Nieuws- en Advertentieblad
voor Zee u wsch-Vl aan deren
No. 60.
VRIJDAG 3 NOVEMBER 1933
49e Jaarg.
J. C. VINK - Axel.
Dit blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond.
ABONNEMENTSPRIJS;
Per 3 maanden 75 Centfranco per post 1 Gulden.
Afzonderlijke Nos. 5 Cent.
DRUKKER-UITGEVER
Bureau Markt C 4.
Telef. 56. - Po.strek. 60263.
ADVERTENT1ËN van 1 tot 5 regels 60 Centvoor
eiken regel meer 12 Cent. Groote letters worden naar
plaatsruimte berekend.
Advertentiën worden franco ingewacht, uiterlijk
tot Dinsdag- en Vrijdagvoormiddag II ure.
Tweede J31ad.
Bouwverordening
voor de gemeente
AXEL.
(Vervolg)
HOOFDSTUK 4.
Afdeeling I.
Verwijdering van water en vuil.
Art. 75.
1. Elk gebouw moet zoodanig
zijn ingericht, dat hemelwater
en overtollig vuil op vlugge en
zoowel voor de gebruikers als
voor anderen zoo min mogelijk
hinderlijke ot schadelijke wijze
worden verwijderd.
2. Elk gebouw waar menschen
verblijven moet voorzien zijn
van een privaat. Dit privaat
moet van een privaattrechter
of closetpot met atvoerinrichtiDg
zijn voorzien.
3 Elk ter bewoning bestemd
gebouw moet beschikken over
de noodige opvanginrichtingen
voor huishoud water alsmede
over een goed functionneerende
rioleering tot afvoer van huis-
houdwater en drekstoffen.
4 Van elk gebouw of van
elk complex van gebouweD, voor
zoover dit op hetzelfde erf is
gelegen, moeten de afvoerinrich
tingen onafhankelijk worden ge
maakt van die voor andere ge
bouwen en erven.
5. Indien een gebouw wordt
opgericht aan een weg, waarin
een openbaar riool aanwezig is,,
moeten, voorzoover het riuol
bestemd is om die stoffen op te
nemen, de afvoeren van buis
houdwater daarop worden aan
gesloten.
6. Van hel bepaalde in het
vierde lid is vrijstelling mogelyk
voor tydelijke gebouwen.
7. Van het bepaalde in het
vierde lid is vrijstelling mogelijk
voor gebouwen, waarvan bui
tengesloten moet worden geacht,
dat zij ooit in verschillende
handen zullen geraken ot teD
aanzien waarvan waarborgen
bestaan, dat het onderhoud en
de reiniging vau het gemeen
schappelijk gedeelte der riolee
ring te allen tijde behoorlijk
zullen geschieden.
8. Van het bepaalde in bet
vijfde lid is vrijstelling moge
lijk, indien do aansluiting op
het openbaar riool met groote
moeilijkbeden gepaard gaat.
Art. 76.
1. Rioleeringen moeten vol
doende water- en luchtdicht
worden uitgevoerd zij moeten
voldoende gelegenheid bieden
tot het gemakkelijk doorsteken
van eventueele verstoppingen
en tot ontwijking van rioolgassen.
2. De soort, afwerking, beves
tiging en ondersteuning van loo-
ziogstoestelleD, buizen, bulps uk
ken, kolken, putten, enz. als
mede hun onderlinge verbinding
en aansluiting, moeten zoodanig
zijn, dat de duurzame hechtheid
en dichtheid der rioleering en
de vereischte stand en ligging
van haar onderdeelen verzekerd
zijn.
3. Rioleeringen moeten zoo
veel mogelijk vorstvrij en be
hoorlijk bereikbaar worden aan
gebracht en moeten tegeo be
schadiging voldoende zijn bevei
ligd. Zjj moeten zoo eel mogelijk
naar de zijde van den weg
loozen.
Art. 77.
1. Alle schuine daken van
gebouwen moeten van goten zijn
voorzien.
2. Dakgoten moeten waterdicht
worden uitgevoerd en voor rei
niging en herstel behoorlijk be
reikbaar zyn zij moeten even
als platte daken, waarbij geen
goot is toegepast, aan een af
voerleiding worden aangesloten.
3. Indien de uitloozing vau
hemelwater op de weg plaa's
vindt, mag de uitmonding der
afvoerbuizen niet hcoger dan
0.10 M. boven de weghoogte zijn
gelegen.
4. Indien een afvoerleidiDg
voor hemelwater met een in
richting tot afvoer van huishoud-
water of drekstoffen in verbin
ding staat, moet zjj daarvan
door een kolk met stankscberm
of op andere wijze door een
stankafsluiting ziin gescheiden.
5. Voorts kunnen nadere
eischen worden gesteld
a ten aanzien van dea afvoer
van hemelwater van platte da-
keD, alsmede van balkons, er
kers en soortgelijke bouwdeelen
b. ten aanzien van de wijze
van uitloozing van het hemel
water.
Art. 78.
1. Indien de uitloozing van
huishoud water niet op een open
baar riool geschiedt, moet zij
plaats vinden, hetzy op een
waterloop, hetzij in een zink
of stapelput.
2. De uitloozing van drekstof
fen moet plaats vinden in een
beerput van ten minste 1 Ms
inhoud, samengesteld van water
dicht materiaal, of in een sep-
tietank met een inhoud van
minstens 3000 L, eveneens van
waterdicht materiaal. Dtze sep
tietank ma» aangesloten zjjn op
gemeenteriool, mits tusschen de
sedtietank en het gemeenteriool
een coutroleputje wordt gemaakt.
3. Indien de drekstoffen uit-
loozen op een beerput, mag het
privaat niet van waterdoorspoe-
iiDg zijn voorzien.
4. IndieD de drekstoffen uit-
loozen op een septietank met
overstort, mogen de overvloei
ende vochten slechts worden
afgevoerd door een waterdichte
atvoerleiding.
5. Van het bepaalde in bet
eerste en tweede lid is vrijstel
ling mogeljjk voor een andere
wijze van uitloozing, mits deze
geene hinderlijke of voor de
gezondheid schadelijke gevolgen
zal hebben.
6. Nader kan worden grëischt
a. dat de betnffende U'tloo-
zing ook voor al val water van
slagerijen, stallen, enz op een
der wijzeD, als genoemd in het
eerste en tweede lid, plaats
vindt
b. dat, bij uitloozing op een
waterloop, bedoeld in het eerste
lid, in de grondleiding een
schepput of reinigingsinrichting
wordt ingeschakeld
c. dat, by uitloozing in een
zink- of stapelput bedoeld in het
eerste lid, in de grondleiding
een scbepput wordt ingescha
keld.
7 By uitloozing van huishoud-
water of drekstoffen op een
openbaar riool kunnen nadere
eischen worden gesteld ten aan
zien van de aansluiting aan bet
riool.
Art. 79.
1. Afvoerleidingen voor hemel
water, moeten waterdicht, die
voor huishoudwater en drek
stoffen lucht- en waterdicht
worden uitgevoerd.
2 In een atvoerleiding mogen
in de richting van de loosing
geen vernauwingen voorkomen.
3. Bij richtingsverandering in
een afvoerleiding moeten korte
bochten en haaksche aanslui
tingen zooveel mogelyk worden
vermeden.
4. Bij toepassing van socket-
buizen moeten de sockets tegen
gesteld aan de richting van de
loozing worden geplaatst.
5. Het inmetselen van een
leidiDg in muren, anders dan
voor kruising daarvan, is niet
toegelaten.
6. Bij verandering in richting
en wijdte van een atvoerleiding,
alsmede bij de ontmoetiüg van
de verschillende gedeelten eener
afvoerleiding, moet zooveel mo
gelijk van passende hulpstukken
worden gebruik gemaakt.
7 A'le buizen en andere on
derdeelen van gegoten yzer,
welke tot een afvoerleiding be-
booreD, moeten inwendig geas-
phalteerd zijn.
8 Nadere eischen kunnen
worden gesteld ten aanzien van
de toepassing en de soort van
hulpstukken in een atvoerlei
ding.
Art. 80.
1. Staodleidingen moeten zoo
veel mogelijk loodrecht opgaan,
terwijl overgangen en aanslui
tingen vloeiende moeten ver-
loopen. Behoudens voor de
spruitleidiugen, welke bij loo-
zingstorstellen aansluiten, is geen
kleinere helling toelaatbaar dan
45° met een horizontale vlak.
2. Standpijpen voor den afvoer
van hemelwater moeten buiten
het. gebouw worden aangebracht
voorzoover ziuk«n pijpen tegeü
een aan den weg grenzenden
gevel zyn geplaatst, moeten zij
voldoende tegen beschadiging
worden beschermd.
3. Standpijpen, bestemd voor
den afvoer van huishoudwater
of drekstoffen, moeten binnen
het gebouw worden aangebracht
4. Ten aanzien van het aan
tal, de wijdte, het materiaal en
de wanddikte vau standleidingen
kunnen uadere eischen worden
gesteld.
Art. 81.
1. Elke grondleiding moet, in
de richting van den atvoer, en
zooveel mogelijk onder gelijk
matig verloop op afschot worden
gelegd met een helling niet
kleiner dan 1 c.M. per M en
niet grooter dan 2 c.M. per M
Van dit voorschrift is vrystelliDg
mogelijk wanner de loozing
buitenshuis een grootere helling
vereischt.
2. Een grondleiding buitens
huis moet met den bovenkant
ten minste 0 40 M beneden het
terrein zijn gelegen.
3. Indien een grondleiding een
muur kruist, moet zulks zooveel
mogelyk baaks, in geen geval
echter onder penanten geschie
den.
4. Nadere eischen kunnen
worden gesteld ten aanzien van
a' het aanbrengen van ont
ruimingsstukken in de grond-
leiding
b. de aansluiting van eenige
standpijp aan de grondleiding;
c. de wydte, het materiaal en
de wanddikte van de grondlei-
ding.
Art. 82.
1. Putten en kolken mogen in
geen geva', ook niet gedeeltelyk,
binnen een ter bewoning be
stemd gebouw worden aange
bracht.
2 Zij moeten deugdelijk ge
fundeerd en waterdicht zyn.
Laatstgenoemde bepaling is
niet van toepassing, indien de
aard van put of kolk geen
waterdichte uitvoering vereischt.
Art 83.
1. Een beerput moet zijn ge
maakt van metselwerk, beton
of gewapend beten.
2 Een beerput moet aan de
bovenzijde zijn afgesloten, be
houdend een ontruimingsopening
ter grootte vau ongeveer 0.50
X 0 50 M Deze opening moet
luchtdicht worden afgedekt met
een deksel ot plaat van gegoten
ijzer, steen of gewapend beton.
Het bovenste gedeelte dezer af
dekking most zich ten min3te
0.25 M. beneden het terrom be
vinden
3. Een beerput moet zoodanig
zyn gelegen, dat de verwijdering
der drekstoffen niet door een
woning behoeft plaats te hebben
en behoorlijk bereikbaar zijn
met gemeentelijke reinigings
middelen.
4. Van het bepaalde in het
vorige lid is vrystelling mogelijk.
Art. 84.
1. Een beerput moet op een
afstand van niet minder dan 1
M. van de grens van een naast
liggend perceel, 0 50 M vaneen
gebouw, 3 M. van een regenbak
en 4 M. van een welput zijn
gelegen.
2 Mestvaalten en andere, niet
dichte verzamelplaatsen van
verontreinig water of ander vuil
moeten op eeD afstand van niet
minder dan 1 M. vao de grens
van een naastliggend perceel, 5
M. van een gebouw, 5 M. van
een regenbak en 6 M van een
welput zijn gelegen.
Art. 85.
1. Een schepput moet van
een vast stankscberm zyn voor
zien en met een deksel of roos
ter worden afgedekt De bodem
moet ten minste 0 20 lager lig
gen dan de bodem van de aan
sluitende grondsluiting.
2 Voorzoover kolken zich be
vinden iü een leiding, welke
uitsluitend hemelwater atvoert,
mogen zij met een los deksel
worden afgedektin alle andere
gevallen moeten zy door een
plaat van gegoten yzer, steen
of gewapend beton luchtdicht
worden afgesloten.
3. Schepputien en verzamel-
of ontstoppingskolken moeten
uit metselwerk, beton of gegoteD
yzer bestaan.
Art. 86.
Nadere eischen kunnen wor
den gesteld ten aanzien van
a. de toepassing, soort en in
richting van ontvang- ot loo
zingtoestellen in een ter bewo
ning bestemd gebouw
b. de toepassing, soort inrich
ting, groote en constructie van
putten en kolken
c. de ligging en inrichting
van mestvaalten, gterkelders en
andere verzamelplaatsen van
vuil
d. de verzameling, den afvoer,
de reiniging of zuivering en de
uitloozing van water en vuil by
stallingen en, in het algemeen,
by gebouweD, welke niet ter
bewoning zyn bestemd'
HOOFDSTUK 4.
Afdeeling J.
Toetreding van licht en lacht.
Art. 87.
1. Elke woning moet licht en
lucht kunnen ontvangen door
ramen in ten minste twee bui
tenomtrekmuren.
2. Onder ramen worden in de
bepalingen dezer afdeeline oor
glasdeuren verstaan. Ooder
staande ramen worden te lood
staande ramen verstaaD.
Art. 88.
1. Elk vertrek moet voorzien
zijn van een of meer recht
streeks aan de buitenlucht uit
komende staande ramen.
2. Ten aanzien van vertrek
ken, gelegen onder schuine dak-
vlakken. is van deze bepaling
vrijstelling mogelyk voor het
aanbrengen van beweegbare
liggende rameD. Mede is van
deze bepaling vrijstelling moge
lijk ten aanzien van vertrekk'-n,
niet in een woning gelegen.
Art. 89.
1. Da ramen, bedoeld in het
eerste lid van het vorige artikel,
moeten zoodanig zyn geplaatst,
dat over het volle benoodigde
raamoppervlak bet licht onder
een hoek van 45° met het ho
rizontale vlak, gemeten in een
verticaal vlak loodrecht op het
raamvlak, onbelemmerd kao
toetreden.
2. Oider het benoodigde raam
oppervlak wordt hier verstaan
bet raamoppervlak, hetwelk
krachtens de volgende bepalin
gen van dit artikel ten minste
aanwezig moet zijn.
3. In een vertrek moet het
raamoppervlak ten minste 1/lt
van het vloeroppervlak bedragen,
wanneer het licht tot het laag
ste punt van dat raamoppervlak
kan loetreden onder een heek
van 15° met het horizontale vlak
ten minste 1/t van het vloerop
pervlak, wanneer het licht tot
dat puDt kan toetreden onder
een hoek vau 30°en ten minste
Vt vaD bet vloeroppervlak in
alle andere gevallen. De hoeken
worden gemeten als in het eerste
lid bedoeld.
4 Bij toepassing van in dit
artikel vervatte bepalingen wordt
het vloeroppervlak gemeten na
aftrek van vaste kaste. Het
raamoppervlak wordt slechts als
zoodanig beschouwd voorzooveel
het meer dan 0 80 boven den
vloer van het vertrek is gele
gen, en wordt gemeten in den
dag van het kozyo In een ko
zijn met middenstijlen en dor
pels, tusschen deze stylen an
dorpels. Heeft het in het gezicht
blyveDde raambout een grootere
breedte dan 0 07 M., dan wor
den de dagmaten met die meer
dere breedte verminderd.
Art. 90.
1. Een of meer der in het le
lid van art. 88 bedoelde ramen
moeten zoover geopend kunnen
worden, dat de totale opening
niet minder dan l/4 van het in
het vorige artikel toelaatbaar
gestelde licbtoppervlak bedraagt.
2. In keukens, bijkeukens eo
spoelkeukens moet de in het
eerste lid bedoelde opening vooi
ten minste de helft kunnen
worden verkregen door middel
van een beweegbaar boven
raam.
3 Nader kan worden gf ei«cht
dat in Keukens een wasemkauaal
wordt aangebracht,