Abonneert U
op deze courant.
Feesten te Axel in de 15e eeuw.
mortel, dan wel van drijfsteeD
in basterdmortel.
De muurdikte moet ten minste
bedragen, voor Geval A en Aa
1/8 steen (R)voor Geval B en
Bo: x/s "teen (R)
1. indien de muur tot in de
zolderruimte doorgaat, tot den
vloer van den begane grond 1
steen (R) daarboven 1/i st. (R)
2. indien de muur met tot da
zolderruimte doorgaat, '/3 st. (R).
2. In afwijking van net be
paalde ouder 1 en 2, is voor
buitenmuren van aanbonwen en
bijgebouwtjes, geen ter bewoning
bestemd vertrek bevattende,
wolke geen grooter oppervlak
insluiten dan 12 M2. en waarvan
de gemiddelde hoogte, gemeten
boven den grondslag van het
aansluitende terrein, niet meer
dan 3 M bedraagt, een dikte
toegelaten vau niet minder dan
Y, steen (R;.
3. In atwijking van het be
paalde onder 3 moeten bouw-
muren of gedeelten van bouw-
muren, ten aanzien van welke
niet aangetoond kan worden dat
zij niet blijvend aan de buiten
lucht zullen uitkomen, wat de
hoedanigheid van het materiaal
betreft, worden uitgevoerd naar
de eiscben, krachtens du artikel
aan buitenmuren gesteld.
4. in afwijktDg van het be
paalde onder 6, is voor het al-
scheiden vaD vertrekken op den
zolder van een woniDg een tegen
regelwerk aaugebracate houten
waud van geploegde en ge-
s.ctiaalde oelen ter dikte van met
mi der d«n 0.016 Jti., toegelaten.
5 Voor muren, welke worde;
ondervangen, mag de dikte niet
minder Oearagen dan zuu zijn
vereiaeht, indien zy uit de lun-
deeriug opgingen.
6. Van de in dit artikel om
schreven eiscben, voorzooveel zij
de zwaarte van muren Detieffen,
is vrijstelling mogelya
a. voor muren van gering
oppervlak
b. voor muren, welke door
dwarsmuren op korte alstanden
worden gesteund
c. voor muren, welke balkeu
van geringe afmetingen hebben
te dragen
d. voor aan-en uitbouwsels;
e. voor muren van niet ter
bewoning bestemde gebouwen,
mits deze geen grootere hoogte
hebben dan gemiddeld 3.75 M.
gemeten boven den grondslag
van het aansluitende terrein
1. voor bouwmuren, voorzoover
deze op den zolder niet de af
scheiding tusschen vertrekken
vormen.
7. Nadere eischen kunnen
worden gesteld ten aanzien van
de dikte der
a. muren, genoemd onder 1
en 2, voor de Gevallen A en B,
indien de muren hooger dan
1.50 M. boven den zoldervloer
worden opgetrokken
b. muren, genoemd onder 1,
2, 3, 4, 5 en 7.
1. indien in het gebouw een
grootere verdiepinghoogte voor
komt dan 3.50 M., gemeten van
vloer tot vloer
2 indien het gebouw een groo
tere hoogte verkrygt dan die,
bedo> ld voor Geval Bb
c. muren, genoemd onder 3,
4, 5 en 7, indien zij de scheiding
vormen tusschen een woning en
een niet ter bewoning bestemde
ruimte.
8. Voorts kunnen nadere
eischen worden gesteld ten aan
zien van de dikte zoowel als
van de hoedanigheid van het
materiaal der muren, genoemd
onder 1, 2, .3, 4, 5 en 7, indien
zij door zware belasting, ol door
andere oorzaken, een bijzondere
functie hebben te vervullen.
9. Indien de muren uit ander
materiaal dan metselwerk in
baksteen worden opgetrokken,
moeten zij zoodanige afmetingen
verkrijgen, dat zy niet minder
deugdelijk zijn dan wanneer zij,
o ereenkomstig bet bepaalde in
dit artikel, in baksteen waren
uitgevoerd.
Art. 66.
Alle omtrekmuren van een
:ebouw moeten aan de construc
tie der daarop rustende of daar
tegen aansluitende vloeren
met uitzondering van den be
gane grondvloer voorzoover daar
onder geen kelderruimte aan-
zig is en, bij topgevels, ook
aan de constructie der daarop
rustende of daartegen aanslui
tende dakvlakken, op stevige
wijze worden verankerd. Iu geen
geval mag de afstand van twee
opvolgende verankeringen meer
dan 2 25 M. bedragen.
Art. 67.
1. Het maken van spouwmu
ren is toegelaten, mits de geza-
melijke dikte der samenstellende
muren niet minder bedraagt dan
de voor massieve muren voor
geschreven muurdikte, de dikte
van iederen muur atzonderJijg
niet minder bedraagt dan een
halven steen, de spouw een
wijdte van met minder dan 0.05
M. heelt en de samenstellende
muren in horizontale en in ver
ticale richting op geen grootere
atsianden dan resp. 1 en O 50
M., op doelmatige wijze met
spouwankers zijn gekoppeld.
2. Van de voorwaarde omtrent
de dikte der samenstellende
muren atzonderlyk, vervat in
int vorige lid, is vrijstelling
mogelijn in dier voege, dat kaü
worden toegestaan, dat de bui
tenmuren van woningen, zonder
verdieping, welke met hooger
dan den bovenkant van den
zoldervloer worden opgetrokken,
worden gevormd door eeu
spouwmuur, waarvan de buiten
wand bestaat uit baksteen ter
dikte van niet minder dan 1/3
steen (Wj eu de binnenwand
uit brandvrij materiaal ter dikte
van niet minder dan 0.06 M.
3 Ten aanzien van de zwaarte
van spouwmuren kunnen nadere
eischen worden gesteld, indien
deze op buitengewone wyze
worden belast.
4. Indien buitenwanden ge
vormd worden door een spouw
muur en een dakvlak met pan
nen gedekt, mag de dikte van
de spouw ljj steen R bedragen,
met die verstande, dat ter plaatse
van oplegging vaa balken en
spanteD de muren 1 steen R
zijn, ter breedte van l]/s steen
Art 68.
Nadere eischen kunnen ge
steld worden
a. ten aanzien van de ver
sterking, de verankering en de
ondersteuning der muren, be
doeld in art. 65, 66, en 67, in
dien zij worden ondervangen
of een bijzondere functie hebben
te vervuilen
b. ten aanzien van materiaal,
afmeting en ondersteuning van
Kolommen, pijlers, dragende pe-
nautén, bogen, gewelven en
bodematsluiuugen alsmede van
andere muurwerken, voorzooveel
te dien aanzien in deze Veror
dening geen afzonderlijke bepa
lingen zyn opgenomen.
Art. 69.
1. Deuren en ramen moeten
van zoodanige constructie zijn
en zoodanig zijn aangebracht:
a. dat zy behoorlyk kunnen
worden geopend en gesloten, de
ramen van een vertrek althans
voor het gedeelte, bedoeld in
art. 90
b. dat zy in gesloten stand een
behoorlijke afsluiting vormen.
2 Kozijnen moeten aan beide
zijden iu het muurwerk worden
verankerd met schroefdraadan-
kers, zwaar ten minste 5/16,
welke op geen grooteren afstand
dan 1 M. van elkander wordeD
aangebracht.
3. Bovendorpels van kozijnen,
welke belasting van eenigen
omvang te dragen krijgen, moe
ten door ontlastingsbogeD, lateieD
of op andere wyze afdoende
worden ontlast.
4 Balkons, erkers en soort
gelijke uitbouwsels moeten op
deugdelijke wijze aan de gevels
of balklagen worden bevestigd
en verackerd. De binten en on
dersteuningen moeten bestaan
uit vloeiyzer of gewapend beton,
tenzij een voldoende steencon-
slructie toepassing vindt.
5. Van het bepaalde in het
vorige lid is vrijstelling mogelyk
voor het maken der binten en
ondersteuningen van hout, mits
de uitbouwsels geen grooten
omvang hebben en zich niet aan
een hoogere verdieping dan de
eerste bevinden.
Art. 70.
1. Vloeren en zolderingen
moeten zoodanig worden samen
gesteld en aangebracht, dat zy
de daarvoor in aanmerking ko
mende of te verwachten toeval
lige en blyvende belastiag veilig
en naar behooren kunnen dragen.
2. Balklagen moeten een be
hoorlijke oplegging hebben en
op voldoende wijze gekoppeld,
verankerd en bevestigd zijn. By
toepassing van een houten balk
en vloerconstructie moeten nader
de voorschriften, vervat in het
volgende artikel, worden in acht
genomen.
Art. 71.
1. De binten van een houteD
balklaag mogen niet op grooteren
atstand dan 0.75 M., hart op hart,
van elkander worden gelegd en
mogen geen mindere breedte dan
0 Ü65 M. en geen mindere hoogte
dan 0 i5 M. hebben. Deze be
paling is niet van toepassing,
indien de al3tand van de steun
punten der balken minder dan
2.50 M. bedraagt.
2. De breedte der raveelbal-
ken moet ten minste 0.02 M.
meer bedragen dan die, welke
voor de normale balken is ver-
eischt.
3. Behoudens waar zulks geen
gevaar oplevert voor de hecht
heid, mag de zwaarte der balken
niet door inkepingen e.d. worden
verminderd.
4. Iudien da balkeinden op
een muur zijn opgelegd, moet de
opleggiug een lengte verkrijgen
van ten minste Oil M. by
muren met een geringere dikte
aan 1 steen (W) kan met eeu
lengte der oplegging van ten
minste 0.09 M. worden volstaan.
Over bedoelde lengte moetende
balkeinden deugdelyk worden
opgesloten in het muurwerk.
5. Wanneer een scheidings
wand als bedoeld in art, 65
onder 6, in de richting van de
balken wordt geplaatst, moet
daaronder een balk aanwezig
zijn, tenzij krachtens art. 68,
onder a, verdergaande nadere
eischen teu aanzien van de on
dersteuning worden gesteld.
6. Mede ter voldoening aan
het bepaalde in art. 66 moet de
verankering der balklagen met
de muren geschieden met ge
smeed ijzeren ankers van ten
miuste 320 m.M2. doorsnede, en
voorts als volgt
a. in balhdragende muren ten
hoogste om den tweeden balk en
zooveel mogelijk aan beide balk
einden
b. ter plaatse van een ravee-
lirg aan de uiteinden van beide
balken, die het raveelbint dragen;
c. in niet-balkdragende om
trekmuren van een gebouw aan
het tweede biut, van den muur
af gerekend, en in elk geval ter
plaatse van elk penant.
7. Indien bij inbalking in be
staande muren het aanbrengen
van ankers groote moeilijkheden
zou geven, kan instede daar.van
worden volstaan met het over
de volle hoogte van het bint
aanbrengen van klossen, waar
door het balkeinde een zwaluw
staartvorm verkrygt.
8. De dikte van een houten
vloer op een houteD balklaag
moet ten minste 0.022 M. be
dragen.
9. Ten aanzien van de dikte
van houten vloeren kunnen na
dere eischeD worden gesteld,
indien de afstand der balken
meer bedraagt dan 0 70 M. hart
op hart.
Art. 72.
1. Materiaal, constructie, on
dersteuning en bevestiging van
trappen moeten zoodanig zyn,
dat de trappen de belasting,
waaraan zij zullen worden bloot-
gestald, behoorlyk kunnen dragen.
2. De dikte van boomeg en
treden van vaste houten trappen
moet ten minste 0.035 M van
losse bouten trappen ten minste
0.028 M. bedragen.
3. Losse trappen moeten door
middel van haken of op andere
wijze tegen uitglyden kunnen
worden beveiligd.
4 Ten aanzien van de dikte
van boomen en treden van vaste
houten trappen kunnen nadere
eischen worden gesteld, indien
de trappen niet van stootborden
zijn voorzieD, of indien zij in
andere dan ter bewoning be
stemde gebouwen worden aan
gebracht.
Art. 73.
1. Daken moeten een afdoen
de beschutting vormen tegen
wind, water en sneeuw de af
dekking moet zoodanig worden
aangebracht, dat op- en afwaaien
van het dekkingsmateriaal zoo
veel mogelyk wordt voorkomen.
De onderdeelen van de kapcon
structie moeten voldoende afme
tingen verkrijgen, op deugdelijke
wijze onderling bevestigd en ge
koppeld en aan mureD, balkla
gen enz. verankerd worden.
2. Bij dekking met pannen,
leien, riet, zink ef mastiek zyn
voor de dakvlakken, gemeten
met het horizontale vlak, slechts
de volgende hellingen toege
laten
By dekking met pannen 30°
tot 60°, (dubbelsluitend en ge
spijkerd) tot 75e.
By dekking met leien 40* tot
90°, met riet 40° tot 70', met
zink 2° tot 90°, met mastiek 2°
tot 6°.
3. Met uitzondering van de
daken boven uitgebouwde bij
keukens, wasch- en spoelhokken,
privaten, bergplaatsen, schuur
tjes en soortgelijke aan- of uit
bouwen, moeteu alle daken van
ter bewoning bestemde gebouwen
beschoten worden.
4. De dikte van het dakbe
schot moet ten minste 0.022 M.
bedragen.
5. Vrijstelling is mogelyk
a. van het bepaalde in het
tweede lid
b. van het bepaalde in het
derde lid voor daken, boven
zolders, voorzoover zulk een
zolder geen vertrekken of slaap
gelegenheid bevat.
Art. 74.
1. By balkconstructies voor
vloeren en kappen moeten de
verschillende OBderdeelen naar
den aard van het werk met pen
en gat, met schuine tanden,
zwaluwstaarten, haaklasschen
e.d. in elkander worden gewerkt.
Kinderbalken, gordingen, nokken
e.d. moeten met voorloeven wor
den bewerkt en behoorlyk wor
den bevestigd. Lasschen mogen
niet korter zijn dan tweemaal de
dikte of hoogte van het bint en
moeien op de steunpuoten, of
zooveel mogelyk daarby, worden
aangebracht.
2. De delen voor vloeren en
beschietingen moeten met groef
en messing in elkander passen,
flink worden aangedreven en op
elk steunpunt met ten minste
twee draadnagels van voldoende
lengte bevestigd worden. De
delen moeten zooveel mogelijk
uit één leDgte bestaanstuik-
naden moeten in behoorlyk ver
band verspringen.
(Wordt vervolgd).
i.
De Middeleeuwen waren de
lijden der groote tegenstellingen
in rouw- en feestbetoon, het
uitbundig zijn in droefheid en
rouwbetoon bij epidemieën als
pest, maar ook uitbundigheid bij
feesten, als er geen leed dreigde
of als het pas geleden en dus
voorbij was.
Ook in de stadsrekeningen van
1492 en volgende jaren treffen
we posten van uitgaaf aan, die
aangeven, dat er hier feesten
gevierd werden en ook welke.
Allereerst was Onze Lieve
Vrouwe-dag Lichtmisse (2 Febru
ari) zoo'n dag. We treffen de
post aan Gepresenteert de ghe-
sellen van de Retoryck deser
stede, ter causen van de spelen,
die zij speelden op O. L. V.
Lichtmisse één kan Rijnsch wijns
kostende 12 schelliugen. De
Retoryck was de Rederijkerska
mer van St. Ontcomere met de
zinspreukGod ontcommer elx
herte, die veel esbattementen, of
zooals wij 't zouden noemen
Tooneelspelen opvoerden en in
1539 naar Gent trokken, naar het
beroemde landjuweel, en daar
een spel van sinne in refereinen
opvoerden, waarvan nog een
afschrift bewaard is evenals van
het blazoen of wapen met zin
spreuk Prins of beschermheer
der retorijck was in 1505 Jan
Pierens, die ook 8 maanden or-
geliste was voor 8 pond, terwijl
de facteur of maker der spe
len (schrijver dus van 't tooneel
spel) was een zekere Wulfaert
Weysse. Wat werd er op het
Zuivelplein genoten van het voor
ons zoo eenvoudige tooneelspel
van toen, vooral wanneer het
slechte beleid van regeeringsper
sonen gehekeld werd. Soms ging
een schaterend gelach op bij het
vertoonen van een klucht of sot
ternie met tafreelen uit het volks
leven op komische wijze voorge
steld, dikwijls eindigend met een
algemeene kloppartij. We lezen
bijvoorbeeldgepresenteert de
jongers, die te Vastelavont speel
den met mijnheer van Allege-
brek", of «met mijnheer Luttel in
hand'', „de bende van mijnheer
Toutluifault".
Maar vooral 's Zondags voor
Vastelavont was een dag van
feest, vooral ter eere van mijn-
heere de abt deser stede. Ook
dan gaf de kamer van Retoryck
zijn zinnespel of sotternie ten
beste, zooals deze post aangeeft
grepresenteert Jan Scolpaert te
Vastelavont als hij zijn coninc-
feeste van de sotten hield, 2 kan
30 schellingen. Nog andere ver
tooningen nl. der wapenrespelers
of wapenreiers gaven het volk
vermaak. Denk U het Zuivel
plein bevolkt met die bont Mid-
deleeuwsch gekleede bewoners,
welke kijken naar de wapenrei
ers, die hun behendigheid toonen
in 't gebruik der wapenen zooals
deze post 't ons zegtGepresen
teert de wapenreiders van Be-
oostenblie, die hier kwamen spe
len en dansen over 't zwert, in
drankgelde 24 pond.
Ook op de Paaschdagen en
op St. Ontcomersdag (20e dag van
Juli gaven de rederijkers hun
esbattementen. Wat een kleur
rijk tooneel zou er te zien zijn,
wanneer we de rederijkers en de
wapenreispelers eens bezig kon
den zien op een Middeleeuwsche
markt, terwijl daarna de calf-
dansers bezig zijn. Wat met die
calfdansers in de rekeningen be
doeld wordt, is niet goed uit te
maken, of 't zou een voorstelling
moeten zijn van de Israëlieten,
dansende om het gouden kalf.
In de rekening van 1533- 1534
slaat bijv. de post: „betaalt voor
een nieuw hoofd aan 't calf van
de calfdansers, een nieuw schild
van de 9 beesten en nieuwe
duuvelshoofden 20 schellingen."
In de rekeningen van 1555 komen
de calfdansers voor 't laatst voor.
Een schoone dag was het ook
toen Filips de Schoone, klein
zoon van Karei de Stoute, hier
den 18en in Oogst 1497 kwam
jagen. Op stadskosten werd ge
schonken 1 hame en200screven
wijn, voor de knechts 2 tonnen
keite (bier), terwijl den artsiers
(boogschutters) 6 kan wijn gege
ven werd.
t