Nieuws- en Advertentieblad voor Zeeuwsch - Vlaanderen Wedergekeerd. No. 49 VRIJDAG 20 SEPTEMBER 1929. 45e Jaarg. J. C. VINK - Axel. Roe m. FEUILLETON. Binnenland. Dit blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden 75 Centfranco per post 1 Gulden. Afzonderlijke Nos. 5 Cent. DRUKKER-UITGEVER Bureau Markt C 4. Telef. 56. - Postrek. 60263. tot 5 regels 60 Centvoor Groote letters worden naar ADVERTENT1ËN van 1 eiken regel meer 12 Cent. plaatsruimte berekend. Advertentiën worden franco ingewacht, uiterlijk tot Dinsdag- en Vrijdagvoormiddag 11 ure. De wereldgeschiedenis heeft vele beroemde mannen voortge bracht op staatkundig, maatschap pelijk, wetenschappelijk, kunst of eenig ander gebied. Reeds de oudheid vermeldt ons namen van mannen, wier daden de eeuwen door in de herinnering der menschheid zijn gebleven en die ook niet daaruit zullen verdwijnen. Niet ieder moge dan precies weten wat een Leonidas, een Alexander de Groote en een Caesar om maar eens enkelen te noemen gedaan hebben, van hen hebben we toch reeds hooren spreken toen we nog op de schoolbanken zaten. Ook latere eeuwen brengen ons in aanraking met genieën, met heroën, met machtigen in wetenschap, techniek en kunst. Denk aan Karei de Groote, Peter van Amiëns, Thomas van Aquino, Luther, Calvijn, Vondel, Rembrandt, Napoleon, Kant, Beet hoven en vele anderen. En ook onze tijd kent nog de menschen naar wiens stem de groote massa gaarne luistert, die de machtige leiders zijn, die door hun woorden of daden onze bewondering afdwingen. Hebben deze allen bewust den roem gezocht, zijn ze er allen op uit geweest om hun naam onsterfelijk te maken Er zijn onder degenen, die beroemd zijn, zeer zeker velen geweest, die dorstten naar roem, die geen ander doel kenden,dan zichzelf groot te maken en daar toe gaarne alle middelen ge bruikten, die hun ten dienste stonden, 't zij geoorloofde of ongeoorloofde. Over de schouders van het gros van het volk heen klommen ze naar boven en toen ze een maal op den top van de ladder stonden verachtten ze de massa en deden wat hun goed dacht. Maar er zijn zeer zeker ook velen, die ondanks zichzelf be roemd werdende rustige, ijve- rige werkers, die zich inspanden om de problemen, die wereld en menschheid bezighouden, tot 'n oplossing te brengende met 'n buitengewone begaafdheid toe geruste dichters en schilders, die dikwijls zelf in armoede moes ten leven en niet hebben kunnen en mogen profiteeren van de geweldige sommen, die hun kunstproducten in latere jaren opbrachten, maar die ondanks hun arm-zijn toch moesten dich ten of schilderen, omdat een hoogere macht hen a.h.w. er toe dwong en ze niet rusten konden als ze niet uitgezongen of uitgepen- seeld hadden wat daar leefde en woelde in hun hoofd of hart. Tegen zulke genieën zien we op. Is het wonder, dat we stil wor den als we zien en in- en door denken wat de mensch kan Zie rondom U in eigen woning en daarbuiten. Is het niet gewel dig wat de mensch reeds aan technische bekwaamheid heeft verworven, en is het niet bewon derenswaardig wat hij kan met electriciteit en stoom En moe ten we dan niet met eerbied opzien naar die grooten, die jarenlang hun «denkkracht span den en tot stand brachten wat wij nu zoo gemakkelijk kunnen verkrijgen Telkens een klein stapje ver der; de een ontdekt dit, de ander constateert dat totdat een genie al die vondsten ordent en in systeem samen zet en zieer is weer iets groots tot stand gekomen. Zulke roem, roem wegens daden, die de menschheid voor uit brengen in ontwikkeling en beschaving, die 't lijden verzach ten of 't leven veraangenamen wie zou hem niet begeeren en waarom zouden we hem niet mogen verlangen. Maar verkeerd wordt het wan neer we onszelf daarin zoeken. Dat deed niet een Florence Nightingale, die in den Krim- oorlog alle gevaren en moeiten trotseerde en zichzelf opofferde om de arme verminkte soldaten te verplegen en te verzorgen en dat met zooveel toewijding deed, dat de gewonden hun pijnen vergaten als Florence maar de zaal betrad waar zij lagen. Ze werd beroemd, haar naam was op ieders lippen en nog wordt hij met eerbied genoemd. Maar zocht zij zichzelf? Ook 'n Henri Dunant ver langde niet zichzelf te verheer lijken, toen hij het Roode Kruis oprichtte om het lijden der ge wonden in den oorlog te ver zachten. Zoo zijn er talloos velen te noemen, die hun naam vereeu wigden door roemrijke daden en waarlijk hun roem verdienden. Maar er zijn er ook, die op 'n goedkoopere wijze zichzelf onsterfelijk willen maken. Uit de oudheid is b.v. reeds de naam bekend van een Heros- trates, die den schitterenden tem pel van Diana in Efeze in brand stak, opdat hij zelf later zou genoemd worden al was het dan niet in prijzenden zin. En ziet het is hem gelukt. Vele anderen zijn er geweest, wier namen met een zwarte kool staan opgeteekend in de geschie denis der menschheid. Ook in onzen tijd is er neg 'n jacht naar beroemdheid al is 't dan ook maar dat de naam van den betrokkene slechts voor 'n oogenblik in alle bladen zal genoemd worden en op ieders lippen zal zijn. Oceaanvluchten worden geor ganiseerd, postvluchten gearran geerd, men vertoeft een week in 'n vlaggestok op 't dak van een wolkenkrabber, laat zich in een gummibal opsluiten en dan bij den Niagara-waterval neerklette ren, racet in duizelende vaart in automobielen en op motoren om toch maar een bestaand record met eenige seconden te breken, waagt zijn leven bij sport en spel om maar genoemd te worden en de wereld in verba zing te brengen. Filmster worden is het ideaal van vele jonge mannnen en vrouwen om maar over 't wereld rond op 't witte doek aange- gaapt, bewonderd en toegejuicht te worden. Wat heeft men aan zulk een als rook wegvliegende beroemd heid? Dikwijls reeds na een menschenleeftijd of nog veel gauwer na den dood van de „held" of de „heldin" denkt men niet meer aan hem of haar. Wie noemt nu nog Rudolf Valentino, die voor 'n paar jaren stierf, een beroemd filmheld zoo beroemd, dat men zelfs na zijn dood een standbeeld voor hem te Hollywood zou hebben opgericht, indien er geen ver standiger raadslieden geweest waren. Streven naar roem nog maals het is niet verkeerd, als men zich daarbij maar laat lei den door hoogere motieven en het welzijn van den medemensch op 't oog heeft. Want gaat Uw hart uit naar den goedkoopen roem, waarvan we boven spra ken, spring dan maar van den toren in uw dorp of zwem 't Kanaal of de Noordzee over of wordt kampioen in 't ganzebord- spelen Uw naam zal zeker niet vereeuwigd worden. Maar van de stille werkeis, die ons geslacht vooruitbrenger, door techniek, wetenschap of kunst, zal de naam naast die van hen, die door hun krijgsdaden de wereld in verbazing brengen, op geteekend worden in de geschie- denis-annalen. Intusschen is het te hopen, dat de lijst van hen, aan wie een oorlog z'n beroemdheid bracht, niet meer door vele namen zal worden uitgebreid want die lijst is waarlijk reeds lang genoeg. Maar moge het vredeswerk van onze kalme denkers en zoe kers steeds meer geluk en voor spoed brengen aan de naar vrede verlangende menschheid en mo gen om het gelukken van hun pogingen hun namen nog vaak op de lippen genomen worden. En wij, voor wie het toch nooit weggelegd is genoemd te worden op het blad van het ge schiedenis-boek wat zullen wij doen Wij zullen getrouw onzen da- gelijkschen plicht vervullen, we zullen het ons opgelegde werk blijmoedig verrichten, we zullen onze liefde, de warme liefde van ons hart betoonen aan de onzen en wat zon verspreiden op het levenspad van onzen naaste, op dat nog in het derde en vierde geslacht onze naam in dankbare herinnering zij en blijve. De opening der Kamers. Het was 25 jaar geleden de eerste maal, dat deze Kamer opening in de gerestaureerde Grafelijke Zalen plaats had. Ook ditmaal vergezelde Prinses Juli ana haar ouders bij deze plech tigheid. Zooals gewoonlijk hadden zich in de nabijheid van het Kon. Paleis honderden kijklustigen op gesteld, die achter, de afzetting door militairen cn politie reeds lang geduldig stonden te wach ten, om de Vorstelijke Familie hartelijk toe te juichen. Achter het commando cava lerie, dat den stoet opende en en dat gevolgd werd door een rijknecht-majoor en twee rij knechts te paard en het met twee paarden bespannen rijtuig, waarin gezeten was de opper- ceremoniemeester, sloot zich aan de gouden koets, met acht paar den bespannen, waarin de Ko ningin, de Prins en Prinses Juli ana, alle drie getooid met het lint en het versiersel van het Grootkruis der Orde van den Ned. Leeuw, hadden plaats ge nomen, de Prins gezeten naast de Koningin en de Prinses tegen over Haar Moeder. Te paard reden onderschei denlijk ter rechler en ter linker zijde van de staatsiekoets: een vice-admiraal en de gouverneur van de Residentie. Achter het koninklijk rijtuig reden te paard de officieren van het Militaire HuisderKoningin. Een commande cavalerie sloot den stoet. (Wordt vervolgd) AXELSC COURANT Duitsche vertaling. 6) Hij was er ook als een dolleman op los gestoven hij en jou stief zoon, Hein. Dien armen kerel zal nu geen tand meer pijn doen Met een hoogmoedige beweging wierp de vrouw het hoofd in den nek en ze keek den spreker met toornig fonkelende oogen aan. „Ik heb geen stiefzoon, en heb er nooit een gehad 1" snauwde ze den ouden man toe. „Met Hendrik heb ik evenmin wat te maken als jij I Het is schande genoeg, dat zoo'n kerel bij den baljuw nog gehoor gekregen heeft, hij had hem er moeten uitsmij ten Hiermede keerde ze zich om en liet den oude verbluft staan. Naden kend keek hij de statige vrouw na, die met opgeheven hoofd als uitda gend den weg afliep, krabde zich toen met de hand achter het oor en mompelde „Bij die heb ik het verkor ven I" Toen strompeldeookhij langzaam verder. Intusschen had Koenraad Werner zijn ouderlijk huis bereikt. Daar lag ze voor hem, de oude boerderij met haar steil viltachtig stroodak, haar muren met het oeroude balkwerk, de kleine blinkende raampjes, waaromheen purperroode wingerd rankte. In het tuintje voor aan den weg met het groengeverfde latwerk bloeiden aan randen der groentebedden nog een paar late asters en stroobloemen. dichte klimop bedekte den muur, die den tuin scheidde van dien van den buurman en ruischend bogen de den nen achter het huis hun toppen onder het waaien van den herfstwind. Het was alles nog als vroeger. Zelfs de kippen, die op het uitgestrekte erf links van het tuintje met eentonig getok hun voedsel zochten, de duiven die daarboven op den slag koerden het waren nog precies dezelfde soor ten als vroeger! Nets scheen in de zeven jaren, die verloopen waren, veranderd te zijn alleen waren de tjennen- en pruimeboomen aanmerke lijk hooger geworden en heeschcr klonk het woedende geblaf van Sultan, waarmee hij naar htt hek kwam, toen Koenraad probeerde dit te openen. „Koest, Sultan 1" riep de jonge man, toen het hek niet open ging, en on middellijk veranderde het blaften in een vroolijk gekwispel de oude hond had den zoon des huizes aan de stem herkend en duwde als ver twijfeld zijn ruige snuit tusschen de opening onder het hek, om den te ruggekeerde te begroeten, terwijl hij geluiden uitstiet, die nu eens als huilen, dan weer als vroolijk gejubel klonken. Aan het eind van den weg ver scheen nu met het gezangboek in de hand een helder gekleed, wat gebukt gaand moedertje, dat toen ze den jongen man zag, een kreet van vreug de slaakte en met uitgebreide armen en wijdbeens op den aangekomene toeijlde. Lang hield Koenraad zijn moeder omvat en kuste steeds weer haar dorre lippen terwijl ze teeder zijn gebruinde wangen streelde en steeds maar weer vroeg: „Ben je het dan werkelijk, mijn lieve jongen, heb ik je dan eindelijk weer?'1 Eerst toen in het huis van den buurman een raam knarste, kwam ze tot zichzelf, zocht met veel omslag in den zak van haar onderrok den sleutel van het hek en opende het met de woorden „Dat geve God 1" Toen trippelde ze haastig over het erf, opende de dubbele deur die naar het voorhuis leidde en begon al on derweg den wollen doek, dien ze om de schouders droeg, af te doen, steeds maar door pratend en haar vreugde uitend, dat de langverwachte dag eindelijk gekomen was, die haar zoon teruggaf. Koenraad had op het erf Sultan, die als dol tegen hem opsprong, lachend afgeweerd, en nu uitte deze zijn vreugde over den terugkeer van zijn baas, door onder vroolijk geblaf over het erf te razentoen was de j ->nge man de kamer binnen getreden, had zijn moeder weer omhelsd en geliefkoosd, totdat ze hem op een houten stoel duwde en zei „Ik maak dadelijk het vuur aan en zet koffie en dan moet je vertellen. Ach Qod, wat zullen Marie en Liesbeth blij zijn, dat je weer thuis bent 1" Toen trippelde ze ai weer de keuken in en het knetterende geluid van brekend hout verried onmiddellijk daarop, dat de ijverige handen van de oude vrouw bezig waren voor de stoffelijke behoeften van haar lieven jongen te Zorgen. Een behaaglijk gevoel kwam over Koenraad. Als een lang ontbeerde verkwikking werkte de aanblik van de vertrouwde kamer op hem in, dis hem na zooveel Jaren weer om ving. De groengebloeinde katoenen gordijnen voor de vensters, de reus achtige ijzeren kachel, die ver in de kamer stond met zijn ingegoten riddergestalte, de oude verzakte met leer overtrokken kanapee achter de breede notenhouten tafel, de spreuk boven de lage deur, waarop nog duidelijk de met zilveren kralen ge borduurde woorden: „Ik en mijn huis willen den Heer dienen," in de vallende schemering te herkennen was alles hing en stond nog zoo als hij het jaren geleden verlaten had. Als liefkoozend gingen de blik ken van den jongen man over de geliefde voorwerpen, als was het de mooiste muziek, zoo luisterde zijn oor naar het doffe tiktak van de klok, en hij was bijna tot tranen toe geroerd, toen hij van buiten tusschen het vroolijke geblaf van den hond door, het doffe loeien van een koe uit den stal hoorde. Zoo loeide al leen de zwarte Lize met de bles op het voorhoofdhoe dikwijls had hij met de prachtige koe het land be werkt ze leefde dus nog 1 Ging daar ook niet juist de oude Jörg met zijn waggelenden gang en de ver naar buiten gebogen beenen over het erf naar den stal f Jörg, die toen vader nog leefde, al knecht was op de boerderij Ja, hij was hetl Precies zooals vroeger wendde de oude man zijn hoofd als luiste rend naar het woonhuis, voor hij achter de staldeur verdween. Dit alles was zijn echte, onvervalschte, oude „Heimat I" Haar betoovering omving den teruggekeerde en bond hem weer onwrikbaar vast aan de plaats, waar zijn wieg gestaan had en waar zijn oogen zich de eer* ste maal geopend hadden voor het licht. Zijn moeder verscheen nu weer op den drempel met een groot blad in de handen, waarop een blauwgebloemd koffieservies, een bord vol goudgele boter en een rond roggebrood. Voor zichtig zette ze haar last op tafel, vulde de koppen met den dampenden drank en ging toen tegenover haar zoon zitten. En terwijl ze hem aan spoorde om zich te bedienen, greep ze over de tafel heen steeds weer zijn handen en kon niet genoeg kij ken naar het donkerverbrande ge zicht van den geliefden zoon, kon niet dikwijls genoeg van hem hooren, dat al zijn wonden genezen waren, en dat hij noch een uiterlijk gebrek, noch een innerlijke kwaal er uit gehouden had. „Dat Onze Lieve Heer me die vreugde nog op mijn ouden dag ge schonken heeft," verzekerde het oude vrouwtje, „dat was het eenige, waar om ik Hem al die jaren lang ge beden heb I Nu begin ik nog tens opnieuw te leven, omdat jij, mijn Koenraad, weer terug bent 1" Zoo zaten de beide gelukkige men schen hand in hand in de scheme ring van den Novemberavond, toen het luide geblaf van Sultan bezoek aankondigde. De tijding van den terugkeer van Koenraad Werner had zich door de oude boeren, die Koen* raad op straat tegengekomen was, vliegensvlug in het dorpje verbreidj Allen kwamen om den teruggekeerde de hand te drukken en iets van zijn krijgstochten te hooren.

Krantenbank Zeeland

Axelsche Courant | 1929 | | pagina 1