n AXELSE COURANT Sn 1 Tunnels en hangbruggen II H J. C. VINK Éi If ff n fi ll li Frankering bij abonnement, Axel ZATERDAG 12 OKTOBER 1957 72e Jaargang No. 4 II H II II II 11 «V $8 1$ NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN VERSCHIJNT IED/ E WOENSDAG EN ZATERDAG Drukker-Uitgeefster: FIRMA J. C.VINK Red. en Adm.: Axel, Markt 12, Til. 0 1155-646 Hoofdredactie: J. C.VINK J3ki W FIRMA Markt 12 AXEL. II '♦'«f» 11 II P| II II II II i£ ii li «r-vy II II II *9 MOGELIJKHEDEN VOOR EEN VASTE OEVERVERBINDING MET ZEEUWSCH-VLAANDEREN In het zojuist verschenen oktober-nummer van het Zeeuv,s Tijdschrift lazen wij over dit onderwerp een artikel van de hand van ir. H. Visser, dat wij gezien zijn betekenis voor onze streek hier onverkort laten volgen De Zeeuwse stromen kenmerkend voor Zeeland en van een zo bijzondere bekoring, vormen grote belemmeringen in het ver keer tussen de eilanden. Eeuwenlang heeft men van de nood een deugd gemaakt, de mogelijkheden, die het water biedt voor transport benut en het onderlinge verkeer verzorgd dooi midde lvan een aantal veer diensten. Naarmate het wegverkeer zich ontwikkelde nam de behoefte aan, en in ieder geval het verlangen naar vaste oeverver bindingen toe en komt de bevrediging daar van in het kader van Drie-Eilandenplan en Deltaplan voor vele gebieden in de vorm van één of meer dammen door de zee-armen in het zicht. Echter niet voor Zeeuwsch-Vlaanderen, dat van overig Zeeland gescheiden is door een brede en diepe internationale scheep vaartweg, die wel niet binnen afzienbare tijd afgedamd zal worden. Dan er maar onderdoor of er overheen via een tunnel of een hangbrug De werken zullen een voor Nederland on gekende omvang hebben en bij ontwerp en uitvoering zullen vele en moeilijke problemen moeten worden opgelost. Een en ander vloeit voort uit het feit, dat wij hier eensdeels te maken hebben met een brede zee-arm, waar de sterke vloed- en ebstroom tussen de be grenzing van de bedijkingen van de weder zijdse oevers hun grillig spel kunnen spelen, anderdeels met een belangrijke scheepvaart weg en dan nog wel naar de belangrijkste haven van een ander, zij het bevriend, land. Zowel bij het ontwerp als de uitvoering van een vaste oeververbinding zal men voor een groot gedeelte geleid worden door de bovengenoemde factoren. Allereerst het natuurlijke gegeven. De Westerschelde bestaat uit een stelsel van diepe en minder diepe geulen, gescheiden door grote zandplaten, waarvan grote ge- deeltten bij eb droogvallen. De geulen en de diepten in de geulen zijn steds aan wisseling onderhevig. Het grote systeem blijft er wel in, maar detailwijzigingen kunnen toch wel zo belangrijk zijn, dat een scheepvaartroute soms van de ene geul naar de andere ver legd moet worden. Vrijwel in het gehele Nederlandse gebied heeft men langs elke oever een geul. De ene geul wordt dan voor namelijk door het ebwater in stand gehou den, de ebgeul en de andere voornamelijk door het vloedw'ater, de vloedgeul. De eb geul, die het voornaamste vaarwater vormt, heeft in het algemeen een diepte tussen 10 en 20 meter N.A.P. (d.i. de gemiddelde zee stand). Op sommige plaatsen in scherpe bochten en op punten waar de stroom door oeverwerken geleid wordt, zijn veel grotere diepten aanwezig. Deze bedragen ten zuiden van Ritthem bij de Schoone Waardin 50 tot 60 meter, bij Borssele en Terneuzen reeds meer dan 60 meter, even ten westen van Hansweert bijna 50 meter, bij Walsoorden ongeveer 35 meter en bij Bath rond 20 meter. Meer oostwaarts komen diepten van meer dan 20 meter vrijwel niet meer voor. Het feit, dat dp geulen min of meer be weeglijk zijn en geen constante diepte heb ben, schept problemen, zowel voor tunnel als brug. Theoretisch kan men alle toekom stige narigheden vermijden door zo diep te funderen, dat menselijkerwijs gesproken al thans over een zeer lange periode geen uit schuring zal plaats hebben tot op de bodem van de pijler van de brug of het dek van de tunnel. Het is duidelijk, dat de steunpunten van een brug niet onderspoeld mogen wor den. Een brug staat of valt met de stabiliteit van zijn ondersteuningen. Komt een tunnel echter bloot te liggen, dan behoeft dat nog geen directe nadelige gevolgen voor de tun nel zelf te hebben. Voor zover in een vaar geul gelegen, wordt hij echter te kwetsbaar voor beschadiging door slepende ankers en zinkende schepen. Maar bovendien zal het blootkomen van de tunnel zeer waarschijn lijk aanleiding zijn voor het ontstaan van plaatselijk grote verdieping, daar het water in zijn stroombed een obstakel ontmoet, dat wervelingen en overstortend water doet ont staan met bijkomende ontgrondingen. Het blootkomen van de tunnel kan dus de in leiding voor zijn ondergang zijn. Speciale maatregelen, o.a. afdekken met zinkstukken met bestorting van zware steen, zijn dan vereist. Het zeer diep funderen, dat zeker bij een tunnel aan betrekklij'k nauwe grenzen gebonden is, zou echter tot buitengewoon dure constructies leiden en in ieder geval de tunnel, die dan over de gehele breedte van de stroom op grote dieptet, b.v. 60 meter aangelegd zou moeten worden, als practische mogelijkheid van een oeververbinding uit sluiten. Nu is bij alle bandeloosheid van de Schelde- stroom toch ook nog wel enige lijn in zijn gedrag te ontdekken en wordt de zee-arm door het aanleggen en vooral vasthouden van bepaalde oeverwerken enigzins geremd in zijn al te wilde sprongen, Verder komen de zeer grote diepten vrijwel altijd voor op de bochten en zijn de diepten op de over gangen de buigpunten in de regel veel minder en ook minder wisselend. In de over gang van de ongeveer zu'id-noord lopende geul, plm. 5 km. ten westen van Terneuzen, de z.g. Pas van Terneuzen, hebben de maxi male diepten tussen 1800 en heden geschom meld tussen de 15 en 25 metetr. De grootste diepte bedraagt momenteel nog geen 20 m. Dergelijke tracées zouden zich voor een oeververbinding kunnen lenen zeker voor een tunnel. Het nadeel is, dat ter plaatse van de over gangen van de ene bocht in de andere de zij waartse verplaatsingen der geulen veel gro ter kunnen zijn dan de bochten, waar de geulen doorgaans tegen de oever kleven of drukken. De as van de Pas van Terneuzen b.v. heeft zich sinds 1800 plm. 4 km. west waarts verplaatst. Met het oog hierop zou voor een brug een tracée in de bochten mits men de steunpunten maar buiten de grootste diepten kan houden, wellicht verkieselijker zijn, daar de diepte van de geul er dan verder rtiet toe doet. Dat vrijwel overal in de Westerschelde onder beide oevers een geul voorkomt, die daarbij beide als vaarwater te gebruiken zijn en ook als zodanig gebruikt worden, is voor een eventuele oeververbinding een andere vervelende bijkomstigheid. De tunnel moet dan n.l. over de gehele lengte op diepte en de brug op hoogte blijven met als gevolg, behalve de lange tunnel of brug door of over de Scelde, nog zeer alnge op- en afritten. Een der eisen door de scheepvaart gesteld is voldoende vrije hoogte. Daar moet men niet gering over denken. De grootste passa giers- en oorlogsschepen hebben tegenwoor dig reeds een vrije hoogte van plm. 70 meter nodig, dus de onderkant der brug moet meer dan 70 meter boven de waterspiegel liggen. Het rijdek ligt dan altijd nog wel een paar meter hoger. Daarnaast, wat vooral voor tunnels van belang is, hebben de schepen beoefte aan een waterdiepte, die voorlopig op een diepte van 15 meter als voldoende aangemerkt kan worden. De „Viittangi" (16.000 brt.) heeft een diepgang van 9,5 meter. Een ertstanker van 80.000 ton heeft een diepgang van plm. 12 meter. De Queen Elizabeth" van 84.000 ton ligt ruim 12 meter in het water en de in aanbouw zijnde supertankers van Onassis gaan tot 14,5 meter diep. Nu is 'in de Schelde, zeker in het westelijk deel, deze diepte bijna overal in de vaargeul van nature aanwezig en de scheepvaart stelt hier dus geen bijzondere eisen. De grootte van de overspanning van de vaargeul zal echter niet alleen bepaald worden door de natuurlijk afmeting van de vaargeul, maar oo'k en wellicht vooral door de éisen van de scheepvaart. Een vrije doorvaart van 500 tot 600 meter lijkt aanvaardbaar. De Schelde bij Antwerpen heeft ongeveer deze breedte. De Nieuwe Maas bij Rotterdam is ook 500 meter breed, het verbrede Noordzeekanaal plm. 300 meter. Aan de hand van deze ge gevens en overwegingen kunnen enkele af metingen voor een mogelijke eventuele tun nel door of een brug over de Westerschelde op de daarvoor meest geschikte plaats ter hoogte van b.v. Ellewoutsdijk en Terneuzen, genoemd worden. De bodem van een tunnel zou dienen te liggen op een diepte van 30 m. N.A.P. Ter vergelijking diene dat de bodem van de tunnels te Rotterdam, Velsen en Antwerpen liggen op resp. 23, 23 en 30 m. N.A.P. De bovenkant van een dergelijke tunnel ligt dan tussen de 20 en 22 m. N.A.P. Voor de scheepvaart is deze diepte niet nodig, doch het laat nog enige verdieping van de geul toe, voordat tot kunstmatige bescher ming van de tunnel behoeft te worden over gegaan. De diepte van 30 meter maakt ook nog net de uitvoering volgens de schild- methode mogelijk. Bij grotere diepte wordt de luchtdruk te groot en kan en mag er niet meer gewerkt worden. Buit ende vaargeulen aan de landzijden kan de tunnel dan stijgen eerst nog als gesloten constructie, daarna als open constructie, totdat men weer op normale terreinhoogte is en zijn weg over de normale weg kan vervolgen. Bij een hel ling van 1 30 zoals in Rotterdam en Velsen worden deze opritten nog plm. 30 x 30 is 900 m„ zeg rond 1 km. lang en wordt de totale tunnellengte globaal 6400 plus 2 x 1000 is 8400 meter. Antwerpen is plm. 2000 m., Rotterdam plm. 1400 m. en Velzen plm. 1600 m. Bij de brug is voor de hangbrug over de voornaamste vaargeul aan de Terneuzense kant een vrije hoogte aangenomen van 70 meter en is de rijvloerhoogte gemakshalve ook gesteld op 70 meter. De rest van de overbrugging kan b.v. bestaan u'it vakwerk- bruggen in de trant van de Moerdijkbrug, die ook de geul aan de overzijde overspan nen. Hier is een vrije hoogte van 35 meter genomen. Gezien de grote te overwinnen hoogteverschillen dienen de hellingen van de opritten flauwer genomen te worden dan bij de tunnel en kunnen b.v. gesteld worden op 1 50 en 1 40, waarbij de totale lengte van de brug 5000 plus 50 x 70 plus 40 x 35 is rond 10.000 meter wordt. Hiervan kan natuurlijk een gedeelte aarden oprit zijn. De funderingsdiepte van de pijlers kan gesteld worden op 60 tot 70 meter beneden de water spiegel. Bij een doorbuiging van de hang- kabel van 1-10 van de overspanning, wor den de pylonen (de zich op de hoofdpijlers bevindende ondersteuningsconstructies voor de hangkabel 70 plus 1 - 10 (500 tot 600) is rond 12 5meter hoog. Drie methoden. Er zijn een drietal methoden van tunnel bouw, de z.g. schildmethode, de zinkmethode en de open bouwputmethode, volgens welke in dezelfde volgorde de tunnels te Antwer pen, Rotterdam en Velsen zijn gemaakt, die zich in principe, hetzij afzonderlijk, hetzij ge combineerd, lenen voor de verwerkelijking van een tunnel door de Westerschelde. Vele bijzondere moeilijkheden zullen ech ter moeten worden opgelost, daar goed ver gelijkingsmateriaal ontbreekt. Er zijn in de wereld vrij veel en ook zeer lange tunnels gebouwd maar de tunnels, die in lengte ver gelijkbaar zijn met een Westerscheldetunnel ter hoogte van Terneuzen, zijn meestal ge bouwd in rotsgrond, vaste klei en dergelijke samenhangende grondsoorten en onder zeer afwijkende omstandigheden. Een brug staat er wat dat betreft beter voor. Er zijn verscheidene hangbruggen ge bouwd met een vrije overspanning van meer dan 1000 meter, zoals de George Washing- tonbrug, gebouwd in 1931, met een lengte van de middenoverspanhing van 1000 m. de brug over de Straat Mackinac, die in aanbouw is met een vrije overspanning van 1150 meter1de Golden Gate-brug, ge bouwd in 1937 met een middenoverspan- nig van 1300 meter lang en de Tacoma-brug gebouwd tussen 194 Oen 1950, met een vrije overspanning van 1000 meter. Deze laatste brug werd door een storm vernield enkele maanden na voltooiing. In het ontwerp voor een hangbrug over de Straat van Messina, gaat men zelfs tot een middenoverspanning van 1500 meter. Ook een funderingsdiepte van 60 tot 70 m. is niets bijzonders meer.. Bij de brug over de Straat van Mackinac heeft men door dikke lagen slib op 60 meter diepte gefundeerd en de hoofdpijlers voor de brug over de Straat van Messina denkt men aan te leggen op een diepte van plm. 120 meter. De pylonen van deze brug steken 240 meter bovenen de waterspiegel uit. Wat zullen deze werken gaan kosten De tunnel globaal geschat 600 millioen de brug rond 400 millioen. Deze getallen steunen niet op een nauwkeurige bereke ning van de objecten zelf doch zijn aan de hand van vergelijking met soortgelijke wer ken tot stand gekomen en geven alleen een orde van grootte aan. Verder zijn in deze bedragen niet de kosten begrepen voor aan- en afvoerwegen, voorzieningen aan de Westerschelde ten behoeve van het scheep vaartverkeer en dergelijke bijkomende wer ken. In hoeverre het economisch verant woord zou zijn nu al met de bouw van een dergelijk kunstwerk te beginnen, laat ik in het midden. Naast een aantal weegbare fac toren spelen er zoveel imponderabilia, zowel economische als niet-economïsche een rol, dat een goede rentabiliteitsberekening wel haast tot de onmogelijkheden behoort. Nog enkele cijfers. De gezamenlijke veerdiensten over de Westerschelde kosten nu jaarlijks rond ƒ4,5 millioen en na aanschaffing van de grote boten op de lijn VlissingenBreskens plm. 5,5 millioen. Stel de kosten van een vaste oeververbin ding in de orde van grootte van 500 mil lioen .rente plus afschrijving op 5% en het onderhoud plus exploitatie op 1%. dan wor den de jaarlijkse kosten dus 30 millioen. Een vaste oeververbinding vervangt één veer en ontlast de beide anderen, angenomen dat de jaarlijkse kosten van de veerdiensten over de Westerschelde hierbij zullen dalen tot plm een derde is rond 2 millioen, dan worden de totale jaarlijkse kosten van een vaste oeververbinding en gereduceerde veer diensten 32 millioen. Dit is een zeer aanmerkelijk verschil met de jaarlijkse kosten, verbonden aan de veer diensten. Er zijn uiteraard nog allerlei an dere factoren in het geding zowel in het voor- als nadeel van een vaste oeverver binding, zoals tijdverlies, slijtage van de ver voermiddelen, grotere bedrijfszekerheid enz. De zeer hoge prijs die voor een vaste oever verbinding over de Westerschelde betaald moet worden, vindt zijn oorzaak niet alleen in het feit, dat de Schelde een zeer belang rijke scheepvaartroute 'is, maar is vooral een gevolg van de brede, wispelturige Schelde- stroom waardoor ter hoogte van Terneuzen elke 6 uur ruim een half milliard kubieke meter water trekt. Schept het grillige karakter van het water problemen voor een vaste oeververbinding, voor de scheepvaart lis het ook niet alles, getuige de vele strandingen en de toch ook nog al eens voorkomende aanvaringen. Ook vormt het brede, vrij wilde water in menig opzicht een bedreiging voor het aangren zende land. De vaak steile onderzeese oevers moeten ten koste van zeer hoge uitgaven worden beschrmd, waarbij langs de kustlijn van Zeeuwsch-Vlaanderen, maar ook langs de Zuid-Bevelandse kust het gevaar voor oever- en dijkvallen altijd aanwezig is. Daar naast kunnen op het zeer brede water, met zijn grote verschillen tussen hoog en laag water nog vrij hoge golven tot ontwikkeling komen, die weer zware hoogwaterkeringen eisen. De drie genoemde grote problemen be treffende de Westerschelde, d'i^ al langere of kortere tijd de aandacht hbben, t.w. de waterkering, zowel onder als boven watetr, de normalisatie en een vaste oeververbin ding, zullen vroeg of laat wel tot een oplos sing moeten komen. Hiermede zijn en zullen zeer grote bedragen zijn gemoeid. Het ver beteren en instandhouden van de zeewering vraagt honderden millioenen, de kosten van een vaste oeververbinding liggen in dezelf de orde van grootte. Het bedrag, dat met een doelmatige normalisatie gemoeid zal zijn is door mij niet getracht te schatten, doch zal de kosten van zeewering en vaste oever verbinding zeker vele malen overtreffen. Zouden deze drie grote werken in één groot verband tezamen kunnen worden uit gevoerd ,dan zouden de totale kosten voor het werk beslist aanzienlijk lager zijn dan bij uitvoering van de* werken afzonderlijk, in een volgorde waarbij niet geprofiteerd kan worden van de resultaten der andere werken. Het ziet er echter wel naar uit, dat dit laat ste zal gebeuren. De normalisatie, het vere- weg belangrijkste werk, is een moeilijke in ternationale zaak, die wel niet zo gauw tot een oplossing zal komen en wellicht pas ter eniger tijd door de dwang der omstandig heden opgelegd zal worden. De beveiliging van de landen aan de Wes terschelde, een nationale zaak, kan hier niet op wachten. De vaste oeververbinding over de Schelde, waarschijnlijk alleen rendabel, gezien in in ternationale verhoudingen, krijgt misschien pas zijn kansen bij een normalisatie van de Westerschelde. Deze beide in zekere zin in ternationale aangelegenhden kunnen elkaar in dit opzicht gunstig beïnvloeden en in één geheel gezien wellicht meer kans hebben tot stand te komen dan ieder afzonderlijk. VV1 SjSCp .«pij» «?v» yy yy ww y<' ABONNEMENTSPRIJS: Losse nummers 6 cent Kwartaal-abonnement t Axel binnen de kom f 1,55 Andere plaatsen f 1,75 Buitenland f 2,00 ADVERTENTIEPRIJS8 cent per m.m. Bij contracten belangrijke reductie. Inp «onden Mededelingen 20 cent per m.m. Kleinw idvertentién (maximum 6 regels) 1-5 regels 70 cent iedere regel meer 12 cent extra. BBM rm ■*T7TTTi3TH-TiBSI B&ri'ffiTI '-B 1 i '-j L h i BI i 111111 t iv te V'V «>T» «pip «S»N» Vip «5s» «n WK tjiïii yy WW WW \»v

Krantenbank Zeeland

Axelsche Courant | 1957 | | pagina 1