Axelsche Courant. Nieuws- en Advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen. No. 28. Vrijdag 14 Juli 1933. Verschijnt Dinsdag- en Vrijdagavond. Redacteur-Uitgever J. C. VINK Axel. Tweede J31ad. Provinciale Staten van Zeeland. J.l. Dinsdag hielden de Staten zitting met 41 leden. Afwezig dhr. Overhoff. Van het in deze zitting ver handelde ontleenen we het vof gende aan het uitvoerig verslag in de „Middelb, Ct." Ingekomen waren enkele adres sen slaand op de te behandelen punten, en verder een verzoek van „De Noord-Bevelandsche brug" te Kortgene om verbetering van den veerdienst tusschen Wolphaartsdijk en Kortgene. Dit adres werd in handen ge steld van Qed. Staten om advies. Ten slotte het verslag der pro vincie over 1932. Wijziging jaarweddeverordening Ged. Staten stelden voor de jaarwedde van den assistent bij de Provinciale Bibliotheek H. Pieters te bepalen op f2400 Een definitieve regeling van de positie van den assistent bleef tot nu toe achterwege, omdat een voorgenomen algemeene herzie ning van alle jaarwedden in de pen bleef. Daarom lag het voor de hand de wedde van den as sistent, die ook naar het oordeel der Prov. Staten onvoldoende was, thans nader te regelen. Ged- Staten willen hem gelijk stellen met een adjunct-commies ter Prov griffie. Een lid vindt het voorgestelde salaris voor den assistent te hoog en een ander lid is het niet eens met Ged. Staten omtrent de hooge waarde van diens werk, een derde lid vult de mededeeling van Ged. Staten aan met de opmerking, dat het assistentenwerk in hoofd zaak bestaat tot completeeren en catalogiseeren. De Staten vereenigen zich z h.s. met het voorstel van Ged. St Tydidtyke korting op de wedden en loonen. Ged. Staten stelden voor een tijdelijke korting voor den tijd van 3 jaar toe te passen op de jaarwedden van de vaste ambte naren en wel op een jaarwedde van f2500 of minder 6 pet.; op een van meer dan f 2500 doch niet meer dan f4000 6 pet. van f 2500 en 4 pet. van het meer dere en voor hoogere wedden 6 pet. van f2500; 4 pet. van f 1500 en 2 pet. van het meerdere. In de afdeelingen brachten zeer vele leden bezwaren naar voren in zake het degressieve karakter der korting eenigen konden zich daarmede vereenigen. Een verlaging der salarissen achtten zeer velen noodzakelijk in verband zoowel met den finan- ciëelen toestand der Provincie, als wel in verband met den sterk verminderden levensstandaard en de loonen in het vrije bedrijf Eenige leden waren daaren tegen niet voor de verlaging der salarissen, omdat zij meenden, dat deze in Zeeland niet te hoog zijn, hetgeen bij de behandeling der begrooting nog door Ged. Staten zelf was erkend. En waar ook de verlaging niet geboden is door den financiëelen nood der Provincie, zooals Ged. Staten zelf zeggen, achten zij een ver laging van den levensstandaard een niet voldoend motief om tot salarisverlaging voor de mode over te gaan. Verschillende leden, verdeeld over de verschillende afdeelingen, bespraken onderdeelen van het voorstel, zoowel als andere mo gelijkheden. Ook zouden sommigen de kor ting hooger willen zien, in ver band met de sterke daling van den levensstandaard en de zeer belangrijke daling der loonen en salarissen in het vrije bedrijf. Er werd ook nog de vraag gesteld of men niet beter zou doen te wachten op hetgeen door de Rijks regeering zal worden voorgesteld Ged. Staten antwoordden, dat de degressieve vorm moet geko zen worden omdat een onbillijk heid in de salarisverhouding tus schen hoogere en lagere salaris sen was geslopen, en de lagere ambtenaren procentsgewijze aan merkelijk meer zijn verhoogd dan de hoogere, terwijl juist het werk der hoogere ambtenaren in die periode van 1914 tot 1928 zoo enorm is toegenomen, meer dan bij de lagere ambtenaren het geval is. De korting geldt alleen het reeds in dienst zijnde personeel voor eventueel nieuw aan te stel len personeel zal een nieuwe sa larisschaal worden opgesteld Dat de Commissie van overleg unaniem de voorstellen afwees, heeft Ged. St. teleurgesteld. Men dient ook daar het algemeen be lang in het oog te houden en zich niet uitsluitend door eigen belang te laten leiden. Te meer waar deze verlagingstendenz in de vrije bedrijven niet door de overheid mag worden gestremd. Voor herstel der maatschappij is het noodig terug te keeren naar de eenvoudige leefwijze van voor 1914. De ambtenaren moeten niet blijven een sterk bevoorrechte groep. Na de verdediging van de voorstellen verklaren de Staten leden in alle afdeelingen bij hun ne standpunten te blijven, terwijl in één afdeeling een lid in een economische beschouwing treedt met Ged. St. omtrent de doel matigheid van het middel der versobering, voor de zieke maat schappij. Hij oordeelt dat alge meene versobering stilstand en veraiming van het maatschappe lijk leven #beteekent en is daarom tegen de voorstellen, welke nood zakelijk de bevordering dier ver sobering ten doel hebben. In hun antwoord op het alge meen verslag, zeggen Ged. St. geenszins aanleiding te vinden om wijziging in hun voorstel te brengen. Zij handhaven mitsdien hun voorstel. Als echter mocht blijken, dat bij de meerderheid overwegende bezwaren tegen het voorstel bestaan, dan zal een uniforme korting van 5 pet. bij hen instemming kunnen vinden De bespreking had het volgen de verloop Dhr. Onderdijk acht bezuiniging op de salarissen geen finaucieele noodzaak, wat spr. met woorden van Ged. Staten en enkele Staten leden uit vorige vergaderingen aantoont. Met dit voorstel maakt Zeeland een groote uitzondering, het is een unicum en men zal zich afvragen of het niet andersom had moeten zijn. Als er offers gebracht moeten worden, moeten de best gesalarieerden het meest betalen Spr. wijst op de andere 'pro vincies, waar men tegemoet komt aan de belangen der lagere ambtenaren. Hier is het juist andersom. Het gemiddelde is 5 pet., maar de hoogere betalen 4 pet. en de lagere 6 pet. Dhr. Dominicus zegt, dat ge bleken is, dat Ged. Staten ook voor een andere wijze van korten zijn te vinden. Gekort moet er worden. De levensmiddelen zijn en dit geldt voor allen, ziet geen reden, dat de ambtenaren niet iets kunnen missen. Andere zien hun inkomen met gedaald en spr. hoogere zouden personen 40 en 50 pet. terugloopen. De toestand van de provincie is verre van rooskleurig en kon het, dan moest men den belastingdruk verlagen. Spr. meent, dat men niets slechts voor drie jaar moest vast leggen, maar stelt voor een gelijke korting voor altijd. Dhr. Moelker ziet den toestand allerminst rooskleurig in. Waar zal het geld op den duur van daan moeten komen In het particuliere bedrijf zijn kortingen van 20 tot 25 pet., en dit is veelal nog te weinig voor het bedrijf, Dhr. Van der Wart zegt dat velen sterk de gevolgen van de malaise ondervinden en het gaat niet aan, dat alleen de ambte naren niets van die malaise zouden voelen. Dhr. Kalle meent, dat gezien de moeilijkheden voor de inwo ners, de daling van het index cijfer met 20 pet. en de ten top gevoerde belastingen, er reden is voor verlaging en stelt voor: f1500 3 pet., f2000 4 pet., f2500 5 pet., enz. Daarnaast betoogde spr. de wenschelijkheid van een kindertoeslag, omdat de groote gezinnen het meest ge troffen worden. Het voorstèl wordt niet onder steund. Dhr. Boender gelooft, dat vele ambtenaren in dezen tijd verheugd zijn, ambtenaar te zijn. Hij gaat mede met een salariskorting en is voor het voorstel-Dominicus. Dhr. Adriaanse zegt, dat de vraag of salarisverlaging recht is, afhangt van den economischen toestand. Het levensonderhoud kost minder, een tweede vraag is de draagkracht van den werk gever. Een en ander leidde in het vrije bedrijf tot salarisvermin dering. Tegen elke salarisver laging zal spr. zich niet zonder meer verzetten. Waar uit te rekenen is, dat de belastingen veel zullen verminderen in op brengst, kan salarisverlaging niet uitblijven. Er is tegen ieder voorstel ter zake iets te zeggen, maar ook er voor. Maar zooals Ged. St. het voor stellen kan het niet, en er blijkt uit, dat een uniforme regeling het meest gewenscht is. Een algemeene aftrek van 5 pet. zal ook voor de lagere ambtenaren niet zoo zwaar zijn. Wellicht moest het nog meer zijn en dan voor een jaar. Dhr. Dominicus verandert zijn voorstel in 6 pet. aftrek voor allen. Dhr. Vogelaar acht het voorste, van Ged. St. alleszins billijk het Rijk kort 8 pet. Spr. is ook voor 6 pet. voor alle ambtenaren. Dhr. Den Beer wijst er op, dat vele personen heelemaal geen inkomen meer hebben. Hij is er tegen, dat men twee klassen krijgt, ambtenaren en niet-ambte- naren. Eerstgenoemden vormen geen kapitalen, maar leven te hoog. Spr. stelt 8 pet. korting voor. Dhr. De Ridder is voor 5 pet. aftrek over de geheele linie. Dhr. Van Klinken wil 8 pet. aftrek voor 1 jaar. Dhr. Goossens behandelt de installatie der-commissie-Schou- ten, die dit jaar moet rapporteeren. Het Rijkspersoneel is in de laatste 10 jaar niet 8, maar 26 pet. gekort. Spr. vergeleek de salarissen in de provincie met die van het Rijk en voelt niet zooveel verschil. Wellicht was er iets voor uitstel te zeggen. Dhr. Staverman meent, dat men zoo niet tot een einde komt. Spr. wil 5 pet. korting. Dhr. van Dusseldorp meent, dat allengs een toenadering is voor salarisverlaging. Het gaat er niet om een sluitpost te ma ken van de salarissen, maar het gaat om de provincie in staat te stellen haar taak te vervullen. Ged. Staten handhaven hun lo gisch voorstel, willen de Staten daar niet aan, dan kunnen zij met 5 pCt. medegaan, maar dan voor 3 jaar. Dhr. Onderdijk repliceert, en zegt, dat algemeene loonsverla ging alleer, de koopkracht ver mindert en de toestand nog ver ergert. De behoeften zijn ook heel anders geworden en alleen de noodzakelijke zijn in prijs dalende. Dhr. Dominicus acht het in het belang van de ambtenaren, dat „3 jaar" geschrapt wordt. Dhr. van Dusseldorp neemt namens Ged Staten het voorstel voor degressieve aftrek over en bepleit nu 5 pCt., met verzet tegen hoogeren aftrek. De reden van drie jaar is, dat èn ambte naren, èn provincie dan 3 jaar weten waar men aan toe is. Het voorstel-den Boer, 8 pCt. korting wordt verworpen met 32 tegen 9 stemmen. Het voorstel-Dominicus 6 pCt zonder tijdsbepaling, wordt ver worpen met 31 tegen 10 stem men. Het voorstel-Adriaanse 5 pCt zonder tijdsduur, wordt aangeno men met 35 tegen 6 stemmen. Verlaging stcigerrechten. Naar aanleiding van een wijzi ging in de te heffen rechten voor het gebruik van de steigers op de Zeeuwsche veren had dhr Hamelink een amendement inge diend om voor een boot, waarop gezelschappen van minstens 150 personen, de helft van het tarief te rekenen Ged. St. stelden voor om dit amendement niet aan te nemen, waarmede 35 leden instemden. Oprichting waterschap Halster en Axeler-Ambacht. Over het ook buiten den kring der Staten reeds veel besproken voorstel tot oprichting van het waterschap Hulster- en Axeler- Ambacht, is een zeer uitvoerig afdeelingsverslag met uitvoerig antwoord van Ged. St. verschenen en moeten wij ons tot een korte samenvoeging daarvan beperken. In alle afdeelingen gaven leden te kennen, dat het beter ware ge weest het voorstel tot oprichting niet te koppelen aan een plan van uitvoering zooals belichaamd in het rapport van het ingenieurs bureau van Hasselt en de Koning. Allerlei bijkomstige omstandig heden maken een beslissing thans moeilijk. Zoo vraagt men in iedere afdeeling welke verplich tingen het Rijk heeft en in hoe verre deze verplichtingen zijn I nagekomen. Als dit niet behoorlijk is ge weest, meende men in twee af deelingen, dat juist het- water schap een krachtig wapen zou zijn om het rijk in gebreke te stellen. Men heeft ook bezwaar nu de polders nieuwe lasten op te leggen en meent, dat het Rijk zeer zeker het leeuwenaandeel van de kosten op zich behoort te nemen. In een afdeeling acht men het tijdelijk bevloeien der gronden wel eens nuttig. Naar voren komt het bijeenroepen van een groote vergadering van alle belanghebbenden met leden van de Stater.. Velen erkennen, dat hier een werkverruiming op groote schaal het gevolg kan zijn, maar zij vragen of men daarom alleen de landbouwers thans voor nieuwe lasten mag plaatsen. Verder vraagt men of de kleine polders niet door de grootere kunnen worden overheerscht. Ook vraagt men of de secundaire leidingen, die sueeren op de Rijkswater leiding ook in onderhoud zijn bij het Rijk. Aan het door Ged. St. gegeven antwoord op het algemeen ver slag nemen wij over Ged Staten hebben met ge noegen uit het verhandelde op gemaakt, dat men in het algemeen gunstig gestemd was voor de op richting van een afwateringswater schap. Ged. Staten zijn het niet eens met de opvatting, dat het rijk de kosten moet dragen en niet ook ten deeie de belangheb benden. De Oostelijke Rijkswaterleiding, waar het hier om gaat, is door het Rijk aangelegd ingevolge het tractaat met België van 1842. Tot voor dien loosden de betrok ken polders op het kanaal van Gent. De tegenstrijdige belangen van de scheepvaart, die een hoogen waterstand vorderde- en van de polders, die voor hun waterloozing behoefte hadden aan een lagen waterstand, leid den tot genoemd tractaat, inge volge waarvan de Nederlandsche regeering op zich nam, de noo- dige werken te maken en te on derhouden om in de gewijzigde afwatering te voorzien. Als ge volg hiervan is in 1844 met de 55, bij de afwatering betrokken pol ders 'n overeenkomst gesloten, waarbij o.a. bepaald is, dat die polders per jaar 56 ct. per bun der zullen bijdragen. In 1911 ant woordde de minister van Water staat op een adres der betrokken polderbesturen, dat van Rijks wege geheel onverplicht belang rijke verbeteringen waren aange bracht aan de Waterleiding, en later zon kunnen worden over gegaan tot verdere verbetering. Hiervan is het gevolg geweest het maken van een vierden koker in den Oostbeer te Neuzen in 1915. Van 1882-1909, ontving het rijk van de polders f247 104 en besteedde over diezelfde peri ode aan het onderhoud en de verbetering der werken van het afwateringskanaal f 327.720. Ook het Comité tot verbetering der afwatering erkende in 1923, dat het Rijk volledig en ruimschoots aan zijn onderhoudsplichten vol doet. Verder wijzen Ged. Staten er op, dat de 56 cent per bunder niet verschuldigd zou zijn, indien het nieuwe uitwateringskanaal niet voldoende mocht blijken te zijn. De klachten over den on voldoenden afwateringstoestand vinden niet allereerst hun oorzaak in den onvoldoenden toestand der waterleiding, doch zijn ge legen in a. de zwaardere eischen van den landbouw, die tegenwoordig diepere ontwatering wenscht dan vroeger b. de vermindering van de waterberging, doordat veel slooten in de polders zijn dichtgemaakt en vervangen door draineerbuizen; c- de omstandigheid, dat de lage graslanden in bouwlanden zijn omgezet; d. den onvoldoenden toestand van kunstwerken en leidingen in de verschillende polders. Wat het laatste punt betreft, zou zelfs de vraag gesteld kunnen worden, of niet, veel eer dan het rijk, de polders in gebreke zijn, die immers bij de overeen komst van 1844 zich verbonden hebben, door de uitwatering el kander onderling geen last of moeite te veroorzaken. Het gaat hier voornamelijk om op te treden tegen den water overlast in voor- en najaar en dit is iets anders dan de be- vloeiïng die wellicht in sommige gevallen wenschelijk kan zijn. Suatiegeld als zoodanig betaalt België niet; het betaalde f 25.000 per jaar zoolang de werken nog niet gereed waren en daarna f 50 000. Dit bedrag is bij nadere tractaten, in verband met de ver betering van het kanaal van Neu zen verhoogd, en bedraagt thans f 94.500, doch het heeft niets met de waterleiding te maken. Wil men kunnen rekenen op een bijdrage in de kosten ge raamd op f480.000 van het Rijk en wel 28 pet. tot een maximum van f133 000, dan dient allereerst tot oprichting van een waterschap te worden overgegaan, aangezien bij den Minister overwegende be denkingen bestaan tegen een re geling, waarbij achteraf, nadat de werken zijn voltooid, tot oprich ting van een waterschap wordt besloten. Naar aanleiding van opmerkin gen bij de artikelen, merken Ged. Staten o a. nog op, dat voldoende waarborgen zijn geschapen door het waterstaats- en polderrecht in het algemeen en door de be palingen van de Waterstaatswet van 1900 tegen overheersching van de kleine door de groote polders of omgekeerd. Ten slotte dringen zij met klem op aanneming van hun voorstel aan. Zij vertrouwen minder juiste zienswijzen, zoowel ten aanzien van de positie en de verplich tingen van het Rijk als ten aan zien van het nut van het op te richten waterschap voldoende te hebben weerlegd. In de middagzitting werd dit voorstel behandeld. Dhr. de Feijter is door het antwoord van Ged. Staten wel eenigszins teleurgesteld, en meent, dat het Rijk zijn verplichtingen niet is nagekomen. De leiding is de laatste 20 jaar niet voldoende onderhouden. Als oprecht Neder- landsch onderdaan hoopt spr. dat van regeeringswege nog eens de helpende hand zal toegesto ken worden. Spr. meent, dat het leggen van buizen in plaats van slooten niet van beteekenenden invloed is. De polders hebben zeker ook schuld in dezen, en men is wel hier en daar in ge breke gebleven. (Vervolg in het Eerste Blad)

Krantenbank Zeeland

Axelsche Courant | 1933 | | pagina 5