m&wmmmsm AXELSCHE COURANT Hummer l öe j&cht op öe stROPeR Stille nacht ÏJrilige nacht m 1 I 0 0 S" NIEUWS- en ADVERTENTIEBLAD Verschijnt iedere VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN Woensdag en Zaterdag Drukker-Uitgeeister: Firma J. C. VINK Adres Redactie en Administratie: AXEL Maikt 12 Postbus 16 Tel 56§ Hotddredactie: T. C. VINK-van VESSEM keRStveRteLLinq Anne 6e vRies I Frankering bij AboDnement Axel. ZATERDAG 22 DECEMBER 1951 66e JAARGANG No. 24 Abonnements prijs: Losse nummers Kwartaal abonnement Axel binnen de kom tl Alle andere plaatsen in Nederland en Ned. Indiè II. Buitenland 11. 1 S Advertentieprijs 7 cent per m.m Ingezonden Mededeelingen 20 cent per m.m. Kleine Advertei.tièn tu*ux.lmum 8 regels) 1 - 5 regels 60 cent. iedere regel meer 12 cent extra. ÖOOR Het hazenlichaam hing zwaar langs het bos walletje neer. De kop was achterover geslagen, de ogen puilden uit, dc bruine snijtanden kwamen bloot, een voorpoot was in laatste kramp ge heven naar de plaats, waar de rood-koperen strik wegkneep in de wollige hals. Een wrede geheim zinnige klauw, die het dier had gegrepen, toen het op \oer wilde uitgaan naar de akkers. Rondom was de aarde omwoeld en besmeurd door de lange wanhopige worsteling om het leven. Maar dicht hij de kop was een paddestoel opgeschoten in de nacht, een vergiftige Amaniet: die stond daar als een witte lamp bij een doodsbed. En de zon, die bloedrood onderging hoven de hei, wierp lichte glanzen over de bruine vacht en blonk in een dood oog als een spiegel. Daar stond Luut Willink bij, de handen in de zakken, kauwend zijn pruim, schijnbaar onbewo gen. Hij moest geen goed jachtopziener en dieren vriend zijn, als hem deze moord niet door de ziel zou gaan. Maar hij kauwde slechts. Hij spoot een straal tabaksnat over zijn schouder en be spiedde de omtrek. Er was geen sterveling te zien. Hij onderzocht nauwkeurig de grond in de naaste omgeving: De regen had alle sporen uit gewist. Toen ging hij fluitend naar huis. Maar Luut Willink floot alleen als hij nijdig was. Waar een ander schold, daar floot Luut Willink. Binnen het kwartier was hij terug. Hij sloop met een boog door de lage dennen, bereikte de hoswal achter de bocht, waar niemand hem kon zien toen hij overstak en kroop door de greppel nader. Een half uur zat hij gedoken dicht bij de haas achter een bremstruik, waaraan de rijpe peultjes rammelden zodra hij even bewoog en schold in stilte op een late ekster, die schetterend om hem heen sprong door het hakhout. De sche mering was nu zo zwaar geworden, dat hij de jeneverbes op twintig meter afstand voor een man kon houden. Toen was er licht gerucht achter hem. Daar kwam iemand door de greppel' heen met een mes en een zak. Daar kwam Harm Oldengarm, die sneed hier en daar onder het gaan een pol heide af en stond telkens roerloos te spieden en te luisteren. En een klein ruig hondje dook plot seling op in de struiken en jankte van schrik, toen hij Luut Willink, de jachtopziener ontdekte. Luut stond zuchtend op en begon bedaard een pijp te stoppen. ,,Jij bent ook nog laat op pad, Harm Olden garm," zei hij. De man kwam grijnzend nader en tikte aan zijn pel. Harm was altijd zeer beleefd. ,,Ik kan van oe hctzulfde zeggen, as 't mij ver gund is, Luut Willink." antwoordde hij. ,,Je bent toch werkeloos, dan heb je overdag toch wel de tijd om heide te plukken Och, wat zou Harm daarvan zeggen Ja, helaas was hij werkloos. Hij mocht vier dagen in de weck in de werkverschaffing gaan cn van die, paar centen, die hij dan verdiende, moest hij een vrouw en een troep kinderen de mond open houden. Hoeveel kinders had die Willink Eén en een vast inkomen Neen, dan wist hij daar niet van. Die andere twee dagen was Ilarin thuis, zeker. Dan had hij ook zijn eigen akkertje te verzorgen en het was nou zo'n mooie lichte avond. Maar als Willink er wat op tegen had Zijn voorkomende grijns behield hij voortdurend maar zijn ogen fonkelden in het maanlicht, toen Luut hem fouilleerde. Hij deed, alsof hij niet begreep, waarvoor dat nodig was en hij droeg ook niets verbodens geen strikken, geen wild, geen wapens behalve zijn mes. Ze liepen samen op naar het dorp en spraken over onbetekenende dingen, maar achter hun woor den broeide het wantrouwen. Daarna keerde Luut langs een omweg terug en tot de morgen lag hij tevergeefs op wacht achter de boswal. Toen de zon moeilijk door de nevels heen brak, kwam hij stijf en riltend overeind, maakte de haas los en was een poosje zittend op de boswal bezig met zijn zakboekje en een stompje potlood. Toen be vestigde hij een briefje aan de lege strik. „Pas op, morgen vang ik jou," had hij daarop geschreven. En twee dagen later vond hij op de achterzijde in drukletters het antwoord „Of ik jou, s.v.p." Dat stond er s.v.p. Deur sluiten s.v.p. Ik zal jou vangen s.v.p. Met mijn geweer s.v.p. Luut zag in gedachten twee ogen fonkelen recht in de zijne en hij twijfelde er geen ogenblik aan, wie de schrijver van deze oorlogsverklaring moest zijn. Dat beleefde s.v.p. was zo goed als een hand tekening. Drie maanden duurde de stille strijd tussen de jachtopziener en dc stroper. Willink gaf al zijn tijd, al zijn energie aan de jacht op Oldengarm. Zijn tuin bleef onverzorgd, zijn gezin zag hem nauwelijks. Als hij nog naar de kerk ging, stond voortdurend het grijnzend gezicht van Oldengarm ill zijn gedachten. Toen kwam de dag, dat hij, voorzichtig tegen de wind in sluipend, het grijze keffertje verraste, terwijl het een konijnenhol uitgrof. Zijn baas stond er bij en Luut Willink, die hem ogenblikkelijk fouilleerde, vond een patrijs tussen de kapotte voe ring van zijn jas. Waar hij die vandaan had Van den paar jagers gekregen, omdat hij een poos mee had helpen drijven. Welke jagers waren dat Ja, Willink moest het Harm maar niet kwalijk nemen, hij kende die kerels niet. Het was trou wens niet op Willink's terrein maar in de staats bossen, een uur ver. Harm mocht gaan. Natuurlijk mocht hij gaan. Het vervoeren van een patrijs was geoorloofd in de jachttijd. Hij nam zijn pet af vroeger tikte hij er slechts tegen en liep weg. „Goeie vangst met de stropers," zei hij met een hittere lach, maar Willink merkte met vol doening, hoe onzeker dat klonk. „Tot weerziens," riep hij smalend. De stroper keerde zich oin en kwam een paar stappen terug. „Nou, goed dan, tot weerziens 1" zei hij met nadruk. Dat klonk als een bedreiging. In deze tijd solliciteerde Luut Willink naar de betrekking van jachtopziener ergens in het noor den van de provincie en omdat hij daar geboren was, begeerde hij vurig om benoemd te worden. Hij werd opgeroepen om zich te komen voorstellen en kreeg daarna bezoek van twee heren, die zijn jachtveld kwamen zien. Toen hij hen rondleidde was hij onzeker en verlegen van vrees dat zij een strik zouden ontdekken van Harm Oldengarm. En toen zij wegreden in hun glanzende auto, stond hij verslagen tegen de deurpost geleund, zeker van een mislukking. Toen voelde hij, dat lijk en gevaarlijk maakte en hem deze promotie kans ontnam. Hij schrok er even van. Hij had hij Harm Oldengarm haatte, die zijn leven moei- nog zelden een mens gehaat. Hij was er een te goedhartig man en te ernstig Christen voor geweest Het weerzien vond plaats na een week. Willink zat verborgen aan het e:nd van een bosweg. Toen zag hij in de verte Oldengarm, die gebukt de weg overstak met het hondje op de hielen. Luut Willink probeerde hem snel en voorzichtig te be sluipen, maar hoorde de hond waarschuwen en toen hij Harm in het oog kreeg, was deze schijn baar aan het hout sprokkelen. Wel lag in zijn nabijheid een hos strikken, maar hoe die daar kwamen, dat wist Oldengarm niet. „Onvoorzichtig van die streupers om die daar zo maar in het bos neer te gooien," vond hij. „En onvoorzichtig van oe, Luut Willink, om de hele harfst geeneen anders as mij op de hakken te zitten Ik waarschouwe oe." „Wat bedoel je daarmee vroeg Luut streng. Er was een ogenblik niets dan wanhoop in de ogen van de stroper. Zijn handen strekte hij haast smekend uit. „Ik heb een groot gezin dat te eten moet heb ben," zei hij schor. „Wat doet men daar al niet voor, Luut Willink Luut zweeg. En de stroper beheerste zich plot seling, liet was alsof hij schrok. „Ik zeg niet, dat ik veur ze zou gaan streupen, heur jachtopziener 1" Hij lachte gedwongen. „Maar waarom ik oe waarschouwe vroeg hij dan langzaam. In zijn ogen bliksemde het even. „Nou, Luut Willink, ie moet het mij niet kwalijk nemen, het klonk niet zo aardig hè Maar het hontjen kon oe es bieten. Meer bedoel ik er niet mee. En ie hebt toch ook maar één leven te verspeulen „Heb jij d'r twee V" vroeg Luut, wit van drift. Maar Harm zei niets meer en deze keer boog hij met zijn pet in de hand, toen hij wegging met een onnozel bundeltje hout. En na die dag als Luut langs de eenzame bos paadjes ging, kon het gebeuren, dat plotseling een felle angst hem besprong voor een schot hagel in zijn rug. Hij raakte zijn rust en zijn zelf beheersing kwijt in deze tijd. Op 24 December 1818 kwam de hulppriester Jozef Mohr bij zijn vriend, de leraar en musicus Franz Xaver Gruber, welke laatste woonde in Arnsdorf (Oostenrijk) en gaf hem een gedicht met het ver zoek daarvoor een melodie te schrijven. Gruber ging op het verzoek in en senreef nog dezelfde namiddag de muziek er voor. Het was een wiege lied voor de mooiste avond van het gehele jaar. Gruber kwam inet het muziekblad naar OD?m- dorf aan dc Salzach, een dorpje in liet Salz- kaïnmergut, ongeveer 15 km. oostelijk van Salz burg. De muziek was geschreven voor gitaar en twee zangstemmen. Het was hem niet mogelijk de muziek te schrijver, voor kerkorgel want het orgel in de kerk van Oberndorf had, juist voor de feestdagen, zijn dienst geweigerd wegens ouder domsgebreken. Bij de Kerstmis 1818 hoorden on geveer 150 mensen voor de eerste maal het mooie Kerstlied. Intussen zijn vele jaren voorbijgegaan en het vertrouwde lied uit het Salzburgerland klonk sindsdien uit vele monden hij de herdenking van Christus' geboorte. In de gehele wereld is dit het lied geworden dat bij de viering van Kerst mis zo gaarne wordt gezongen. En nog zou dit eenvoudige werkje zonder pre tenties onbekend zijn gebleven, als niet de repa rateur van het orgel het lied gehoord had. Hij vond het mooi en vroeg een afschrift voor zijn eigen kerkkoor cn dit koortje zong het met (andere) Tiroolse liederen op dc Leipziger Messe. Toen het in 1840 door een muziekuitgever te Dresden verder werd verbreid, vond het „Stille Nacht, Heilige Nacht" ai dadelijk zijn weg naar het buitenland. Jozef Mohr werd 11 December 1792 in Salz burg in de Steingasse geboren. Hij was de zoon van een arme breister. De scherprechter was zijn Peter geweest. Zijn vader was musketier bij de Aartsbisschop. Jozef Mohr is in de bitterste ar moede opgegroeid, tot zijn pleegvader Hierle hem opnam en hem aan het gymnasium te Salzburg liet studeren. In 1815 werd Mohr in Salzburg tot wereldpriestcr gewijd. Hij was in verschil- ende plaatsen als priester werkzaam (Oberndorf, Kuthl, Golling, Adnet enz.) en stierf op 4 De cember 1848 te Wagrain. Franz Xaver Gruber werd op 25 November 1787 te Cnterweiszberg hij Hochburg in Opper-Üos- tenrijk geboren. Evenals zijn vader zou hij lin nenwever worden. Dagelijks zat hij als knaap in de weefstoel. Des avonds sloop hij naar zijn ieraar Peterlechaer om orgel te leren spelen. Zijn vader was over het talent van zijn zoon weinig inge nomen. De studie van zijn zoon heeft menige on aangenaamheid veroorzaakt, tot op een dag zijn leraar ziek werd en de kleine Gruber in zijn plaats het kerkorgel moest bespelen. Deze gebeur tenis hebben de ouders van Gruber geheel ver anderd van inzicht omtrent hun zoon. Zij gaver, hun toestemming, dat hij musicus zou worden. Zo kwam Gruber in 1807 in de Volksschool in Arnsdorf. In 1833 werd hij koordirigent in de Salzstad Hallei.i, waar hij op 7 Juni 1863 stierf. De kerk, waarin het „Stille Nacht, Heilige Nacht" voor het eerst heeft geklonken bestaat niet meer. Tengevolge van een overstroming van de Salzach werd het dorp verwoest en ook de kerk viel daarbij als slachtoffer. Op de plaats waar deze kerk heeft gestaan bevindt zich thans een „Ge- diichtniskapelle", in de \olsmond genoemd de „Stille Nacht Kapelle". Ieder jaar met Kerst mis wordt in deze Kapel een Heilige Mis opge dragen en klinkt ook het lied Stille Nacht, Hei lige Nacht. Alle wegen in het dorp, die leiden naar dc Kapel, zijn aangegeven met het opschrift „Zur Stille Nacht Kapelle". Toeristen, die in de buurt van Salzburg verblijven, bezoeken veelal Oberndorf en vergeten zeker niet om een be zoek aan dc Kapel te brengen. Een electrische trein brengt in een half uur de bezoekers vanuit Salzburg naar het liefelijk tussen de bergen ge legen dorp met zijn vriendelijke en gastvrije be- Niet lang daarna viel de beslissing. Willink sloop in de eerste schemering van de Kerst morgen langs een besneeuwd bospad toen stond hij plotseling vlak achter de stroper, die op een bocht van het pad, met uitzicht een wei, ge knield met het geweer te loeren zat. Zonder na te denken besprong hij hem als een roofdier zijn prooi, maar de veel grotere en ster kere stroper rukte zich los en zette het op een lopen, Willink schreeuwde twee keer zijn bevel om te blijven staan en tegelijk met de derde keer schoot hij. Het was de eerste maal van zijn leven dat hij op een mens schoot. Het was, of hij zichzelf ge raakt had, alsof het leven uit hem wegvloeide, toen hij Oldengarm als een konijn over de kop zag buit den. Hij liep wankelend naar hem toe, de handen aan zijn hoofd, de revolver nog in zijn ene hand De stroper klaagde en schreide als een kind. „Is dat nou wark, Willink V Honderd maal heb ik oe onder schot had op de bosweg en ik heb er niet aan gedacht Luut beet zich op de lippen, hij kon niets zeggen. Hij was na een poosje bevend en ijverig doende, de man te helpen. Hij nam de hand van de stroper en schoof zijn nek onder diens arm zijn vrije arm sloeg hij om Oldengarm's lijf. Zo, half gedragen, half lopend werd de stro per meegevoerd. In dc prille morgen trokken ze over de sneeuw, langzaam in stevige omarming, als twee kinderen, die innige vriendschap gesloten hebben. Zo kwamen ze aan het kleine onaanzien lijke huisje, zo gingen ze het kamertje binnen. De vrouw, die bij het vuur bezig was, keerde zich om en vloog jammerend op hen toe. Tussen de gordijntjes van al de drie bedsteden kwamen toen de verschrikte ogen van kinderen kijken en een seconde later kermden ze in alle hoeken met de moeder mee. „Wat moet dat worden," kreet de vrouw, „wij hadden al haast geen brood in huus 1 Daar kon Luut niet bij blijven. Al zijn haat kwam nu beschuldigend op hem aan. Maar hij ver weerde zich, terwijl hij door de sneeuw ging om de dokter te halen. Zijn ziel kroop weg achter zijn ambt, zoals hij zelf gewoon was weg te kruipen, sluipende door de bossen. Hij had zijn plicht gedaan, hij had het recht om te schieten. Het recht om te haten ook Het was een ongevaarlijke vleeswond in het dijbeen, dat gat een hele rust. Dat gaf Willink kracht om zijn houding te bepalen. Hij had als jachtopziener zijn plicht gedaan en hij zou die blijven doen, maar hij zou het als een Christen doen. Hij zou proces-verbaal opmaken en tegelijk zorgen dat er brood in dat gezin kwam. Maar terwijl hij dat proces-verbaal ischreef, jkwam de post met een expresse-bestelling en bracht alsof het zo wezen moest, juist nu zijn benoeming tot jachtopziener in zijn geboorte plaats. Hij schrok er van en de uitgelatenheid Van zijn vrouw ergerde hein bijna. Die benoeming kon hem nu geen blijoschap meer geven. Hij stond voor het raam te peinzen en had het ge voel, alsof hij die ten koste van Oldengarm had veroverd, alsof die besmeurd was met diens bloed. Hij floot. Hoog en schril, vals als van een ge barsten snaar klonk dat gefluit en hij zag in zijn verbeelding niet anders dan die kerel met zijn grauwe gezicht temidden van de ontreddering in zijn huis. Hij wist het ten slotte heel zeker als deze brief een dag eerder was gekomen, zou hij vanmorgen niet geschoten hebben. Die ellende in dat kleine huis, daar was alleen zijn haat de oorzaak van. Luut Willink vloekte tussen zijn tanden. „Wat zee j' vroeg zijn vrouw. „Da'k even naar boven raoet," antwoordde Luut. Hij ging naar boven. Hij draaide de deur van de slaapkamer op slot. Een bons daarbinnen en daarna was het stil. Toen hij weer in de kamer kwam, bleek het, dat hij een schone zakdoek had gehaald. Er was een vochtige glans in zijn ogen, terwijl hij met het half-voltooide proces-verbaal in zijn handen stond. Buiten over het besneeuwde blinkende jlaud, door de zonnige feestelijke morgen, luidde de kerkklok. „Kerstfeest," zei Luut Willink tegen zichzelf. „Christusfeest," dacht hij. „Feest van Gods ontferming." En onderwijl scheurden zijn handen het ver haal en wierpen de snippers in de blauwe, be gerig lekkende vlammen van het fel-brandende kacheltje. Anne de Vries. 0 0 0 0

Krantenbank Zeeland

Axelsche Courant | 1951 | | pagina 1