Gemeente-Ontvanger niet erkend
„doch wel houdt die functionaris
alleen rekening met dt aansla
gen van de verbeterde kohie-
„ren, waardoor noch de gemeen-
,te, noch de betrokken belas-
atingplichtigen schade lijdt of
heeft geleden."
Voor deze mededeeling aan
vaarde het College mijn beleef
den dank. Daarbij wordt erkend,
dat mij als ambtenaar wat de
inning aangaat geen verwijt
treft (de 'gemeente lijdt geen
schade) evenmin als mijn optre
den tegenover belastingschuldi
gen (deze lijden óók al geen
schade)
Voorts deelen B. en W. mede
doordrongen te zijn van het feit
dat zij hun rechten van zelfbe
stuur, neergelegd in diverse wet
ten, niet te buiten zijn gegaan
en daarom met terzijdestelling
van de toegezonden staten van
oninbare posten, mij hebben her
innerd aan het bepaalde van
mijn instructie, om de rekening
met de bescheiden over 1928 in
te zenden.
Hieraan was echter voorafge
gaan, het volgende, aan mij ge
richte schrijven
Axel, 9 Juli 1929.
„Bij nevensvermeld schrijven
werden verschillende staten van
oninbaar te verklaren posten
toegezonden.
In antwoord daarop deelen wi;
U mede, dat zooals U bekend
is, de kohieren bij ons besluit
dd. 9 Oct. 1928 zijn ingetrok
ken. Dientengevolge wordt door
ons College dan ook niet aan
den Raad voorgesteld de door U
ingezonden staten oninbaar te
verklaren."
Hierop antwoordde ik alsvolgt
Axel, 17 Juli 1929.
„Bij nevensaangehaald schrij
ven (het hierboven vermelde
deelt Uw College mij mede, dat
bij de overlegging aan den Raad
van de door mij ingezonden sta
ten, de oninbaarverklaring door
U niet kan worden voorgesteld
Voor deze mededeeling zeg ik
U beleefd dank.
Hiertegenover wil ik gaarne
van dezelfde openhartigheid blijk
geven.
Ik deel U derhalve beleefd
mede dat door niet goedkeuring
door den Raad van de betrekke
lijke staten een toestand ont
staat waarvan Uwerzijds de ge
volgen blijkbaar niet worden
overzien. Zelfs al had Uw Col
lege het recht tot intrekking der
kohieren hetgeen dezerzijds
niet wordt erkend dan zou
dit daarin voor een deel nog
geen verandering brengen.
Uw College houde mij ten
goede, dat ik hierover niet ver
der uitweid, doch het door U
genomen besluit acht ik zoo
irregelmatig, dat ik mij daarbij
in den door U gewenschten zin,
al zou ik dit gemakshalve wil
len, niet mag neerleggen. Zelfs
in een particulier bedrijf zou
een dergelijke wijze van hande
len slechts met moeite kunnen
worden getolereerd in het onder
havige geval acht ik dit onmo
gelijk."
Daarop ontving ik het door het
College bedoelde schrijven, lui
dende
Axel. 25 Juli 1929.
„Wij vestigen Uw aandacht op
het bepaalde van artikel 5, 2e
lid, letter f van Uwe instructie,
luidende
het zenden aan B. en W. voor
15 Juli van elk jaar van de ge
meenterekening in drievoud met
de daarbij behoorende bescheiden.
Wij verzoeken U ten spoe
digste hieraan te voldoen of de
redenen mede te deelen, welke
dit verhinderen."
Als antwoord zond ik dd. 26
Juli II. het schrijven, dat in de
aan de Heeren Raadsleden ge
zonden brief van B. en W. is
afgedrukt.
Gevolg hiervan was dat B. en
W. mij dd. 29 Juli schreven
„Ten einde te kunnen vol
doen aan artikel 229 der gemeen
tewet, dragen wij U op de reke
ning van de gemeente over 1928
met hare bescheiden vóór Vrij
dag 2 Augustus a.s. aan ons in
te zenden,"
rekening
Hierop berichtte ik
Axel, 2 Augustus 1929.
„In antwoord op Uw nevens-
vermeid schrijven (het hierboven
laatst aangehaalde) deel ik U
beleefd mede, niet te kunnen
begrijpen, wat artikel 229 der
Gemeentewet te maken kan heb
ben met het inzenden der reke
ning over het afgeloopen dienst
jaar, aangezien daaruit toch
moeilijk kan worden vastgesteld
wat, naar het burgerlijk recht,
eigendom der gemeente is.
Dat intusschen de rekening nog
niet is ingediend en nog niet
overeenkomstig de voorschriften
kon ingediend worden, is niet
aan mij te wijten, doch ligt ge
heel aan Uw College.
Zoolang mij het besluit van
den Raad niet is medegedeeld
betrekkelijk de staten van onin
bare posten, kan de
niet afgemaakt worden.
Het zij mij vergund, het vol
gende mede te deelen.
Vorige jaren werd in de maand
Juli een vergadering van den
Raad gehouden, en in die ver
gadering de rekening aangebo
den, terwijl deze niet aanwezig
was. Er was dan nog slechts
bekend, het totaal der ontvang
sten en uitgaven, terwijl in den
regel aan de rekening zelf
nog moest worden begonnen
De secretaris kwam dan bij mij
de cijfers even noteeren.
Officiëel was dus in vorige
jaren bij het aanbieden der reke
ning niets bekend, tenzij dat de
cijfers, die de secretaris aan Uw
College overlegde, welke overi
gens de waarde bezaten, die men
daaraan kon toekennen, in ver
band met de bekende accuratesse
van dien ambtenaar.
Thans deelde ik U de cijfers
wel officiëel mede.
Het moge U dus niet verwon
deren dat het bijzonder de aan
dacht trekt, dat dit jaar in de
maand Juli geen vergadering
plaats had, waarin bedoelde aan
bieding geschiedde.
Hier moet ik even opmerken,
dat ik mij in dit laatste schrijven
vergist heb. Ik spreek daar van
vorige jaren dit heeft echter al
leen betrekking op het vorig jaar
lk meende goed te doen, U
van de volledige correspondentie
op de hoogte te brengen. Uit
hetgeen het College in zijn schrij
ven aan Heeren Raadsleden geeft,
kan men zich geen juist beeld
vormen van de geheele toedracht
der zaak.
Thans kom ik tot het slot van
het schrijven door het College
aan Heeren Raadsleden gericht
Uit het vorenstaande blijkt dui
delijk, dat ik allerminst onwillig
ben, om de rekening in te dienen,
doch dat het mij niet mogelijk
is, dat te doen. Het College b
grijpt dit zelf zeer wel, moet dit
althans begrijpen. Zoodra om
trent de staten der oninbare pos
ten een besluit is genomen, volgt
de rekening terstond; eerder kan
de inzending niet geschieden.
Het nemen van een besluit,
waarbij de inzending der rekening
wordt bevolen men versta, dat
ik op de beslissing allerminst wil
infltienceeren heeft dus geen
zin, terwijl het voorstel daartoe
eenigszins ridicuul is.
In de reden waarom het voor
stel gedaan wordt, zit echter de
quintessens. Het voorstel wordt
gedaan „vooral omdat door een
„meeningsverschil tusschen ons
„College en een ambtenaar een
„opdracht van B. en W. niet
wordt uitgevoerd."
Met andere woorden, als het
College een opdracht geeft, hoe
dwaas, bij wijze van spreken, dit
ook zij, dan moet dit uitgevoerd
worden. De meening van den
ambtenaar mag niet afwijken van
die van het College. En hier
tegen protesteer ik ten sterkste.
Zoo worden slechts laffe kruipe
rige individuen gekweekt.
Maar duidelijk blijkt hieruit,
dat waar is, wat ik onlangs aan
een hooggeplaatste in den lande
schreef: „Wat betreft de goede
samenwerking, deze is hier alleen
mogelijk, als men geen eigen mee
ning heeft en maar steeds alles
goedvindt, „lk voegde er echter
aan toe: „Tot dit peil ben ik
ik moge mij gelukkig achten
nog niet gedaald, terwijl ik
er in de toekomst voor bewaard
hoop te blijven."
Ten slotte deel ik nog beleefd
mede, dat men niet den indruk
moet hebben, alsof alleen in deze
gemeente verschil van opvatting
tusschen het College en den ont
vanger kan bestaan in een be
paalde zaak. Dit komt evengoed
in andere gemeenten voor. Even
min behoeft het er op uit te
loopen, dat de meening van het
College altijd de juiste is. In
een vakblad las ik dezer dagen
een geval waaruit dit ten duide
lijkste blijkt.
De Gemeente-Ontvanger,
(get.) BOGGENDE.")
De gemeente-ontvanger al
dus zegt de Voorz. is van
meening, dat als die staat van
oninbare posten niet vastgesteld
is door den Raad, hij dan de
rekening niet kan indienen, en
daarover is door het College van
B. en W. met den gem. ontvanger
gecorrespondeerd, waarvan het
gevolg is, dat wij voorstellen den
staat van oninbare posten voor
kennisgeving aan te nemen. Met
uitzondering van het vorig jaar,
is nog ieder jaar de rekening op
tijd ingediend door den gem -
ontv. en B. en W zijn van mee
ning, dat dit ook weer had
gekund. Door het bedoelde
schrijven van den gem.-ontv. is
ons standpunt niet gewijzigd.
Wel zijn de eindcijfers mede
gedeeld, waaruit dan blijkt, dat
de gewone dienst sluit met een
tegoed van f 12528,84 en de ka-
pitaaldienst met f 802,97.
Dhr. van de Bilt vraagt of dat
overschot niet aan de belasting
betalers teruggegeven kan wor
den
Dhr. OggelDat zal niet gaan
bovendien is de rekening nog niet
vastgesteld ook. Met het saldo
wordt nu rekening gehouden
bij de begrooting voor 1930.
Dhr. Claessens vraagt of het
niet wenschelijk zou zijn dat de
gem.-ontv. over die kwestie eens
werd gehoord in bijzijn van de
raadsleden
De Voorz. antwoordt, dat het
niet de gewoonte is, dat als er
verschil van meening is tusschen
een ambtenaar en het college
van B. en W., dat dan zoo'n
ambtenaar zich in een Raads
vergadering uitspreekt, eh ook
achten zij het in dit geval niet
gewenscht, nu ieder toch met
deze kwestie op de hoogte is.
Indien de voorstelling van zaken
was, zooals de gem. ontv. het
voorstelt, zou het schoolgeld vol
gens beide kohieren moeten
geïnd zijn en dat is natuurlijk niet
zoo.
Dhr. van der Bilt vraagt of er
veel haast is bij het vaststellen van
die rekening.
De Voorz: Vóór 15 Juli dient
deze te worden ingediend, en
toen de gem ontv. daarop ge
wezen werd, antwoordde hij,
dat het hem verwonderde dat
B en W. om die rekening
vroegen, daar zij toch zijn stand
punt kenden in die zaak.
Dhr. Dieleman zegt -dat hij
het schrijven van B en W. heeft
gelezen, maar vraagt of dat nu
wel een goede voorstelling van
de zaken is. Zeker, het kon niet
de bedoeling zijn om op beide
kohieren geld te innen en B. en
W. meenden daarom gerechtigd
te zijn het eerste (foutieve) ko
hier in te trekken, welk recht de
gemeente-ontv. ontkent. Wij
raadsleden, zegt spr., zijn met
die wettelijke bepalingen niet op
de hoogte, maar toch kunnen we
overtuigd zijn, dat er iets niet
in orde is. Als men nu beide
partijen afzonderlijk hoort, dan
heeft ieder gelijk in zijn ver
weer en daarom was het wel
goed, dat men aan den ontvan
ger de gelegenheid gaf om zich
hier uit te spreken.
De Voorz. erkent, dat het goed
is, dat de zaak onderzocht wordt.
Dat is ieders recht en daartegen
is ook geen bezwaar, maar wel
heeft hij er bezwaar tegen, dat
als er verschil van meening is
tusschen een ambtenaar en het
college, men die dan telkens ter
raadszitting zou moeten hooren.
Het is hier geen rechtbank, en
het dient hier ook niet uitge*
maakt te worden, wie hier gelijk
of ongelijk heeft, evenmin als
wij het ter beoordeeling van den
gemeente-ontvanger achten hoe
B. en W. hebben te handelen
Als B. en W. een besluit nemen
dat in strijd met de wet zou
zijn, dan kan de Kroon desnoods
zoo'n besluit ver detigen, maar
die bevoegdheid hoort niet aan
den gem. ontv. of den Raad.
Dhr. Kruijsse (weth.) zegt dat
die kwestie toch al lang geleden
is behandeld en uitgemaakt. Er is
toen meegedeeld, dat er een
abuis is gemaakt en dat kan
ie.lereen overkomen, daarom heb
ben we toen het foutieve kohier
ingetrokken en een nieuw gemaakt
en naar de gem. ontv. gezonden
Nu kan men die zaak zoo hoog
opvoeren, als men wil, ofschoon
het de vraag is of zulks wensche
lijk is, maar spr. acht de zaak
niet van zooveel gewicht. En als
de Raad nu van meening is
dat B en W. niet goed hebben
gehandeld en het met den gem
ontv. eens is, laat dan de leden
het voorstel van B. en W. ver
werpen. Wij stellen ons niet op
het standpunt, dat de ontvange
ongelijk heeft en alsof we zeggen
willen „wij weten het", maar
we hebben eenvoudig dit voor
stel gedaan om tot oplossing te
komen.
Dhr. Oggel (weth.) vindt dat
er geen reden voor is om den
gem.-ontv. hier te hooren, want
ieder raadslid heeft zijn verweer
schrift ontvangen. Alleen meent
spr., dat de ontv. in tegenspraak
is met zijn woorden, want hi
heeft de gelden geïnd volgens het
2e kohier en als hij de overtui
ging wil geven, dat voor hem
dat 2e kohier niet bestaat, moest
hij daarop ook geen gelden geïnd
hebben.
De Voorz.Ik meen, dat B.
en W. in hun voorstel de beste
oplossing aangeven.
Dhr. Dieleman zegt, dat het
niet zijn bedoeling is om de zaak
hoog op te voeren, maar liever
om er een effen kant aan te
krijgen. Als er verschil blijft
bestaan tusschen een gemeente
ambtenaar en het college van
B. en W., dan gaat het niet goed,
en nu kan men zeggen, dat de
raadsleden niet bevoegd zijn om
in deze te oordeelen, en er buiten
staan, maar we worden toch maar
telkens voor een beslissing ge
steld en daarom dienen we beide
partijen tegenover elkaar te
hooren.
Dhr. 't Gilde zegt, dat hij ge
troffen ig over de eenzijdige wijze,
waarop de Voorz. een z.i. onjuiste
voorstelling van zaken geeft in
deze, indien hij het noodig acht,
dat het eerste kohier moest wor
den ingetrokken en een tweede
ingediend. In November van het
vorige jaar heeft spr. reeds in de
plaatselijke pers en ook in de
Raadszaal zijn meening daarover
gezegd en daarom spreekt het van
zelf, dat de loop van dit debat zijn
volle aandacht heeft. Er is sinds
al heel wat water door de Schelde
gestroomd, maar de oplossing van
B. en W. over deze aangelegen
heid schijnt nog niet gewijzigd,
tenminste uit den aard van het
dehat blijkt hem dat dit staat in
het teeken van de grootste eenzij
digheid.
Spr. acht dat niet alleen af
keurenswaardig maar ook buiten
gewoon gevaarlijk. Voorop stelt
hij, dat er een bedenkelijk licht
moest vallen op het bij de stuk
ken gevoegde schrijven van B
en W. Hij begrijpt niet, dat dit
schrijven ongeteekend aan de
leden is toegezonden. Of dit
pleit voor het verantwoordelijk
heidsgevoel, laat hij in het mid
den, maar hij hoopt, dat het in
elk geval niet de vrees is voor
de aanvaarding van de verant
woordelijkheid, die aanleiding
was tot het innemen van een
zoodanig standpunt.
Dit schrijven moest naar zijn
meening wel bijdragen tot het
postvatten van een eenzijdige
meening. Het gaat n.l. niet in
de eerste plaats om het feit, of
de ontv. wel alles heeft ontvangen,
dat volgens het tweede kohier
ontvangen moest worden, maar j
het gaat zuiver en alleen over
de vraag, of de ontv* zijn eep- 1
maal ingenomen standpunt mag
handhaven, of dit moet prijsgeven.
Nu beroeper. B. en W. ten
minste ik beschouw het schrijven
als te zijn van dat college
zegt spr., zich op deskundigen
en rechtskundigen wanneer zij het
hebben over hunne bevoegdheid
tot het intrekken en opnieuw
vaststellen der kohieren, doch het
is bekend dat de gem.-ontv. deze
opvattingen niet deelt maar op
grond van dezelfde adviezen die
B. en W. ontvingen, bestrijdt.
Spr. zou er ten hoogste prijs
op stellen, dat deze zaak eens
los werd gemaakt van de perso
nen. Dat de heeren dit, blijkens
verschillende uitlatingen, nog niet
kunnen, is buitengewoon schade
lijk aan de vooral te dezer zake
gewenschte objectiviteit.
De houding van B. en W.
moest den gem -ontv. dan ook,
zij het ter elfder ure wel
inspireeren tot het zenden van
een uitvoerig schrijven, dat door
omstandigheden eerst hedenmor
gen in mijn bezit kwam. Spr.
heeft van den inhoud van dit
schrijven goede nota genomen en
had zulks eveneens verwacht van
de leden, die veel meer tijd heb
ben gehad om het door te lezen.
Het is door dit schrijven wel
duidelijk geworden dat de gem.-
ontv. geen duimbreed van zijn
ingenomen standpunt prijs geeft,
terwijl hij voorts uitvoerig en ge
documenteerd en zooals gezegd
op grond van dezelfde adviezen
van B. en W. zijn houding heeft
gemotiveerd Indien spr. een
letterzifter was, zou het zeer ge
makkelijk zijn der. gem.-ontv. te
verontschuldigen, maar hij ver
onderstelt, dat deze daar in de
tegenwoordige situatie zeer wei
nig behoefte aan zal hebben.
Voor hem was het iets nieuws
te vernemen dat het vorig jaar
de rekening op andere wijze
werd aangeboden dan thans. De
Gem. Ontv. heeft dit, in zijn
mede bij de stukken ter visie
gelegden brief medegedeeld en
daaruit blijkt dat de Gem. Secre
taris in vorige jaren de cijfers
bij den ontv. ging noteeren. Toen
was feitelijk niets officieels be
kend. Thans is officiëel en
schriftelijk mededeeling gedaan,
met het gevolg, dat B en W.
niet alleen afwijken van hun
vroegere houding, maar hun
tegenwoordige houding trachten
goed te praten met een eenzijdig
relaas dat in de eerste plaats
en naar het blijkt met goed ge
volg moet dienen een on
gunstige atmosfeer te scheppen
voor den Ontv. en om ten overvloe
de een besluit uit te lokken,
waardoor een ambtenaar tegen
beter weten in wordt geprest
zijn persoonlijke overtuiging op
te offeren.
Spr. acht dit zoo uitermate
bedenkelijk, dat hij na rijp be
raad heeft besloten, zijn steun
aan dit voorstel te moeten ont
houden. Alleen uit principe van
tegenstander van bureaucratie en
willekeur daaruit voortvloeiende
zou men gelegenheid te over
hebben het standpunt van den
Ontv. te verdedigen. Spr. gaat
dien weg echter niet daarom
alleen op, maar ook omdat hij
in de eerste plaats ernstig twij
felt aan het recht, dat B. en W.
op grond van een ontvangen
advies waarop n.b. de Ontv. zich
eveneens beroept zich in
deze kwestie meenen te kunnen
aanmatigen.
B. en W. beroepen zich op
rechten van zelfbestuur neerge-
egd in diverse wetten. Zij zul-
en moeten bewijzen dat zij dit
in deze zaak ook hebben en
zoo dit niet geschiedt zal .hij
zich aan de zijde van den Ontv.
blijven scharen.
Dhr. Kruijsse merkt op, dat het
3. en W. er heelemaal niet om te
doen is, dat de gem. ontv. zijn
gevoelens prijs geeft. Hij herhaalt,
dat het college niet zeggen wil,
dat zij het weten, maar eenvoudig
de zaak laten, zooals die is door
de staten voor kennisgeving aan
te nemen. En als nu de Raad
anders denkt, dan wil spr. zich
ook daarbij geheel neerleggen, hij
acht het niet eens noodig, om
het standpunt van B. en W. te-*
genover den ontv. te verdedigen
(Wordt vervolgd},