Axelsche Courant. Nieuws- en Advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen. No. 52. Vrijdag 6 October 1933 Verschijnt Dinsdag- en Vrijdagavond. Redacteur-Uitgever J. C. VINK Axel. Tweede iSlad. Bouwverordening voor de gemeente AXEL. (Vervolg) Art. 16. 1. Bij het bouwen van eenig gebouw aan een weg moet, na voltooiing van den bouw, langs de volle breedte van de achter zijde van het gebouw en in onmiddellijke aansluiting daar mede, eeD bij het genouw be- hoorend open erf aanwezig blij ven. Het deel van het erf, be bouwd krachtens het bepaalde in art. 21, tweede lid onder 3, wordt mede als open erf be schouwd. 2. Het open erf, bedoeld in het eerste lid, moet gemeten uit eenig deel van de achterzijde van het gebouw en loodrecht op de achtergevelrooiiijn, ten minste de volgende diepte verkrijgen a. bij gebouwen -ponder ver dieping 5 M. b. by gebouwen met ééa of meer verdiepingen, voor elke verdieping 2 M. meer dan onder a omschreven. 3. Onverminderd het bepaalde in art. 29 is van het bepaalde in het eerste en tweede lid vrij stelling mogelijk a. voor een hoekgebouw of een gebouw, dat aan ten minste twee wegen komt te liggen b. voor een gebouw waarin de begane grond niet voor be woning is bestemd c. indien vrijstelling wordt verleend krachtens het bepaalde in art. 31, tweede lid onder a. 4. Van het bepaalde in het tweede lid is voorts vrijstelling mogelyk a. indien gebouwd wordt aan de lange zijde van een bouw blok van gerekten vorm, mits ten aanzien daarvan vaststaat, dat de tegenovergelegen zyde niet zal worden bebouwd b. indien voor de woning een open ruimte aanwezig is, behoo- rend bij en aansluitende aan bet gebouw, van ten minste 2 M. over de volle breedte van het gebouw c. indien de vorm van het bouwblok in verband met een rationeele verdeeling van de open ruimte over de erven het geven van vrijstelling wettigt; d. indien achter de gebouwen een tuin, speelplaats of andere open ruimte voor gemeenschap pelijk gebruik aanwezig is e. indien vrijstelling wordt verleend krachtens het bepaalde in art. 31, tweede lid onder b; een en ander met dien ver stande, dat langs den zij- of achtergevel van het gebouw een open ruimte, die nergens een geringere breedte beeft dan 3 M., aanwezig moet blijven. Art. 17. 1. Bij het bouwen binnen de rooiiyn moeten in achtgenomen worden de voorschriften, die door Burgemeester en Wethouders in elk afzonderlijk geval worden vastgesteld, 2. In bouwblokken als bedoeld in art. 15, onder a, moet het open erf der aanwezige gebouwen ten minste 0.50 M. hooger zyn gelegen dan de hoogste water stand, die ter plaatse pleegt voor te komen. 3 Bouwterreinen en open erven van gebouwen moeten een voldoende ophooging en afwate ring hebben slooten, wateren en riolen moeten in een voldoende toestand van reinheid en vaa onderhoud verkeeren. 4. Open erven en plaatsen van ter bewoning bestemde ge bouwen, welke zich niet bevin den in een bouwblok als bedoeld in art. 15, onder a, moeteD, voor een gedeelte tot een afstand van ten minste 3 M. uit het gebouw, eenzelfde boogteligging hebben als in het vorige lid is voorge schreven. 5. Langs wegen, waaraan anders dan zeer verspreid ge bouwen zijn ceplaatst en waarby de rooilijn niet met de grens van den weg samenvalt, moet het terrein tusschen beide lijoen be plant, dan wel behoorlijk be straat of op andere wijze ver hard zijD, zulks ten genoege van B. en W. zoowel voor bestaande, als nieuw te vormen toestanden. 6. Aan de eigenaren kan ge last wordeD, alle werkzaamheden te verrichten ol te doen ver richten, welke voor het in over eenstemming brengen van ter reinen, erven, slooten, wateren en riolen met vernoemde bepa lingen van dit artikel noodzake lijk zijn. De maa'regelen, welke met betrekking tot het bepaalde in bet derde lid kunnen worden voorgeschreven, bestaan in het ophoogen van het terrein of erf, het tot stand brengen van be hoorlijke afwatering enz., het denapen van de sloot of het water (a! dan niet mat rioleering of overwelving) en het ruimen of herstellen van het riool. Art. 18. 1. Het terrein, bedoeld in het vorige artikel, vijfde lid, moet van den weg zijn afgescheiden. Indien de afscheiding wordt ge vormd anders dan door een wa terloop, mag de hoogte der af scheiding niet minder dan 0 60 M. en niet meer dan 1.20 M. bedragen, voor grond gelegen voor de woning. Voor tuinen en ombouwde terreinen mag de hoogte niet meer dan 2 M. zijn. 2. Open erven in bouwblok ken als bedoeld in art. 15, onder a, moeten onderling behoorlijk zijn afgescheiden de hoogte dier afscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 20 M. 3. Aan de eigenaren kan worden gelast, dat onbebouwde erven, welke als opslagplaats worden gebruikt, van een be hoorlijke afscheiding worden voorzien. 4 Onverminderd het bepaalde in het eerste, tweede en het derde lid, kan ten aanzien van trrreinen en gronden, mits deze geen wei- of bouwland zijn, zoo mede ten aanzien van erven, doorgangen e.d. aan de eigenaren worden gelast, dat bedoelde ter reinen en gronden van den weg behoorlijk afgescheiden of afge sloten worden. 5. Afscheidingen langs een weg mogen niet voorzien zijn van punten of prikkeldraad op zoodanige wijze, dat voor voor- bijgangers gevaar oplevert. Be weegbare deelen van zuIk een afscheiding mogen in geen en kelen stand de grens van den weg kunnen overschrijden. 6. Van het bepaalde in het eerste en tweede lid is vrijstel ling mogelijk voor het maken van afscheidingen van grootere hoogte, mits daardoor het uit zicht uit vertrekken in beien deude gebouwen niet op hinder lijke wijze wordt belemmerd. 7. Ten aanzien van de 3oort en de hoogte van afscheidingen kunnen nadere eischen worden gesteld. HOOFDSTUK 3. Voorschriften betreffende het verbod en de vergunning tot boawen. Art. 19. 1. Het is verboden te bouwen anders dan met inachtneming van de bepalingen, vervat in de hoofdstukken 2 en 4 dezer ver ordening. 2. Ten aanzien van de ver nieuwing of verandering van een gedeelte van een bouwwerk of het uitbreiden vaa een bouwwerk zijn alleen die bepalingen van toepassing, die met het te ver nieuwen, uit te breiden of te veranderen gedeelte verband houden. 3. Het is verboden zoodanig te bouwen, dat daardoor een bestaand gebouw met bybehoo- rend erf niet langer zou bly'v» n voldoen aan het bepaalde in deze verordening. Wordt daaraan reeds niet voldaan, dan mag de bestaande toestand, voor zoover deze daaraan niet voldoet, niet ongunstiger worden. Art. 20. 1. De bouw van meergezins- huizen is verboden. 2 Van dit verbod kan de Gemeenteraad ontheffing verlee- nen onder daarbij te stellen voorwaarden. Art. 21. 1. Het is verboden te bou wen a. vcor zoovar zulk een verbod niet begrepen is in art. 6, eerste lid a der Woningwet, zonder schriftelijke vergunning van Bur gemeester en Wethouders; b. met afwijking van het bouw plan, waarop de vergunning is verleend, of van de bepalingen dier vergunning, tenzy met bij zondere schriftelijke toestemming van B. en W. c met afwijking van de voor waarden, verbonden aan een vrijstelling, tenzij met bijzondere schriftelijke toestemming van B. en W. 2. De verbodsbepalingen onder a genoemd, zyn niet van toe passing 1. op het bouwen van terrein afscheidingen hiet hooger dan 2,20 M., behoudens die, bedoeld in art. 18, eerste lid 2. op het bouwen van biuggen en beschoeiingen, mits deze bouwwerken verder dan 25 M achter eenige rooilijn worden geplaatst 3. op het bouwen van schuur tjes, waschhokken, bergplaatsen en dergelijke bijgebouwtjes op het open erf achter een gebouw, mits de gezamenlijke inhoud en de hoogte, beide gemeten buiten werks boven den grondslag van het aansluitende terrein, onder scheidenlijk niet meer dan-15 Ms. en 2,25 M. bedragen 4. op vernieuwingen, uitbrei dingen of veranderingen van ondergeschikte beteekenis, mits daarvan ten minste 2 maal 24 uur vóór den aanvang der werk zaamheden kennis wordt gegeven aan het bouwtoezicht. Deze kennisgeving is niet vereischt voor werkzaamheden behoorende tot het dagelyksch onderhoud 5. op het bouwen ingevolge eene aanschrijving van B en W. krachtens de Woningwet of de bouwverordening. Art. 22. 1. Ter verkrijging van eene vergunning, als bedoeld in art. 6 eerste lid a der Woningwet en in art. 21, eerste lid onder a dezer verordening, moet bij, voor wiens rekening wordt gebouwd, of zijn gemachtigde, een daartoe strekkend schriftelijk verzoek indienen bij B. en W. 2. Het verzoekschrift moet inhouden a. naam en woonplaats van den aanvrager of diens gemach tigde b. een nauwkeurige opgave van den aard, de bestemming en de plaats der uit te voeren werken c. naam en woonplaats van den bouwmeester, of, indien geen bouwmeester de leiding heeft, van dengene, die het werk zal uitvoeren. 3. By het verzoekschrift moe ten worden overgelegd, in drie voud, de noodige teekeningen en bescheiden, onderteekend of ge waarmerkt door den aanvrager of diens gemachtigde. 4. Da teekeningen moeten duidelijk en zaakkundig uitge voerd zyn de maten moeten daarop zyn ingeschreven en de aard der te gebruiken materialen moet duidelyk daaruit blijken. 5. Indien de aanvrage betrek king heeft op het voor een ge deelte vernieuwen, het uitbreiden of het veranderen van een bouw werk, moet uit de teekeningen zoowel de bestaande toestand als de verandering, welke daarin zal worden aangebracht, duidelijk blijken. 6. Indien de aanvrage een gebouw betreft, moeten de tee keningen aangeven a. de ligging van het gebouw met aanduiding van de wind streek van de belendende be bouwing en de wegen tot op een afstand van ten minste 20 M. in den omtrek, en met vermelding van de kadastrale sectie en nummers van de te bouwen en van de belendende perceelen b. de hoofdafmetingen van het gebouw c. de hoogte, ten opzichte van peil, van 1. het te bebouwen erf 2 het bij het gebouw aanslui tende erf, zooals dit na de vol- too ïag van den bouw zal liggen 3. den aanleg der lundeering, het trasraam, de vloeren, de goten en het dak d. de horizontale doorsnede van den beganen grond, van alle verdiepingen en van den zolder, waaruit de indeeling van het gebouw en de bestemming der verschillende ruimten moet blyken e. de voor-, zij- en achter gevels, alsmede ten minste één verticale lengte- en één dito dwarsdoorsnede van het gebouw f. de afmetingen der verschil lende ruimten g. de plaatsing, soort en af metingen van trappen en van deur- en lichtopeningen h. de plaatsing en inrichting van privaten en gootsteenen en de inrichtingen tot afvoer van drekstoffen en van water en vuil i. de inrichtingen tot voorzie ning van drinkwater j. de plaatsing en de inrichting van de rookkanalen en scboor- steenen, alsmede van licht-, lucht-, wasem- en liftkokers k. de middelen tot toetreding van lucht 1. de samenstelling der fun deering m. de dikte der muren en de doorbreking van muren door deur-, venster-, kast- en andere openingen d. de balklagen met afmetin gen, onderlinge afstanden, op- legging en verankering der balken o. de samenstelling van vloeren en plafonds; p. de wijze van bekappiog met de afmetingen der samenstellende deelen. 7. De teekeningen, bedoeld in het zesde lid onder a, moeten worden bowerkt op een schaal, niet kleiner dan 1 1250, de overige teekeningen op een schaal, niet kleiner dan 1 100, echter met dien verstande, dat in bijzondere gevallen Burge meester en Wethouders het toe passen van een kleinere schaal kunnen toestaan of het toepassen van een grootere schaal kunnen eischen. 8. Bij toepassing van con structies in gewapend beton kan geëischt worden overlegging der berekeningen, met behulp van welke de zwaarte derconstructie- deelen is bepaald. 9. Burgemeester en Wethou ders kunnen voorts overlegging eischen van al zulke bescheiden en teekeningen, die zy voor een juiste beoordeeling der bouw plannen noodig achten, alsmede meer exemplaren van een ol meer der geëischte bescheiden, 10. Burgemeester en Wethou ders kunnen van het bepaalde in het 3a tot en met 7e lid van dit artikel, hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk, ontheffing verleenen. gedeelte van een bouwplan tif- leenen. Art. 24. 1. Burgemeester en Wethou ders kunneD een bouwvergun ning intrekken n. wanneer binnen 6 maanden na de dagteekening van de bouwvergunning nog niet met de werkzaamheden een aanvang is gemaakt b. wanneer de werkzaamhe den gedurende zes maanden zyn gestaakt geweest en kennelyk niet meer zullen worden voort gezet c. wanneer blijkt dat de bouw vergunning ten gevolge van misleidende opgaven ten on rechte was verleend. 2. Het besluit tot intrekking bevat de gronden, waarop het berust; het wordt onverwijld aan den houder der bouwver gunning in afschrift toegezonden. 3. Voor de intrekking wordt de houder der bouwvergunning in de gelegenheid gesteld zich te doen hooren. Hij kaD zich alsdan door een gemachtigde doen vertegenwoordigen, of doen bijstaan. Art. 25. Art. 23. 1. Burgemeester en Wethou ders beslissen binnen een maand na de indiening eener aanvrage. 2. Deze termijn kan om zake lijke redenen eenmaal met een maand worden verlengd. Het besluit tot zulk een verlenging bevat de grouden waarop het berust, en wordt den aanvrager onverwijld in afschrift toege zonden. 3. By het besluit tot het ver leenen van bouwvergunning worden een afschrift van de aanvrage en één stel der ge- eischte bescheiden, door ot van wege Burg. en Weth. gewaar merkt, aan den aanvrager of diens gemachtigde uitgereikt. 4. Een besluit tot het ver eenen van voorwaardelyke bouwvergunning of tot weigering der bouwvergunning of tot aan houding der beslissing op een verzoek om vergunning bevat steeds de gronden, waarop het berust. 5. Burgemeester en Wethou ders kunnen op verzoek van den aanvrager of diens gemach tigde bouwvergunning voor een 1. Van een besluit tot het verleenen van voorwaardelyke vergunning of tot weigering der vergunning of tot aanhouding der beslissing op een verzoek om vergunning als bedoeld in art. 6, eerste lid der Woningwet, en in art. 4, eerste lid, dezer Verordening, zoomede van een besluit tot intrekking van een verleende bouwvergunning, kan de aanvrager of diens gemach tigde, biDnen één maand na do dagteekening der desbetreffende kennisgeving by den Gemeente raad in beroep komen. Geljjke voorziening is toegelaten indien Burgemeester en Wethouders niet overeenkomstig art. 23, le lid, een beslissing hebben ge nomen. De termijn van één maand, waarbinnen beroep toe gelaten is, wordt dan geacht in te gaan op den derden dag na den datum waarop Burgemeester en Wethouders uiterlijk een be slissing hadden moeten nemen. 2. Het beroep wordt ingesteld bij een aan den Gemeenteraad te richten verzoekschrift, hetwelk moet bevatten a. naam en woonplaats van den belanghebbende of diens gemachtigde b. dagteekening en nummer der beslissing, waartegen het beroep is gericht c. de gronden, waarop het beroep berust d. een aanduiding van de be slissing, die belanghebbende wenscht. 3. De Gemeenteraad neemt een beslissing binnen één maand na den datum van indienig van het verzoekschrift. Vergadert de Raad niet binnen een maand, dan wordt de beslissing in de eerstvolgende zitting genomen. De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste één maand worden verdaagd. 4. Alvorens de Gemeenteraad op een beroepschrift een beslis sing neemt, wordt degene, die het beroep heeft ingesteld of diens gemachtigde, in de gele genheid gesteld, het verzoek mondeling ten overstaan van Burgemeester en Wethouders, toe te lichteD. Hiervan wordt een proces-verbaal opgemaakt, dat aan den Gemeenteraad wordt overgelegd. 5. Van het besluit van den Gemeenteraad wordt door Bur gemeesters en Wethouders on verwijld kenDis gegeven door toezending van een afschrift aan hem, die het beroep heeft ingesteld, ol aan zyn rechtver krijgende. 6 Indien het raadsbesluit strekt tot het verleenen van de bouw vergunning, geldt de kennisge ving, in het vorige lid bedoeld, als eene doer Burgemeester en Wethouders verleende vergun» ning. (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Axelsche Courant | 1933 | | pagina 5