Axelsche Courant. Nieuws- en Advertentieblad voor Zeeuwsch-Viaanderen. No. 64. Vrijdag 17 November 1933 Raadsverslag. Verschijnt Dinsdag- en Vrijdagavond. Redacteur-Uitgever J. C. VINK Axel. Tweede J31ad. Zitting van 14 November 1933. Aanwezig alle leden, behalve de heer Oggel. Voorzitter de heer F. Blok, burgemeester. Nadat deze het gebedsformulier heeft uitgesproken, opent hij de vergadering en deelt mede, dat van dhr. Oggel bericht van ver hindering is gekomen, om deze vergadering bij te wonen. 1. Notulen. Deze worden onveranderd vast gesteld. 2. Ingekomen (tukken. Voor kennisgeving worden aan genomen het proces-verbaal van kasopname bij den gemeente ontvanger en een schrijven van de Provinciale Commissie voor werkloozenzorg. We verwijzen hiervoor naar het kort verslag in ons vorig nummer, waarin ook de beide volgende punten zijn vermeld, nl. het Verzoek van den Slagershond. Dhr. DIELEMAN vindt het echter vreemd, dat Burg. en Weth. opnieuw met een voorstel komen, om het zgn. uitponden te ver bieden. Het college zou dat in geen enkel ander geval gedaan hebben zegt spr., teminder waar in de Raadsvergaderingen meer malen is gezegd, dat het niet opgaat om besluiten, die in een vergadering door den Raad zijn genomen, in een daaropvolgende vergadering weer ongedaan te maken. Spr. meent voorts ten opzichte van de hygiëne, dat de Slagers- bond het wel wat overdreven heeft voorgesteld, omdat zij zelve weten, als ze bij de menschen gaan slachten, dat alle mogelijke zindelijkheid wordt betracht. Hij geett zelfs de voorkeur aan het slachten thuis boven een slacht huis. En wat het uitponden be treft, dat is een mooie gelegenheid voor zeer veel arbeiders om een potje te garen, ter bestrijding van ongewone uitgaven, als bij ziekte, werkloosheid of andere omstan digheden noodig zijn. Ook het motief van B. en W., dat de slagers dure inrichtingen hebben moeten maken, gaat volgens spr. niet op, want die zijn zeer ver schillend. De een heeft daar meer werk van gemaakt dan de ander, naar mate de verdiensten zijn, maar betaald is het al alle maal uit de winsten, die de slagers gemaakt hebben, De VOORZ. zegt, dat dhr. Dieleman over het voorstel niet verwonderd moet zijn, want dat dit in verband staat met het ver zoek, dat van den Slagershond is ingekomen. Het ligt toch op den weg om dal verzoek te be handelen. En dan zijn B. en W., nu er een slachthuis is, natuurlijk ervoor, dat dat gebruikt wordt. De Gemeente heeft daarvoor kosten gemaakt en die zouden dan weer overbodig zijn Ook de slagers hebben groote kosten gemaakt voor hun bedrijf en spr. laat in 't midden of die al of niet betaald zijn, maar ze drukken toch op het bedrijf en een parti culier heeft die niet. Overigens heeft niet de Raad of B. en W. die maatregelen voorgeschreven, maar de wet eischt het. Dat is trouwens ovefal zoo. Dhr. VAN BENDEGEM gelooft wel niet, dat iemand die in de vorige vergadering ja zei, nu neer. zal zeggen, maar toch staat hij aan de zijde van B. en W., om dat het uitponden z i. behoort te geschieden in het slachthuis en de wet het ook eischt. Dhr. HAMELINK gelooft ook wel, met dhr. Dieleman dat de nieuwe slagerijen, die de slagers hebben gezet, betaald zijn, maar stelt daartegen over, dat men r.u ook waar voor zijn geld krijgt, dat naar de regelen van den tijd wordt klaar gemaakt en behan deld. En nu zal het uitponden eveneens iets duurder betaald moeten worden, omdat het op een plaats geschiedt, waar de zelfde hygiënische maatregelen worden gevolgd en dat is ook juist. Men kan toch niet terug- keeren tot vroegere tijden, toen allerlei ziekten en toestanden veelal een gevolg waren van de te slappe controle, en ze van den een op den ander door be smetting werden overgebracht. En daarom moet dit voorstel gesteund worden. Spr. is eigenlijk verbaasd, dat van anti-rev. zijde tegen wette lijke bepalingen wordt gestreden deze worden toch door de over heid opgelegd en dan is het toch niet in den haak, dat van die zijde daartegen besluiten worden genomen? Spr. noemt dat revo- lutionnair, in plaats van anti-rev. Dhr. VAN KAMPEN merkt op, dat gezegd is, de wet eischt het en dan is daarmee eigenlijk het pleit beslecht. We komen daar ook niet tegen op, zegt hij, en al is het van a r. zijde anders voorgesteld, we mogen er toch niet tegen zijn. Ook al is spr, het volkomen eens met dhr. Die leman, dat door de perfection neering alles veel te duur is ge worden en spr. gelooft, dat met tertijd wel tal van die maatrege len zullen moeten worden inge trokken, zie maar naar de Ge zondheidscommissie. Maar als a.r. heeft spr. echter niet den moed hier tegen te stemmen. Dhr. DIELEMAN is het met de sprekers niet eens. We leven nog in een overgangstijdperk zegt hij en dan worden wettelijke bepa lingen soepel toegepast. Door het bouwen van het slachthuis is die maatregel voorbereid, maar niet geboden. En dat heeft trou wens ook niets met anti-rev. of s. d. a. p. te maken. En als h et over hygiëne gaat, gelooft spr., dat het meer hygiënisch is om thuis het vleesch uit te ponden, dan dat men er uren mee van hier naar daar sjouwt, om nog niet te spreken van de kosten, die erbij komen, terwijl de lasten ook voor de arbeiders steeds hooger worden. Spr. zal daarom, ook al is hij volbloed anti-revo- lutionnair, toch tegen het voorstel stemmen. Dhr. VERSCHELLING is het in veel opzichten met dhr. Diele man eens. Ook wat de hygiëne betreft. Hij is wel eens in slage rijen geweest, waar hij dachtik zou je hartelijk danken voor dat vleesch en daarom kan hij met dhr. Dieleman meegaan, dat huis slachting ook zindelijk is. De VOORZ. vraagt of dhr. Verschelling een slagerij in Axel bedoelt. Als burgemeester voelt hij daarvan de verantwoordelijk heid en als dhr. Verschelling het hem onder vier oogen meedeelt, kan hij maatregelen nemen om wantoestanden te beëindigen. Dhr. VERSCHELLING ant woordt, dat het hier gaat over een adres van den bond, die geheel Z. Vlaanderen betreft en in welk adres men spreekt van slachten bij kippenhokken, enz. In dat verband zegt spr., dat het bij slagers ook wel eens anders gaat, dan het moet. In Axel zijn, voorzoover hij weet, de slagerijen overal puik in orde. Dhr. SEGHERS verklaart zich ook tegen het voorstel van B. en W. De VOORZ. brengt het voor stel in stemming. Vóór de h.h. Van de Bilt, Iz. de Feijter, van Bendegem, Hamelink, van Kam pen en de Ruijter. Tegen de h.h. 't Gilde, Verschelling, Ortelee, Seghers, Dieleman en J. de Feijter. De VOORZ. zegt, dat in de volgende verg. opnieuw over dit voorstel zal gestemd worden. Hierna geeft de VOORZ. lezing van de beantwoording der vragen van dhr. Hamelink, zooals is ge meld. Hij voegt daaraan nog toe, dat hij zich over die kwestie in verbinding heeft gesteld met het Departement, maar cr is nog geen antwoord, wegens de drukte van werkzaamheden, die daar momenteel heerscht. Gezegd is, dat het zoo spoedig mogelijk zal volgen. Dhr. HAMELINK meent, dat gezien de belangen, die zijn be trokken bij de uitsluiting der drie werkloozen, niet voldoende is doordacht, wat er aan vast zit. Ie Wangedrag. Wie stelt vast of het gebeurde wangedrag is? Door niemand is dat gedaan, dan door één belanghebbende partij Zoo'n rechtspraak wordt nergens toegepast, zelfs nog niet bij de Nazi's. En op grond van welk advies is dan vroeger gehandeld, toen B. en W. ingrepen en als bleek, dat men het verkeerd voor had, de straf werd herroepen Spr. gelooft, dat het juist daardoor is, dat men op de l'Azote zoo on gaarne arbeiders over de beurs aanneemt. Zonder die bemoeiing kan veel willekeuriger worden omgesprongen met de menschen. Nu zeggen B en W., dat de aanklacht gewoon aan den Mi nister is doorgezonden, maar spr. had dien brief toch wel eens willen zien. Er staat wel „zon der commentaar", maar het zal toch wel zóó zijn geweest, dat de steuncommissie en B. en W. de klacht juist achtten en de Minister dus is gesuggereerd met de idee hier is nu een aanklacht zóó ernstig, dat we die Uwe Exc. overgeven- Voor betrokke nen zijn de gevolgen zeer ernstig geworden en spr. vraagtwaarom zijn die menschen niet gehoord te hunner verdediging Het is toch nergens gewoonte, dat be schuldigden maar zonder eenig onderzoek naar schuld of oor zaak worden veroordeeld. Dat is geen rechtsspraak, dat is een schandelijke wijze van behande ling. Spr. heeft den indruk, dat B. en W. hierin eens een voor beeld hebben willen stellen aar. de andere werkloozen. En dat is niet erg, als er maar niet afge weken wordt van den regel, dat de beschuldigden worden ge hoord. Zoo'n behandeling heb ben die menschen in geen geval verdiend, wat er ook gebeurd kan zijn en daarom gaat spr. niet accoord met de beantwoording zijner vragen. B. en W. draaien er om heen. De VOORZ Dat mag u niet zeggen. Dhr. HAMELINK: Ja zeker, dat blijkt wel, dat er geen onder zoek is ingesteld. Men heeft cfe l'Azote ter wille willen zijn en de klacht naar den Minister ge zonden, omdat men weet, dat daar de molen niet zoo vlug draait en de menschen dan in- tusschen aan armoede zijn over geleverd. Dat is onrecht. En het doet hem eenerzijds genoegen, dat B. en W. hetzelfde denken, al zeggen ze het niet ronduit. Waarom vragen ze anders aan den Minister om opheffing van de uitsluiting Spr. zal echter geen verwijt doen, omdat er fouten gemaakt zijn; dat doet iedereen. Die heb ben ook de arbeiders gemaakt, maar dat kan hier geen reden zijn, om hen op een dergelijke wijze te straffen. Spr. gaat echter verder en vraagthoe zit het met de scha deloosstelling Hij zou willen, dat als B. en W. nu den misstap erkennen, zij ook recht zullen doen tegenover de werkloozen en hen schadeloosstellen. De VOORZ. zegt, dat hij tegen over de woorden van dhr. Hame link heel veel zou kunnen aan voeren, maar zal dat niet doen, nu B. en W. hier toch beschul digd worden. Wij hebben wel degelijk nagegaan, wat we in dezen zouden doen en laten en spr. ziet niet in, dat er verkeerd is gehandeld. We houden er ook aan, dat het niet onze taak is, om geschillen te beslechten of feiten te beoordeelen en hebben daarom de zaak gewoon aan het Departement doorgegeven. Als er sprake is van verkeerde be rechting, is dat ook niet toe te rekenen aan B. en W., maar aan het Departement zelf. Dhr. SEGHERS zeide, dat hij ook graag had gezien, dat de menschen gelegenheid hadden gekregen om zich te verantwoor* den. Morgen kan zoo iets weer gebeuren en spr. vindt het on rechtvaardig. Spr. weet van vroeger, dat de menschen werden gehoord en hij zou gaarne zien dat dat altijd gebeurde. Dhr. HAMELINK vraagt aan den Voorz., dat als B. en W. vol houden, dat het niet haar taak is oin zich met arbeidsgeschillen te bemoeien, zij dan ook de klacht niet kunnen aanvaarden en er eenzijdig kennis van nemen. Spr zou zeggen, wat heeft men er dan mee te maken Maar in derdaad is het zoo niet. Want in de instructie van de steunre geling staat wel degelijk, dat de commissie elk geval op zichzel beoordeelt. Daaruit blijkt dus dat er onderzocht wordt, anders kan geen beoordeeling plaats hebben De VOORZ. Dat gaat over steun, maar niet over arbeidsge schillen. Dhr. HAMELINK: Vroeger is dat toch wel gebeurd. De VOORZ.: Vroegere ge vallen komen niet in bespreking. Dhr. HAMELINK: Die heb ik noodig voor mijn betoogwant het is toen wel eens gebleken, dat arbeiders zich soms zeer goed kunnen verdedigen, en blijk ge ven, dat menschen met een blauwe kiel soms meer in hun mars hebben, dan menschen met een boord om. Spr. herhaalt, dat als men zich niet met de zaak wenscht te bemoeien, dan moet men de zaak van zich afwerpen, en zoo wél, dan moet men die onderzoeken. De VOORZ.We hebben de klacht zonder commentaar opge zonden en ook de beslissing niet in een bepaalde richting gestuurd. Dhr. HAMELINKMaar wat heb ik daaraan? Men had juist wel een oordeel moeten geven, en wel op grond van een onder zoek. Het ligt er nu juist in op gesloten, dat het de bedoeling was, dat de arbeiders ontslagen zouden worden. De arbeiders hadden misschien schuld, maar dan moet men dat ook kunnen vaststellen. En waarom is dat niet aan de organisatie gevraagd, als men het toch over die boeg wi! gooien en zegt, dat het on derzoek via de vakorganisatie moet gaan. Dat was toch wel het minste, dat B. en W. in dezen hadden kunnen doen Spr. con stateert daarom, dat B. en W. en de Steuncommissie onheusch hebben gehandeld. Dhr. VAN DE BILT merkt op, dat de organisatie toch ook had kunnen optreden, als zij overtuigd was, dat de feiten niet zoo waren, als ze zijn voorgesteld? Dhr. HAMELINK: Dus een ond:rzoek na de veroordeeling? Dhr. VAN DE BILT: Dan kon men in elk geval de bewijzen leveren, en dan stond men sterk. Spr. gelooft, dat er in deze door de organisatie heel weinig ge daan is. Dhr. HAMELINK Er is gedaan wat kon, maar daar gaat het niet over. Als eenmaal de beslissing is gevallen, draait men zich niet zoo gemakkelijk om. Ambtenaren, die een maatregel hebben ge nomen, in de meening, dat ze juist hebben gehandeld, gaan daar niet gemakkelijk van af. Maar het gaat er over, wat hier is gedaan en wat hier is nagelaten en dan ontzegt spr. aan dhr. van de Bilt het recht om te zeggen, dat er door de organisatie weinig gedaan is. De discussie wordt hieroyer gesloten. De VOORZ. doet mededeeling van een schrijven van Ged, St. aangaande de onlangs vastge stelde bouwverordening, luidende als volgt De nieuwe verordening hebben we om advies in handen gesteld van den Inspecteur van de Volks gezondheid, Jhr. G. de Graaff. Deze schrijft ons d.d. 27 Sept. jl. het navolgende: „De nieuwe, bij raadsbesluit van Axel van 15 Augustus 1933 vastgestelde bouw verordening voor die gemeente, doe ik uw college hierbij weder toekomen met de bijlagen. Bij de samenstelling daarvan is voor een groot deel de leidraad ge volgd, die in 1927 werd samen-1 gesteld en uitgegeven, toen de woningwet nog niet was gewij zigd. Voor rechlsstreeksche over name als „bouwverordening" was deze „Leidraad" geenszins be stemd en na de wetswijziging werd dan ook eene op dien Leidraad gebaseerde model-bouw verordening ontworpen, die zeer vele gemeenten met min of meer belangrijke wijzigingen hebben aanvaard. „De beoordeeling van deze bouwverordening heeft uit hoofde van voornoemd feit meer tijd ge nomen, dan in verband met de vele nog hier ter behandeling liggende bouwverordeningen wel gewenscht was en het resultaat zal nog zijn, dat de gemeente Axel een verordening krijgt, die voor deze gemeente al te zwaar wichtig is en derhalve minder doelmatig. „Tot de navolgende opmerkin gen heeft de lezing mij aanleiding gegeven „ad artikel 2 sub 3. De defi nitie van een achtergevelrooilijn is reeds in art. 2 (.lid 1 sub b) der Woningwet gesteld en wel anders dan in de bouwverorde ning. Zij moet derhalve daaruit vervallen. Sub 4. Onder „gebouw" moet worden verstaan„een woning of een ander gebouw in den zin der Woningwet". Sub 6. Het „geheel of voor een gedeelte vernieuwen of ver anderen" behoort bijeen te wor den genomen. Achter „verande ren" moet dus volgen„of het uitbreiden van bouwwerken", met name a) eene woning of een ander gebouw in den zin der Woning wet b) enz. Sub. 9. Vollediger en juister wordt deze begripsbepaling, in dien achter „zolder" gevoegd wordt: „indien deze onder een schuin dak is gelegen". Eene zolderindeeling nl. onder een plat dak als „verdieping" ge rekend. Sub 17. In plaats van art. 9 lid 1 der Woningwet moet wor den gelezen: „art. 13 lid 1 der Woningwet". Sub 18 en 19. Waar de aan hef van art. 2 luidt: Indezever- ordening wordt verstaan onder 18 Kom.,. 19). Een maand blijkt wel, dat de redactie van deze begripsbepalingen niet loopt. ,ad art. 3 regel 4. Voor „kon den worden" ware te lezen z ij n. „ad art. 4 lid 1. Voor „art. 6 id 1 sub a" te lezen„art. 9 id 1 sub a." lid 2. Idem voor art. 6, enz. „art. 9 lid 1 sub b der Woning wet." lid 5. In art. 12 komt geen astgeving voor. Overigens rijst de vraag, waar de bouwverorde ning zoovele lastgevingen meer bevat, waarom dan alleen deze een beroep op den Raad tenge volge kunnen hebben. Hoofdstuk 2. Opschrift. De volgorde ware aldus te lezen wegen, rooilijnen; openerven en (d.w.z. open) terreinen." „ad art. 9 lid 2 sub b „Kos- telooze" overdracht schijnt bij een bouwverordening ex. Wo ningwet niet te mogen worden gevorderd. Het woord „koste loos" worde dus hier geschrapt. Duidelijk is, dat dit in de prac- tische uitvoering van de bepaling geenerlei verschil maakt. „ad art. 11 lid 3. De redactie is minder gelukkig. Bedoeld wordt, „dat gebouwd wordt aan een weg, waarvan de aanleg en aansluiting aan bestaande wegen, alsmede het in of ingevolge lid 1 en 2 bepaalde, voldoende ver zekerd is." Lid 4. Indien de voorschriften, bedoeld in lid 1, alleen betrek king hebben op den weg, waar aan een gebouw zal worden op gericht, is het vierde lid, dat betrekking heeft op „algemeene" voorschriften ten aanzien van wegen, waaraan gebouwd mag worden, overbodig. „ad art. 12 lid 3 sub a. Het woord „kosteloos" moet ook hief vervallen. (Vervolg in het Eerste blad)

Krantenbank Zeeland

Axelsche Courant | 1933 | | pagina 5