Nieuws- en Advertentieblad
voor Zeeuwsch- VI aan deren.
No. 22.
VRIJDAG 23 JUNI 1933
49e Jaarg.
J. C. VINK - Axel.
Een vorstelijk woord.
FEUILLETON.
De valsche Gravin.
Buitenland.
Dit biad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden 75 Centfrarico per post 1 Gulden.
Afzonderlijke Nos. 5 Cent.
DRUKKER-UITGEVER
Bureau Markt C 4.
Telef. 56. - Postrek. 60263.
ADVERTENT1ËN van 1 tot 5 regels 60 Cent; voor
eiken regel meer 12 Cent. Groote letters worden naar
plaatsruimte berekend.
Advertentiën worden franco ingewacht, uiterlijk
tot Dinsdag- en Vrijdagvoormiddag 11 ure.
Gelijk Czaar Nicolaas II, de
ongelukkige Russische monarch,
in 1898 deed ter inleiding van
zijne eerste Vredesconferentie,
heeft ook President Roosevelt
zich met zijn ontwapeningsbood-
schap gericht niet tot de regee
ringen, doch tot de Staatshoofden
van de landen in de wereld.
Een boodschap, die in staat was
de aandacht te trekken, niet slechts
om het tijdstip, waarop deze werd
uitgezonden, maar ook om de
sobere bewoordingen, waarin op
de beteekenis van het lot der
Ontwapeningsconferentie werd ge
wezen.
Dat met belangstelling de wijze
van reageeren van de Staats
hoofden der groote landen, van
Frankrijk, Engeland, Duitschland
en Italië in het bijzonder, werd
tegemoetgezien, spreekt vanzelf.
Maar dat daarnaast ook verre
buiten onze grenzen aandacht is
gewijd aan het v/aarlijk vorstelijk
antwoord van de Nederlandsche
Koningin, is te danken aan den
toon van dit antwoord en het
besef van de beteekenis van het
oogenblik, dat uit dit antwoord
te lezen valt.
Dit volk verafschuwt den oorlog,
het is een woord, dat bij de
Vorstin uit het hart moet zijn
opgeweld en uit het hart van het
volk moet zijn gegrepen. Want,
pacifist of niet, er zijn weinig
Nederlanders, die zich in staat
zullen gevoelen den oorlog, en
dan nog wel zijn bron van
menschenmoord, te verheerlijken.
Er mogen er zijn, die gedachtig
aan de natuur der dingen, den
oorlog een onafwendbaar kwaad
achten, waarbij zij wellicht oorlog
en strijd verwarren. Er mogen
er zijn, die vol scepticisme zien
naar de pogingen, welke langs
verschillende wegen ter voorko
ming van den -oorlog worden
aangewend. Er mogen er zijn,
die den oorlog, zelfs nu nog, zien
als iets wat menschelijke moed
en dapperheid kan vereischen
zij allen wenschen niettemin den
oorlog nief, hebben den vrede
ver boven den oorlog lief, omdat
de oorlog afgrijzen wekt.
Maar terecht beseft het konink
lijk telegram, dat afkeer van den
oorlog op zichzelf niet voldoende
is. De een moge bij dien afkeer
langer stilstaan dan de ander;
een grooter of kleiner verandering
zien in het karakter van den
modernen oorlog tegenover dat
van den vroegeren krijg wil
men den oorlog uit de wereld
bannen, althans zooveel mogelijk
voorkomen, dan is de oprichting
van hinderpalen noodig. Het is
in dezen geest, dat de vragen
terzake van veiligheid en ontwa
pening worden aangeroerd. Vei
ligheid, die kan en zal resulteeren
uit ontwapening, indien en naar
mate deze algemeen en met ver
trouwen wordt toegepast. Ont
wapening, die, thans minder dan
ooit, op zichzelf is te zien, doch
de resultante in zich bergt voor
een beteren internationalen toe
stand.
En dan tenslottehet lot der
huidige Economische Wereld
conferentie. Vanuit Amerika waar
schuwt men, en terecht, tegen
opdrijving van de illusies, die
men zich van deze conferentie
maakt. Maar dat is heel iets
anders dan het somber oordeel,
dat dikwerf zonder eenige toe
voeging van argumenten wordt
ten toon gespreid ten aanzien
van de beteekenis der conferentie
resultaten. Want inderdaad, wie
aanneemt, dat de economische
samenleving der volken gezond
en hersteld uit deze conferentie
zal tevoorschijn treden, hem
wacht met alle zekerheid teleur
stelling. De conferentie is in de
eerste plaats een afweermiddel,
een poging om het reeds in ver
minderd tempo voortgaande
kwaad geheel te stuiten. De
conferentie is tevens een strijd
middel en wil achter den aldus
opgeworpen dam den strijd
voeren voor verlaging der han
delsbelemmeringen. Dit voorne
men steunt Nederland niet alleen
in de theorie, maar in de prak
tijk. Het zal voortgaan dit te
blijven doen, maar dan is het
ongetwijfeld noodig, dat" anderen
dit voorbeeld volgen.
Zulk een vorstelijk woord, al
heeft het zich uiteraard tot hoofd
zaken moeten beperken en zoo
doende niet meer dan een alge-
meenen indruk kunnen maken, is
gekomen te juister tijd. Dat het
kwam op den 18 Mei, trof ge
lukkig. Het is te hopen, dat het
een volgend jaar door een vor
stelijk woord ten aanzien van de
verkregen uitkomsten kan wor
den gevolgd 1
De Maatschappij voor Nijver
heid en Handel heeft aanleiding
gevonden om de Koningin dank
te betuigen voor den inhoud van
dit telegram. De Vereeniging
voor Volkenbond en Vrede is
niet achtergebleven. Op den dag
van verzending, toevallig den 18
Mei-Volkenbondsdag, hadden in
verschillende plaatsen des lands
vergaderingen plaats, en het mee-
rendeel dezer vergaderingen zond
telegrammen aan de Koningin en
de radiospreker van dien avond
verzuimde niet het antwoord aan
Roosevelt op te nemen in de rij
der belangwekkende gebeurte
nissen van die week
Het is weliswaar eenige weken
geleden, dat we dit schrijven ter
plaatsing ontvingen en wegens
overvloed van copie terzijde
legden, maar gezien de urgentie
van het onderwerp, achtten we
het niet van nut ontbloot ook
thans nog het bovenstaande in
de algemeene aandacht aan te
bevelen.
Nederlandsche belangen.
De economische medewerker
van de „Avp." schrijft:
Dr. Coiijn, als voorzitter van
de economische commissie uit de
Londensche Wereldconferentie
heeft gezegd, dat men niet theo
retisch moet blijven praten, doch
dat de verschillende gedelegeer
den met concrete voorstellen
moeten komen. In dat geval zou
Waaruit dan toch duidelijk blijkt,
dat belden belang bij het verdwijnen
de commissie vruchtbaar werk
kunnen doen.
De heer Hugenberg heeft dit
in zijn oor geknoopt en hij heeft
van de gelegenheid gebruik ge
maakt om met één van'de Duitsche
eisclien voor den dag te komen,
een eisch, waarvan Frankrijk
natuurlijk niet terug heeft. Hugen-
berg wijst eerst op de noodzake
lijkheid, dat de schuldenberg
wordt opgeruimd, want zonder
regeling der onderlinge verplich
tingen, die tot fabelachtige hoog
ten zijn geklo'mmen, zal er van
een economisch wereldherstel
geen sprake kunnen zijn. Hij
citeert daarbij MacDonald's woor
den „Geen natie kan zich op den
duur op kosten van andere landen
verrijken. Wederzijdsche verrij
king is de voorwaarde voor de
verrijking van den enkeling".
Betalingen, waartegenover geen
contra prestatie staat, brengen de
geheele wereldmaatschappij ten
val. Verder moet het vrije wereld
verkeer worden hersteld en moeten
de handelsbelemmeringen worden
weggenomep, opdat dit vrije
verkeer kan worden bereikt.
Hiermede is dr. Hugenberg's
repertoire niet uitgeputdit zijn
immers geen concrete voorstellen.
Hij eischt voor Duitschland terug
gave van de Afrikaanschekoloniën.
■Een land, dat er bovenop moet
komen, dient de beschikking te
hebben over koloniale gebieden,
waar groote werken kunnen
worden uitgevoerd en waarop de
energie van een volk kan worden
gericht. Aan een volk „zonder
ruimte" moeten gebieden worden
geopend, waar het surplus der
bevolking ruimte vindt om zich
te vestigen.
Hier hebben wij „des Pudels
Kern". Stap voor stap schrijdt
Duitschland voort om de hinder
palen van Versailles wegtenemen.
De herstelschulden zijn praciisch
al geschrapt, al blijft er nog een
theoretische betaling ineens over,
welke wel nimmer zal plaats
vinden. Daarna heeft het gelijk
gerechtigdheid weten te verkrijgen
op ontwapeningsgebied en nu zijn
het de koloniën, die op den voor
grond worden geplaatst.
De redeneering, gevolgd om
koloniën te verkrijgen, kunnen wij
gemakkelijk uitstippelen. Om dit
te bereiken, had Duitschland een
troef noodig, namelijk zijn
armoede. Het land heeft van de
willigte om tegen hooge rente
aan Duitschland te leenen, gebruik
gemaakt, om een pyramide van
buitenlandsche schulden op te
richten. Het nam verschillende
gunstige omstandigheden te baat
om met de betaling van de aflos
singen in gebreke te blijven
(Stillhalte) en om de rente niet
in vreemde valuta over te maken
(transfermoratorium). Het heeft
al laten uitkomen, dat de kans
om in het geheel niet meer te
betalen, hoog moest worden aan
geslagen. Nu brengt het een
oplossing. „Geef ons koloniën,
opdat wij ons kunnen ontplooien...
jelui weigeren den import van
Duitsche waren, en hoe zouden
wij anders onze schulden kunnen
betalen? Hebben wij eenmaal
koloniën, dan komen wij in een
andere positie te staan. Dan
zullen wij onze verplichtingen
wèl nakomen I"
Amerika, Engeland en Neder
land zulten hiertegen vermoede
lijk geen bezwaren hebben, vooral
wanneer de aan Duitschland te
geven gebieden aan anderentoe-
behooren. Maar Frankrijk zal te
dezen opzichte een halt toeroepen.
Parijs immers heeft particulier
nagenoeg aan Duitschland niet
geleend. Het heeft geen belang
bij de particuliere schulden en
het ziet dus evenmin noodzaak
om Duitschland op bijzondere
wijze tegemoet te komen in deze.
De redeneering van Hugenberg
is logischer; er is geen speld
tusschen te krijgen en daarom is
zijn aanval zoo gevaarlijk. Het
kan een wig drijven tusschen
Frankrijk en Engeland en dit is
natuurlijk een sterke troef voor
Berlijn. De Duitscher ziet niet
graag een verbroedering tusschen
Parijs en Londen, want een der
gelijke verbroedering loopt ge
woonlijk niet gunstig voor het
Duitsche Rijk af.
(Wordt vervolgd),
AXELSCHE
COURANT
17)
Kom,>bedaar je nu eir dalijk eens
een beetje, als je blieft Engel. O zr>.
Ze zag er zeei afgemat uit ze bad
veel verstandiger gedaan met vai -
nacht te slapen, in plaats van jou
met dat geschrijf en gebazel het hoofd
nog meer op hol te brepgen.
Je bent een monster, S.las.
Och kom alleen maar geen
gek, zooals jij.
Maar waar heb je haar toch ont
moet Het moet nog zeer vroeg op
den dag geweest zijn.
Zeg. het heeft zoo juist tien uur
geslagen. En precies om zes uur, toen
lk mijn kamer in het hotel „d'Iialia"
verliet, ontmoette ik haar in de gang.
Ze wilde ongemerkt de deur uit slui
pen om den brief te posten. Van die
moeite heb ik haar onthever.
Maar mensch. hoe krijg je 'tin
je hoofd een kamer in „o'italia" te
nemen.
Dat was natuurlijk een gevolg
van de omstandigheden. Qister na den
eten ging ik namelijk naar het station
om allereerst inlichtingen te nemen
omtrent het uur van vertrek van alle
sneltreinen, daar onze twee mannen
van de „Violetta" immers stellig hier
of daar in zoo'n trein zijn gestapt, in
de tweede plaats vroeg ik aan het
personeel van het station of iemand
sich ook een blinde met een groene
kap voor de oogen herinnerde. Jam
mer genoeg herinnerde zich daar
niemand zu'k een persoor. Terwijl ik
zoo een onderzoek instelde, kwam er
een trein uit Rome aar. Stel je mijn
verbazing voor, toen ik onder deaar -
komenden plo'S.'ling graaf Kosch-
winski ontdekte.
Ik meende, dat je hem niet per
soonlijk kende?
Dat wil zeggen, we zijn natuur
lijk nooit aan elkaar voorgesteld en
hebben nooit een woord met elkaar
gewisseld. Maar hij was immers een
bekend figuur bij alle wedrennen, bij
het Prahercorso, op bals in den
Karr.tner strasse zoo lang hij nog
bezig was em rijke partij te zoeker.
Zulke menschen kunnen toch voor mij
geen onbekenden zijn. Ia heb hem
zelfs een tijd lang in zijn doen en
laten gadegeslagen, omdst ik hem
voor een oplichter hield, tot ik léter
uit volkomen vertrouwbare bron ve'-
nam, dat hii werkelijk een edelman
uit een oud Poolsch geslacht was.
Kent h|j jou ook?
Ik hoop het niet. Ik loop immers
meestal in zeer verschillende vermom
mingen rond en geloof niet, dat ik
ooit zijn aandacht trok. Dat kwam
mij nu te stade. Want toen ik hem
zag, stond dadelijk het besluit bij mij
vast, om hem te volgen en zoo mo
gelijk getuige te zijn van zijn eerste
ontmoeting met de gravin.
Gelukte je dat
Niet heelemaal, want die ont
moeting had plaats in de vertrekker,
van de gravin. Maar Helene was er
bij en heeft mij vandaag, zonder het
te merken, verteld, wat ik wilde weten.
Zijn komst was nut vooraf gemeld en
dus een verrassing voor de gravin.
Ja, dat vertelde Helene mij ook.
-» lk besloot nu een poging te wa-
gen, of ik misschien later iets van het
onderhoud kon hooren, dat de twee
zeker onder vier oogen moesten heb
ben en dat ongetwijfeld zeer interes
sant zou zijn. ik speculeerde daarbij
op de bouwwijze van Itiiiaanscl e
hotels, die van geluid dempen en
so.iede tusschenwanden niet veel weer.
En dat gelukte
Zoo tamelijk. De g avin heef:
vier aan elkander grenzende kamers.
Het eene einde van de rij wordt ge
vormd door de kinderkamer, waarin
ook juffrouw B,ron slaapt, het andere
door de slaapkamer der gravin. Tus-
schen die twee liggen een Solen en
een soort woonkamer. Aan de kamer
der gravin grenst een op 't oogenblik
leegst tand vertrek, dat ik nu voor mij
huurde. H-.t heeft een deur, waardoor
men in de kamer der gravin kan
komen. Daarvoor stond een kast, die
ik natuurlijk wegschoof, toen ik mij
„Ier ruste had begeven", na het ka
mermeisje te hebben ingescheipt, dat
ze mij niet weer moest stoiei.
En je kon werkelijk iets hooren?
Je kon verstaan wat ze spraken vroeg
Lindeman hoogst nieuwsgierig.
Niet alles. Maar genoeg om je
te kunnen verzekeren, dat -deze zaak
nog veel geheimzinniger en verwarder
is, dan ik aanvankelijk dacht. De
graaf en de gravin zijn volkomen on
schuldig aan den moord
Ah. Onmogeliik.
Toch wel. O lder vier oogen
zullen ze elkaar toch geen leugens
vertellen De graaf verdacht welis
waar zijn vrouw in 'teerst van den
moord op touw te hebben gezet, maar
hetzelfde dacht ze van hem
van Harriet hadden.
Zeker, ofschoon ik niet meer
geloof, dat dit belang van zuiver ge!-
delijken aard ie. Even zeker is het,
dat ze beiden heel gelukkig waren,
toen hun onschuid nu bieek. De
blinde moet dus uit eigen beweging
gehandeld hebben.
Maar wie is dan die verschrik
kelijke llmde
Dat weet ik helaas, nu j rist nog
niet. Zijn voornaam is „Jan" en hij
staat ongetwijfeld in zulk een nauwe
betrekking tot den graaf, dat hij diens
volle vertrouwen geniet, anders had
hij niet zoo nauwkeurig omtrent de
plannen en de reisrou'e van m'ss
Morgan ingelicht kunnen zijn. Mis
schien is het een dienaar, die in al te
grooten ijver om zfln heer te dienen,
den moord pleegde.
Zulk een toewijding vindt men
toch net bij dienaren?
Hat, dat heb ik o ak.al tot mij-
zeiven gezegd. M. ar we weten niet,
van welken aard de geheimen van zijn
meester zijn.
Spraken ze dan niet over hem
S echts weinig en dat nog wel
heel zacht. Ik kon alleen maar ve:*
s'aan, hoe de graaf zeiIk zond
J >n met zeer bepaalde aanwijzingen
naar je toe. Hij moest je behulpzaam
zijn om eeri ontmoeting met Harriet
te voorkomen daarom moest ik
later denker, dat het met jouw toe
stemming gebeurd was, dat...
En hii is in 't geheel niet bij me
geweest. Ik had geen vermoeden, dat
hij zich hier bevond en was ais ver-
p etterd, toen ik het verschrikkelijke
vernam. Ik kon zoo al'een aan
j >u denken en hoopte later door mijn
verklaring de autoriteiten van jouw
spoor af te leiden.
Dat was zeer verstandig. Oader
de gegeven omstandigheden bleef ons
niets anders over dan de waarheid te
zeggen en de eventuecle gevolgen af
te wachten.
Ach, had je mij toch bericht doen
toekomen, dat je hem hierheen zond.
Alles zou vei meden zijn geworden,
als ik Harriet ontvangen en eenvoudig
geweigerd had op haar voorstellen in
te gaan. We zouden bij deae gele
genheid volkomen gebrouilleerd zijn
geworden en dan hadden we rust van
haar gehad.
Neea dat zou te gewaagd ge-
wees! zijn Je onderschat Harriet.
Eu jij mij. Wees oveituigd, dat
ik tegen haar opgewassen geweest
zou zijn.
Ze fluisterden vervolgens een poosje
tot de gravin plotseling luide en ont
steld uitriep:
O naar Dubschinka? En dat
Min je werkelijk van mij verlangen,
Egon
Denk je, dat mij het leven
daar niet nog niet veel pijnlijker zal
zijn? antwoordde de graaf op ver
wijtenden toon. Maar het moet
zoo zijn. Ook "zal het goed wezen,
dat we een poos vergeten worden en
geheel afgezonderd voor ons zeiven
leven.
Hadden we dan niet naar Men-
dowan kunnen gaan? vroeg de gravin
een poosje later.
Neen, antwoordde hij, hetaou
♦e gevaarlijk voor je zijn. Ook ver
trouw ik Jan niet meer.
Begrijp je, wat hij daarmee be-
doelde? vroeg Lindemann hoofd
schuddend.