Ben je al
14 jaar?
INSTAPPEN! KARREN MAAR!
1
ZETTER of DRUKKER
DRUKKERIJ Fa. J. C.VINK
Men mag aannemen dat 80% van alle
kinderen heel normaal van links naar
rechts lezen. De overige 20% proberen
in omgekeerde richting te lezen. Als ge
volg daarvan treden moeilijkheden op.
Maar van deze 20% overwinnen 18% hun
tijdelijk onvermogen op ongeveer negen
jarige leeftijd. Hans behoorde tot de on-
gelukkigen die deze moeilijkheden niet
overwon. Het was vreemd dat hij niet
linkshandig was en ook niet gedwongen
werd zijn rechterhand te gebruiken.
Maar wanneer men tegen hem zei in de
hoek van de kamer iets aan te wijzen, dan
deed hij dit met zijn linkerhand. En wan
neer men hem opdroeg iets te schrijven,
dan nam hij het potlood in zijn linkerhand
om dit daarna in zijn rechterhand over te
nemen.
Woordblinde kinderen hebben moeilijk
heden met het lezen en dat wordt ver
keerdelijk aan een eigenzinnige tegenzin
toegeschreven waarmee het echter niets te
maken heeft. Hoe meer men het kind hier
om bespot of zelfs belachelijk maakt, des
te in-zich-zelf-gekeerder en haatdragen
der het zal worden.
Twee van de honderd jongens en meisjes
komen, wanneer ze de leeftijd van negen
jaren bereikt hebben, niet boven de moei
lijkheden uit. Velen gelukt het deze sto
ring enkel en alleen door wilskracht te
overwinnen, anderen zijn voor de rest van
hun leven geremd en gehandicapt, wan
neer tenslotte niet iets ondernomen wordt
wat hen uit de moeilijkheden helpt.
Wanneer de ouders eenmaal de aard van
deze storing herkend hebben kan men be
ginnen om hulp te bieden. Het voornaam
ste is echter het feit te erkennen dat het
zinloos is een kind dat aan dit euvel lijdt
te straffen. Deze kinderen hebben dik
wijls een jarenlange individuele aandacht
en behandeling nodig.
Het is uiterst belangrijk de innerlijke ver
warring die door het woordblind-zijn ge
schapen is, op te heffen. Het is namelijk
heel goed mogelijk dat deze kinderen gaan
geloven dat ze dom en achterlijk zijn.
Door andere kinderen worden ze zonder
erbarmen geplaagd en bespot en tenslot
te worden ze mensenschuw.
Zodra men ontdekt dat een jongen of
meisje aan woordblindheid lijdt en dit
niet veroorzaakt wordt door een oog-af
wijking, doet men het verstandigst zich
met de onderwijzer in verbinding te stel
len, opdat ale maatregelen genomen kun
nen worden om het kind te helpen.
5
IS UW KIND
WOORDBLIND
Duizenden ouders over de gehele wereld
gaan gebukt onder een groot verdriet,
omdat ze nog nooit van „woordenblind
heid" gehoord hebben en daarom in de
mening verkeren dat hun kind achterlijk is.
Woordblindheid komt echter veel vaker
voor dan men veronderstelt.
Onlangs ontmoette ik een moeder die in
een toestand van volkomen vertwijfeling
verkeerde. Haar zoon Hans gooide stee
vast de letters van de woorden door el
kaar, ofschoon hij al tien jaar was. In
plaats van „wat" te lezen en te schrijven,
schreef hij „taw"; of in plaats van „van
schreef hij „nav". Hij verwisselde dus de
letters van de woorden.
„In andere dingen is hij zo pienter", zei
zijn moeder, „maar hij is de laatste van de
klas, omdat hij practisCh niet kan lezen of
schrijven".
Toen ik haar iets over woordblindheid
vertelde, was ze zeer verbaasd. Ze had
nooit van deze geestelijke storing ge
hoord.
,,U bedoelt dus dat men precies zo woord
blind kan zijn, zoals andere mensen kleu
renblind zijn?"
„Precies."
dan ben je groot genoeg om gecombineerd met
werk 'fn de praktijk de opleiding te volgen voor
DRUKKER of ZETTER
Flinke jongens die nog geen 16 jaar zijn
en een interessant vak willen leren bieden wij
in ons bedrijf de gelegenheid te worden opgeleid
tot
Je komt aan de nieuwste machines te werken
en helpt mee aan interessant drukwerk zoals
kranten, folders, formulieren, illustratiewerk enz.
4-jarige opleiding, met een dag theorieonderricht
per week,
loon volgens C.A.O. met zeer gunstige
voorwaarden.
Wil je er meer van weten kom dan gerust eens
kijken, of vraag een folder waarin je een heleboel
wordt verteld over dit interessante vak.
MARKT AXEL
S
met een goed gericht schot buiten bereik van
doelman Verpoorte doel treft. 1-1.
Na een half uur spelen is het Verstraeten die uit
een voorzet van Lensen goed inkopt maar de
keeper stond op de juiste plaats.
In de 33e minuut is het weer de midvoor van
Steenbrugge die met een zeer hard schot Ver
poorte het nakijken geeft. 1-2.
Vier minuten later weet Axel gelijk te maken,
handig geeft Lensen een pass op het hoofd van
Sheilds en deze kopt over de uit zijn doel geko
men keeper heen. 2-2.
Met deze stand komt het einde van de eerste
helft waarin men van aantrekkelijk spel had kun
nen genieten.
Vijf minuten na de hervatting is het uit een voor
zet van links dat de rechtsbinnen het derde Bel
gische doelpunt laat aantekenen 2-3. De volgende
minuut is het Lensen die hard inschiet, maar de
doelman weet uitstekend te keren.
In de 11e minuut is het Verstraeten die een han
dig hakballetje naar Herman geeft, deze plaatst
gepast door naar Lensen die hard en zuiver in
schiet. 3-3.
Na dit doelpunt wordt de houding van de Bel
gische spelers wat onvriendelijk en vele malen
moeten vrije trappen worden genomen. De druk
op het Axels doel wordt enige tijd groot, zo
hebben zij niet van geluk te klagen wanneer een
hard schot via de binnenkant van de paal terug
het veld inspringt.
Het "blijkt dat de Belgen erg op een overwinning
gebrand zijn, het spel wordt dan ook steeds har
der, maar Axel weet stand te houden en 5 mi
nuten voor het einde is het bij een onoverzich
telijke situatie voor het Belgisch doel, dat Hans
Herman de bal in het doel doet belanden. 4-3.
Dat deze stand de Steenbruggelingen niet bevre
digd wordt overduidelijk gedemonstreerd door de
Belgische grensrechter (de derde in deze wed
strijd) die na het eindsignaal de vlag voor de
voeten van scheidsrechter Roelands gooit.
Vooral deze tweede helft zal voor Axel te zien
gegeven hebben dat men met goed voetbalspelen
een harde tegenstander klein kan krijgen.
Op de veertiende augustus negentienhonderd reed
de eerste tram door de stad Amsterdam: lijn 10.
De route ging van het Leidseplein naar de Bulle-
baksbrug over de Brouwersgracht, die toen in al
lerijl versterkt werd om de nieuwe snelheidsmon
sters te kunnen dragen, aangezien de Haarlem
merpoort als eindpunt was bestemd.
De man, die deze eerste electrische tram bestuur
de was de toen drie en twintig jarige J. van der
Knaap.
Hoeveel centen, dubbeltjes, guldens en tientjes
zullen de conducteurs van de Amsterdamse trams
in de loop van de jaren al niet hebben afgere
kend, sinds de dag, dat Amsterdams eerste con
ducteur op de elektrische tram in dienst trad? Wij
zouden er heus wel een paar jaar voor willen
werken...!
De heer van der Knaap weet dat alles nog zeer
precies. Hij heeft nog een perfect geheugen en
haalt zich zonder enige moeite de gebeurtenissen
van ruim een halve eeuw terug voor de geest.
Hij is trouwens nog bewonderenswaardig jong
voor zijn 83 jaar; wij moesten hem vragen of
wij wel de goede voor hadden, zo weinig lijkt hij
op de voorstelling die men zich van een man van
zijn leeftijd maakt. Hij is een krachtig gebouwde
man met een gebruinde schedel en een vriendelijk
gezicht, die achter zijn woning aan de Hooghui-
zenweg in Huizen veertig kippen en vier konij
nen verzorgt en er over denkt maar weer een
nieuw tuintje te gaan bewerken, nu zijn vorige
tot bouwgrond is geworden.
Ja, hij weet er nog alles van. Het was zonder
veel ophef gebeurd. De directeur van de gemeente
tram was er bij, dat was de heer Neiszen en
wethouder Gerritsen, maar er was geen schijn van
officieel vertoon. Men deed nog niet zo aan offi
ciële openingen in die dagen. Alleen stonden er
de hele dag zo'n paar honderd mensen langs de
Marnixstraat. En de lijn was natuurlijk druk be
zet, want men wilde wel eens een ritje proberen.
NIET WELKOM
Maar dat de elektrische tram welkom was. kon
men niet zeggen. De kranten schreven, dat al dat
dradenwerk de stad maar lelijk maakte, en het
publiek was bang voor die gevaarlijke elektrici
teit en die gevaarlijke snelheid. (In tien minuten
ongeveer reed de tram het traject!) ,,Ik herinner
me nog", zegt de 'heer van der Knaap, „wat een
buitenman op een 'keer zei: de schuit vaart met
een petroleumlamp en de tram hangt aan een draad
in de lucht. Waar moet dat heen?' Van der
Knaap lacht even.
„Tja", zegt hij, „de mensen moesten er dege
lijk aan wennen, hoor. Ik heb nog eens een keer
iets meegemaakt, dat later een gevleugeld grapje
is geworden, en waarvan niemand tegenwoordig
meer geloofd, dat het in werkelijkheid is gebeurd.
Maar toch is het zo. Je had namelijk in het be
gin - soms nu nog wel - mensen, die steeds ver
keerd uitstapten.
Zo had ik ook eens een buitenman, die van een
rijdende tram sprong, met zijn rechterhand aan
de stang; onherroepelijk viel hij dus achterover.
Het resultaat was natuurlijk een flinke buil. Toen
ik hem zei, dat hij dan ook andersom had moe
ten afstappen, werd hij kwaad, omdat hij dacht,
dat ik mij vrolijk over hem maakte. „Dat zou je
wel willen, zei hij, dan was ik op mijn neus ge
vallen. Nee, dan maar liever op mijn achterhoofd,
daar kan ik wel een stootje verdragen...!
Overigens sprongen ze toen ook al op (en hin
gen ze aan) rijdende trams." Ik weet niet, hoe
vaak de koperen stangen van mijn wagen gebro
ken zijn. Maar de meeste last hadden we van de
jongens, die stenen op de rails gooiden. En van
de kou 's winters, want tot 1908 waren de voor
balkons nog helemaal open aan de zijkanten. Wij
wilden natuurlijk weten, hoe het kwam, dat de
heer van der Knaap de eerste trambestuurder van
Amsterdam werd. (De eerste „echte", want, die
van de paardentram heetten koetsiers). Dit feit
blijkt een eenvoudige verklaring te hebben.
„In Den Haag hadden ze toen al enige jaren een
elektrische lijn. Die liep van het Plein naar het
Kurhaus en werkte met accu's. Vijf ritten kon je
op die accu's maken, dan moest je nieuwe halen
in de fabriek in het duin, waar ze opgeladen wer
den. Ik was in Voorburg geboren en kwam op
mijn achttiende bij de tramlijn. Eigenlijk een veel
te zware verantwoordelijkheid op zo'n leeftijd,
maar daar werd toen niet zo op gelet."
LANGE DIENSTTIJD
Het was geen pretje die baan. Een lange dienst
tijd met wel wat tussenpozen, want er waren uren,
dat de tram niet reed, maar de personeelswagen
ging 's morgens om half zes heen en 's nachts on|
half twee terug. Dat betekende dat je bij de re
mise anderhalf uur moest wachten voor je dienst
begon en dan nog eens anderhalf uur na aflooy
van het werk, maar als je op eigen gelegenheid
wilde gaan, dan moest je lopen en daar won je
niet veel tijd mee."
„Neen, het was niet best in die tijd".
„Maar dat merkte je niet. Het socialisme heeft
niet alleen de betere levensomstandigheden voor
de arbeiders gebracht, het heeft er eerst ook het
verlangen naar betere levensomstandigheden wak
ker gemaakt."
„Ik ben er getuige van geweest, hoe in de loop
der jaren het voor ons steeds beter werd," zegt
de heer van der Knaap, terugblikkend op een
halve eeuw (en hij heeft daar zelf duchtig aan
meegewerkt.
„Maar we hebben er ook op verloren. De goede
kameraadschap die er toen bestond, zoek je te
genwoordig tevergeefs. Je sprong voor elkaar in
de bres, je nam diensten voor elkaar over, je
hielp elkaar bij verhuizingen, bij ziekte en wat
al niet. Het is er niet meer. En als u mij vraagt,
wat ik belangrijker vind, de kameraadschap of die
sociale verbeteringen, dan ben ik geneigd om te
zeggen: de kameraadschap!"
Maar goed - de jongeman van der Knaap was
dus op de drempel van deze eeuw trambestuurder
- en 's winters koetsier op een sleperswagen - in
Den Haag. Met z'n twintigen solliciteerden ze
naar Amsterdam, toen daar de eerste elektrische
tramlijn met bovenleiding zou worden aangelegd.
Hij en zijn maat Buitendijk - nu al lang dood -
werden aangenomen.
VAKBONDBESTUURDER
Twintig jaar heeft hij de tram door Amsterdam
gereden. Toen werd hij bezoldigd voorzitter van
de Algemene Bond van Overheidspersoneel, aan
gesloten bij de neutrale vakcentrale C.N.O.P. met
een en twintig afdelingen, s Zondags stond hij
overigens nog op de tram, om het dienstverband
niet te verbreken. Dat heeft tot zijn 56e jaar ge
duurd; toen werd hij gepensionneerd met 34 dienst
jaren. Vier jaar later trad hij af als voorzitter
van de bond.
Enige jaren woonde het echtpaar (mevrouw van
der Knaap is nog even flink als haar man) in de
hoofdstad, maar in het begin van de oorlog zijn
ze buiten gaan wonen.
„En zo zit ik dus elke dag in mijn tuin", zegt
de oud-trambestuurder „en ik voel me er wel bij."