als de Staatspensionnee- ring en wie weet welke verzeke ring er nog komt, zal worden in gevoerd, dau wordt de werkman verplicht tot eigen verzekering en de patroon wordt verplicht tot deelneming daarin voor zijne on dergeschikten. Dan moet hij zélf betalan voor zijne arbeiders. En in het door ons gestelde geval, zou die redelijke drang niet verder strekken dan louter ten ba te van den werkman die hij in zijn dienst heeft. Dan is deze jn »zieke dagen" hoegenaamd niet afhankelijk van de goedgunstigheid van den baas of hem wat van de kruimltens zul len worden geschonken of niet. Naar het ons voorkomt zou de medewerking van hen, die thans het fonds louter financieel steu nen en dau gaan we nog niet eens na welke drijfveereu daartoe aanleiding geven veel meer be vorderlijk zijn aan den bloei van een fonds, dan thans door de schenking van ƒ1 of meer, die omdat ineu de eene tijd meer, de andere tijd minder, het belang voelt, weer even gemakkelijk kan ingetrokken worden. En hiermede meenen we ge voegelijk de pen te kunnen neer leggen, als gekomen aan het ein de van een onderwerp, dat dezer dagen in verschillende werkmans kringen het voorwerp van be schouwing is geweest. Moge de lezing er van eenig nut stichten, ten bate van hen, voor wie we deze algemeene beschouwingen le verden. 36. Graaf Herberts schitterende ei genschappen waren werkelijk van uitwendigen aard en zijne geestes gaven van veel grooter beteekenis dan zijn karakter. Hij was evenals zijn vader een schoon man, vol innemende be minnenswaardigheid daar, waar hij bevallen wilde en vol behendig heid en schitterende redeneerkun - de. Maar zijne vrienden hadden nu en dan gelegenheid gehad, zich daarover te beklagen, dat men zich op hem niet kon verlaten waarheid was een rekbaar begrip voor hem en zelfs zijne moeder hem menigmaal schertsend een egoïst, zij het dan ook een be minnenswaardige. Niettegenstaande dat alles werd hij bevoorrecht in de meest ver schillende levensomstandigheden door zijne meerdere wegens zijne schitterende eigenschappen, door de adellijke fainiliën wegens zijne prachtige vooruitzichten, daar hij voor den erfgenaam zijns ooms doorging, door de vrouwen einde lijk, wegens zijne persoonlijke ei genschappen. Hij had zijne kindsheid niet eenzaam doorleefdde makker, dien men hem gegeven had, bleef ook de onafscheidelijke gezel zij ner rijpere jongelingsjaren en was van eene natuur, die zoo geheel en al van de zijne verschilde, dat een daartusschen staand karakter beiden nader zou geweest zijn. Maar de oprechte aard, dien de jonge Constantijn Wangen uit het ouderlijke huis had medegebracht, was niet te buigen de hoeken en oneffenheden van zijn wezen sloten wel af, de vorm veranderde wel, maar de sterke, zuivere geest bleef onaangeroerd. Hij bezat een ongewone vastheid en onaantast baarheid van karakter, die hem in de kinderjaren menige onrecht vaardige beoordeeling op den hals haalde, welke hij zwjjgend ver droeg. Hij zou om de geheele wereld niet verraden hebben, dat hij de onedele beweegredenen ken de, die Herbert had met betrek king tot een of ander plan, waar tegen hij zich schijnbaar eigen zinnig verzettemaar niets zoude hem ook hebben overgehaald, om er aan deel te nemen. Nochtans bestond eene onloo chenbare toegenegenheid tusschen beiden voor zoover als Herbert een ware aanhankelijkheid kon ge voelen, koesterde hij die voor Constantijn en dit gevoel was des te duurzamer, daar de jonge graaf de goede en groote eigenschappen van ziju makker voor zichzelven niet gering schatte, hoe ijverig hij die ook in de schaduw zocht te plaatsen. Als er iemand was, die invloed op Herbert had, dan was het voorzeker Constantijn en waar Herbert zich daaraan onttrok, zocht hij zich ook te onttrekken aan zijne berispingen, ja zelfs aan zij ne stilzwijgende afkeuring, terwijl hij zijne handelwijze zorgvuldig verborg voor het oog zijns vriends Verschillend van karakter en gemoed geleken zij ook in het geheel niet op elkander, wat het uiterlijk betrof. Constantijn werd naast Herbert licht over het hoofd gezien en er moest al gewichtige aanleiding toe zijn, om hem zoo ver te brengen, dat hij aan vreem delingen een blik gunde in de diepte van zijn groot, warm hart, of dat hij met den rijkdom zijner kennis of zijn helder oordeel de aandacht trok. Zij hadden niet alleen hunne jeugd te zamen doorleefd, zij wa ren ook niet gescheiden toen zij de universiteit bezochten, waar Hubert de staathuishoudkunde be studeerde. Tevergeefs had de op perwachtmeester beproefd Constan tijn over te halen om eene staat kundige loopbaan te kiezen, waar- bjj zijn invloed en zijne protectie hem van nut hadden kunnen zijn. De jonge man gaf de voorkeur aan eene vrije studie en kon zij ne begeerte om dokter te worden des te vrijer volgen, daar zijn be-

Krantenbank Zeeland

Breskensche Courant | 1902 | | pagina 1