BBËSKEIV SCIIE COURANT,
[en familiegeschiedenis,
Algemeen
Nieuws- en Advertentieblad
voor het
voormalig vierde District.
No. 610.
Woensdag* 24 Juli 1901.
10e Jaarg.
Buitenland.
FEUILLETON.
ABONNEMENT.
Per 3 maanden ƒ0.50, franco per post door het gcheele Rijk ƒ0.55,
voor België ƒ0.625, voor Amerika ƒ0.325, bij vooruitbetaling.
Bij alle boekhandelaren en brievengaarders worden abonnementen aangenomen.
ADVERT ENTIËN.
Van 1 tot en met 4 regels 20 cents elke gewone regel meer 4 cents.
Groote letters naar plaatsruimte. Bij abonnement lager tarief.
Adverientiën worden ingewacht tot Dinsdag- en Vrijdagnamiddag twee uur.
Dit blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond bij den uitgever C. OIFMDIW te lireskeiis.
——MM»n—
Het schijnt, dat Koning Edward
VH een nieuwen titel krijgt.
Niet alleen gaat hij Koning van
Groot Brittanië en Ierland en Kei
zer van Indië heeten, maar hij zal
in het vervolg Souverein van het
G rooter Brittanië, of iets derge
lijks, betiteld worden. En in de
zen nieuwen naam, als het gerucht
de waarheid spreekt, schept Z. M.
enorm genoegen en zijn heele
Hof jubelt met hem in de nieuwe
waardigheid.
En waarom niet. Het kind
houdt van nieuw speelgoed en
bljjft onschuldig. De meeste rnen-
schen houden op met bet geeste
lijk groeien als hun lichamelijke
groei staakt, op den ouderdom van
zestien of zeventien en vervol
gens worden de jongensachtige
ambities, kinderachtige ijdelhedeu
door het heele leven geliefkoosd.
Het genoegen dat het kind
schept in het huisje, dat hij uit
speelkaarten bouwt, is even groot
als het genoegen, dat hij later
vindt in hut bouwen van groote
kasteelen, en duurt bijna even
lang. Waarin ligt het verschil
tuóseheu 's kinds ratel en 's ko-
nings scepter? Hun bevel is even
volstrekten hun invloed even
echt.
Nu, als het ons aangenaam is
om het kind in zijn nieuw speel
goed verdiept te zien, evenzoo
moet het ons streeleu om groote
Koningen zich voor tiiels en uni
formen en orden te zien interes
seeren want zoodoende voeren zij
geen kwaad uitzij besteden aan
onschuldige dingen d,-n invloed en
de kracht die anders tot groote
ondernemingen gericht zouden wor
den en aan den Staat groot na
deel doen. Want geen een is tot
regeeren geschikt die niet gediend
heeft, en de praclisclie wijsheid
komt alleen tot hen, die onder
vinding van zaken bezitten 't is
door het vallen, dat men loopen
leert.
Naar al wat men hoort en
er wordt veel meer over den Ko
ning en zijn doen en laten ge
schreven blijft Edward VII
steeds ingenomen met zijne nieu
we waardigheid. In de geschiede
nis van bisschop Durnet kunt ge
lezen hoe Marie II, de gemalin
van Willem III, toen zij en de
Prins van Oranje na de onttroo
ning van Jacobus II tot den En-
gelschen troon geroepen werden,
als een kind de paleizen van St.
James's, Whitehall, Kensington.
Hampton Court, Kew dooiliep, al
les in oogenschouw nemend, de
bedden betastend, het zilvergoed
wegend en Marie II was slechts
27 jaar. Edward VII is 59 en
wij lezen dagelijks hoe hij zijn
schatkist geïnspecteerd heeft, zijn
tafelgoud en zilver, zijn wijnkel
der, zijn boekenkast en dan weel
de nieuwe uniformen voor zijn in
fanterie, de nieuwe hoeden voor
zijn cavalerie, de nieuwe pluimen
voor zijn grenadiers.
Dat leest men alles, maar wat
men niet leest, maar wel hoort, is
over de ontzettende verandering,
die de troonsbestijging in het mo-
reele, of quasi-moreele gedrag van
Z. M. teweeggebracht heeft.
De waardigheid, waarmee de
vroeger bon vivaut Prins van Wa
les nu is bekleed, of tracht te be-
kleeden, overtreft alles. En in
den grond der zaak is het eigen
lijk zijn vrees voor de pers, die
hem beheerscht.
Z. M. moet onlangs verklaard
hebben »Ik kan nergens gaan
zonder door de pers gevolgd, »ge-
schaduwd" te worden 1"
Men moet medelijden hebben
met een Koning die voor de pers
van zijn land bang is. De popu
lariteit van zoo een Vorst kan
niet dan op zwakken gronslag
rosten. Pogingen worden nu ook
aangewend in twee jongst versche
nen boekdeelen om Edward VII
als een model mensch voor te stel
len een model mensch, Vorst,
echtgenoot, soldaat, matroos, sports
man, een model alles. In May-
fair en Belgravia, in wat men on
ze Haagsche kringen mag noe
men, leest men elkaar deze boe
ken voor, onder een gegier en
geschater van lachenmaar in
minder verheven kringen zullen
zij wel min of meer gelooid
worden. Dit schoouwasschen is
tamelijk onedel.
Maar wat lezers, die ook soms
de Engelsche weekbladen lezen, in
het oog zal vallen, is ditdat de
pers ook bang voor den Koning
schijnt te zijn. En toch, proces
sen voor .Majestatsbeleidigung"
zijn in Engeland onbekend.
Waarom leggen de Engelsche
bladen zich er dan zoo in het al
gemeen op toe om voor den Ko
ning te kruipen? Voor wien zijn
zij eigenlijk zoo benauwd
Het antwoord is: Smith.
Een Engelsoh weekblad leeft
niet van zijn abonnés. Het leeft
van zijn advertentiën, en de ad-
vertentiën volgen op den verkoop.
Deze verkoop is grootendeels
een sponrwegveikoop, in de hoofd
stad worden meer kranten onder
dan boven den grond verkocht en
in ae provincie wordt negentiende
van den krantenhandel aan de sta
tions gedreven. Nu deze handel
is zoo goed als uitsluitend in de
handen van een firmahet huis
van W. H. Smith and Son.
Wijlen W. H. Smith heeft het
zoo ver gebracht, dat hij van loop
jongen en krantenventer milüonair
werd, Parlementslid en eindelijk
Eerste Lord van de Schatkist.
W. H. Smith stierf in 1891 en
zijn weduwe werd lot het pair
schap verheven mat den titel van
burggravin Hutubleden. »Sou"
heet nu de Honorable W. F. D.
Smith, zit sedert 1891 op zijn va
ders zetel in het Lagerhuis, trouw
de lady Esther Gove, dochter van
den graaf van Arran en zal met
tertijd zijn moeder opvolgen en
als burggraaf Hambleden in het
Hoogerhuis zitten. Zijn vijf zus
ters zijn allen zeer goed getrouwd
met den schout-bij-nacht Croding-
ton, met sir William Acland, met
diens broer den heer Alfred A-
cland, met den heer Henry Sey-
55.
Wel het touw, waarmede hij
naar omlaag ging in de kloof, was
het antwoord.
Matthew Baring deed een paar
schreden achterwaarts en streek
met de hand over het hoofd, als
om zich te verzekeren, dat hij
goed wakker was.
Welke kloof?
Wat bliet zeide Lexton ver
wonderd.
Welke kloof? herhaalde Ba
ring. Wie zeide, dat het eene
kloof was
Wel. hebt ge dat zelf niet
gezegd? antwoordde zijn makker,
niet zeer op zijn gemak.
Neen... kloof? Het is heel
vreemd gister heb je dat woord
ook al jegens mij gebruikt.
Heb - ik
Dat hebt ge, en toen mijn
bediende u in mijne kamer bracht,
zijt ge van mij geschrikt. Mijn
hemel, man, dat zult ge toch niet
ontkennen
De zaak is, dat ik hem
ik ben wat zenuwachtig en
schrik dikwijls zonder oorzaak.
Zoo waarljjk, en toch zegt
ge, dat ge de zaken zoo kalmpjes
opneemt.
Meneer Baring, wat moet ik
begrijpen uit die kruisvragen
Hoe lang zult ge die komedie nog
volhouden of zullen we ze
treurspel noemen Wat denk je,
voor den duivel, met al die ge
heimzinnigheid en al dat ontken
nen te winnen
Weer zag Matthew Baring de
kamer rond, zijn oogen dwaalden
van het venster naar den haard
en van den haard naar de deur,
zijne hand rustte nog steeds op
de tafel.
Ik weet niet, wat ik zeg of
wat ik doe, dat is waar. Ik ge
voel mij duizelig en ziek.
Hij ging half verstaanbaar voort
Ik werd aangevallen door
drie mannen, die op mij schoten
uit het kreupelhout en ik hoorde
een van hen roepen: Hij is onze
man nietjij waart altijd een
prul Laat hij zich verdedigen als
hij durftMaar ik spoedde mij
naar Coleraine, waar een politie-
dokter den kogel uit de wond nam
en mijn verklaring van het ge
beurde opnam. Eene patrouille
bereden politie werd tegen de agra
riërs uitgezonden, maar daarom
kan men mij toch niet beschuldi
gen Verder weet ik niets. Ik wil
sir George O'Maille spreken, die
hier logeert.
Hier logeertherhaalde
Flank Lexton haastig.
Dat heeft men mij gezegd
en ik zoude liera gaarne willen
spreken. Ik wil weten, waarvan
ik beschuldigd word ik heb recht
dit te weten, opdat ik mij voor
hem en mijne dochter kan verde
digen en ook voor de wereld.
Ik kan niet bewijzen dat ik on
schuldig ben, als ik niet weet wat
er aan hapert. Wat wordt het
donker, voegde hij er bij met een
vreemde uitdrukking in zijn blik
Even donker als in zijne ziel,
dacht Lexton, want hij is gek,
maar overluid zeide hij
De avonden worden al wat
langer, we gaan naar den winter.
Ja maar wat heb ik zoo
even gezegd O, ja, van mijne
dochter. Gelooft gij waarlijk, dat
ik een of anderen moord beging
Jaluidde het stellige ant
woord.
Waarom hebt gij haar dat
gezegd
Zij sprak over uw gekwet
sten arm en
Hij zweeg en zag Baring ern-i
stig aan, alsof er een nieuw licht
voor hem opging. Matthew Ba-::
ring was zeker van taktiek veran-
derd.
En verder vraagde Baring
nu ook ernslig. Gij hebt mijne"
dochter eens bemind en hebt haait
ten val willen brengenNieii
waar Heb je dat niet gewild
NeenIk zweer het, da'
wilde ik niet. Ik had haar liet
en heb haar nog lief, liever dai;.