Bewogen Huwelijksleven. Nieuws- en Advertentieblad voor Z e e u \v s c h - Vlaanderen No. 43. VRIJDAG 3 SEPTEMBER 1926. 42e Jaarg. J. C. VINK - Axel. FEUILLETON. Raadsverslag. Dit blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden 75 Centfranco per post 1 Gulden. Afzonderlijke Nos. 5 Cent. DRUKKER-U1TGEVER Bureau Markt C 4. Telef. 56. - Postbus No. 6. ADVERTENT1ËN van 1 tot 5 regels 60 Centvoor eiken regel meer 12 Cent. Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Advertentiën worden franco ingewacht, uiterlijk tot Dinsdag- en Vrijdagvoormiddag 11 ure. HET WILHELMUS. Er zal wel geen plaats zijn in ons Vaderland, waar een zang- vereeniging of muziekcorps be staat, en waar niet, daar zal het in de school zijn geweest of men zal er jl. Dinsdag het Wilhelmus hebben aangeheven. Dit feit gaf ons aanleiding om weer te geven, wat we eens in een geschrift van een paar jaar geleden over dit volkslied wat in dat artikel geen volkslied ge noemd wordt lazen. De geschiedenis van het Wil helmus zoo vangt het aan is een der vele bewijzen voor de stelling, dat de meest populaire meeningen de meest onjuiste zijn. Algemeen heerscht immers nog de meening, die enkele geslachten lang op de scholen gecultiveerd werd, dat Philips van Marnix, heer van St. Aldegonde, West- Souburg en Touwinck de dichter is. Niets is echter minder waar schijnlijk. Uit de aanteekeningen uit prof. R. J. Fruin's laatste le vensjaren, door prof. P. J. Blok openbaar gemaakt, blijkt, dat deze beroemde historicus Marnix absoluut uitschakelt. Uit den in houd blijkt, dat het lied een beschrijving is van de feiten uit 15671569 en geschreven ter bemoediging van de trouwe va derlanders, die in 1570, toen alles verloren scheen, onder het juk van Alva zuchtten. Een nadere beschouwing van het gedicht zelf doet den opmerk zamen lezer terstond de juistheid daarvan gevoelen. Het gedicht toch bestaat uit 15 coupletten, die een acrostichon (naamdicht) vormen van den naam WILLEM VAN NASSOV. Het eerste couplet voert den Zwijger in, sprekende zooals ieder bekend zal zijn, nog van eeren van den Coninck van Hispaengiën. Dus kan de datum voor 1581 (afzwering van Filips) gesteld worden. In het tweede couplet spreekt nog de stadhouder van Filips: „Daerom ben ik ver dreven, Om landt, om luyd' ghe- bracht" en: „Dat icksal weder, keeren, In mijnen Regiment'» (ii >Ik mag God daDken,« vervolgde de vrouw, >dat de waard mij niet met myn kinderen op straat zette, zooals hij somwylen dreigde als hij boos werd. Sedert gisteren zyn we du weder onderweg, van nacht zyn we by een boer gebleven en van morgen verder gegaan. Maar nu was het met de kinderen zoo als eerst met mijde jongen wierp zich op den grond en wilde sla pen met alle geweld, het meisje droeg ik somwijlen wel een kwar tier lang.< »Maar mijn hemel, waar zijn die dan nu,« zeide Felicita bewogen, >ge hebt er toch maar één by u.< >0, die hebben het nu zeer goed, genadige freule,* zeide de vrouw »toen ik met de kinderen hier in het woud stond en in het geheel niet meer wist, hoe we verder moesten komen, toen Frits reeds z\jn oogen sloot, als wilde hij ster ven, toe ben ik luidkeels gaan weenen. Na een paar minuten kw»m een offioier aangereden, mjjn gejammer trof hem, want hjj stond (regeeringsfunctie van Stadhou der). Dit slaat op 1567, waarin Oranje met vele anderen het land verliet. Het 3e couplet wekt de „ondersaten" op te bidden nacht en dag, dat God den prins kracht moge geven hen te helpen. Hier bij sluit aan het 4e couplet, waarin de prins wijst op de opofferingen, die hij zich getroost heeft en op het sneuvelen van zijn broeder graaf Adolf (1568 bij Heiligerlee) De coupletten 11 en ^behande len vervolgens den mislukten inval in Sept. en Oct. en de tocht over de Maas op 7 Oct. toen de „Tyran vermeten", Die, bij Maes- tricht begraven, (verschanst) Be vreesde mijn ghewelt". Zeer plastisch wordt in enkele woorden de tocht beschreven. Het twaalfde couplet laat de dichter den prins in eenvoudige woorden zeggen, dat hij op dien tijd gaarne het land had verlost: „Maer de Heer van hier boven, En heeftet niet begheert." Het veertiende couplet wekt op te hopen op den herder die niet slaapt en tot Een vroom Christen leven, want hier is 't haest gedaen." Het slotcouplet wijst er nog eens op, dat geen opstand wordt bedoeld tegen den „Coninckmaar gehoorzaamheid aan de „Hoochste Majesteyt." Uit alles blijkt ten eerste, dat vast staat, dat het lied niet vroeger dan 1569 en niet later dan begin 1570 kan zijn gedicht, daar histo rische feiten uit 1570 niet gemeld worden. Waarschijnlijk is het uitgegeven als een vliegend blaad je ter bemoediging van de achter gebleven getrouwen, toen de"Zwij- ger in April 1569 het land na een verloren veldtocht moest ver laten. Ten tweede moet het lied gemaakt zijn door iemand, die in den tijd dezer voorvallen in 's prinsen nabijheid was. Immers de communicatie was zoo primi tief in die tijden, dat iemand, die elders vertoefde, onmogelijk met zoo nauwkeurige kennis van zaken al deze dingen kon beschrijven. En dan valt Marnix terstond uit, want deze was in dien tijd elders Meermalen is ook de dichter Dirk Volkertsz Coornhert als de stil en sprak met iny en zeide tot my, dat ik den jongen om Gods wil niet mocht laten inslapeD, daar hy dan wellicht niet meer ontwa ken zou. Ik hief hem op en ja, hij kon zich niet meer op de beeneD staande honden, bij zakte in el kander als een doek. Toen nam de officier een kort besluit. »Waar wilt ge heen met de kinderen vroeg hij, en toen ik het hem gezegd had, zeide byWe zullen een ruil sluiten, geef my spoedig de kinderen, de beide grootste en neem gij mijn mantel en wikkel u met bet jongste daarin. Als ge er maar ééo hebt en ge weet dat de beide anderen spoedig en warm te bed ligger, dan zult ge wel voor uitkomen.* Ach freule, dat was eens een heer 1 Nog eenmaal liet hy zich den naam mijner nicht noemen, die met een schrijnwer ker gehuwd is en bij wie ik on derkomen wil zoeken, tot ik myD man gevonden heb, toen nam hij de kinderen vóór zich op het paard, wierp mij den mantel toe en draaf de heen. God moge hem daarvoor belooneD, evenals u, genadige freule. Hij was juist doorgereden en uit mijn oogen verdwenen, ik zette my slechts een oogenblik neder, want ik moest eerat wat uitrusten eer ik verder ging, en geestelijke vader aangewezen. Tegen dezen geldt echter hetzelfde bezwaar als tegen Marnix hierbo ven aangevoerd. Bovendien kan van beiden gezegd worden, dat zij te fijne geesten waren om een gedicht zoozeer in den volkstoon te maken als het Wilhelmus. Prof. Fruin noemt als de meest waarschijnlijke auteur Adriaen Saravia, in die jaren (1567—1570) veldprediker in het leger van den prins. Hierover spreekt de geheele toon van het lied de toon van den man, die dagelijks met de eenvoudigen in het leger optrekt den predikant, die wijst op „Godt den Heere" en diens wil en boven al den vromen Calvinist, die aan spoort in Gods wil te berusten. Hierboven zeiden wij reeds, dat het Wilhelmus niet als volkslied is bedoeld geweest, maar dit is geworden in tegenstelling met zoovele liederen, die als volkslied zijn b e d o e 1 d, maar dit nimmer zijn geworden of zullen worden. Van de wijze geldt hetzelfde. Deze is (in de oude toonzetting) de destijds populaire melodie: „De wijse van Charles". Dit was een zoogenaamd „jacht lied" ter eere van Keizer Karei V, dateerende van omstreeks 1540. De componist is onbekend. De vroolijke tonen van deze compo sitie en de ernstige toon van het Wilhelmus zijn langzamerhand tot een geheel samengesmolten, waar bij de ernst van het Wilhelmus den boventoon behield. Naar zijn oorsprong een solda tenlied, dat „geblazen" werd en wellicht op marsch gezongen, door een veldprediker in het kamp gedicht, is het Wilhelmus in de jaren tusschen 1570 en 1581 het volkslied geworden. Dan geraakt het in onbruik een tijd lang na de afzwering van Filips, omdat de „Coninck van Hispangiën" van het tooneel moet verdwijnen. Zelfs breekt de tijd aan gedurende de stadhouder loze tijdperken, dat de „oproer- deun" verboden wordt. Maar als het volk het beleid zijner regeer ders moede is, de Oranjetraditie getrouw om verheffing van den toen kwaamt gij.* Felicita had met deelneming toe geluisterd zij verheugde zich over deze schoone trek van menschlie- vendheid, zy beschouwde het als een voorrecht, dat ook zy hier tot helpen geroepen was. Zij had, ter- wyl de vrouw vertelde, in haar reistasch nog eenige mondvoorraad gevonden, die de zorgende me vrouw Hersking voor haar had iügepakt en met de grootste gre tigheid nam de vrouw het aan. »Hoe heet ge dan vroeg Fe licita verder. »Myn man heet Nörtel,* hernam de vrouw, »vroeger was hy soldaat. Myn vader hield herberg in ons dorp en had het zeer goedtoen is Nörtel in den winter gekomen van een plaats die aan de grens ligt, toen hij van dienst af was en heeft zooveel gepraat en gerede neerd, dat hy vader geheel voor zich won. En toen heeft deze zoo lang bij my aangehouden dat ik Nörtel tot man zou nemen, dat deze bedaard was en verstandig, en vervolgens werden wij het zoo goed eens, dat ik ten laatsteja zeide. Ken beminde had ik niet, Nörtel gedroeg zich toen zeer fat soenlijk, en ofschoon hy ook reeds 46 jaar oud was, zag hy er toch nog zeer goed uit. Ik liet dus de prins roept, dan verschijnen ze weer op de straten, de vrouwen en jongens, „zij die Wilhelmus blazen". En als in den Franschen tijd schier alle nationaal leven verstorven schijnt, dan heft een professor, onder 't regime van Napoleon nog wel, het Wilhelmus aan als een herinnering aan den Vader des Vaderlands, die de Nederlandsche Natie in haar ge boorteweeën bijstond. Zitting van 31 Augustus 1926. Aanwezig de heeren J. M. Og- gel, M. W. Koster, wethouders, A. E. C. Kruysse, J. Weijns, J. M. Baert, A. Th. 't Gilde, F. Die- leman, j. de Feijter en P. de Feijter. Afwezig de heeren Ph. J. van Dixhoorn en E. van de Casteel. Voorz. de heer F. Blok, bur gemeester, secretaris dhr. J. L.J. Maris. Nadat de Voorz. het gebeds formulier heeft uitgesproken, stelt hij voor om, nu juist met den jaardag van de Koningin wordt vergaderd, het volgende telegram aan H.M. te zenden: „De Gemeenteraad van Axel, heden in vergadering bijeen, ge voelt zich door verknochtheid aan het Oranjehuis gedrongen, Uwe Majesteit op dezen dag zijne gelukwenschen aan te bieden. De Burgemeester, BLOK." Zonder hoofdelijke stemming wordt daartoe besloten en ovei- gegaan tot de agenda. (Dhr. 't Gilde verlaat de ver gadering). 1 Notnlen. De notulen der laatste twee vergaderingen worden goedge keurd, nadat dhr. Oggel heeft opgemerkt, dat niet hij gezegd had, dat hij de h.h. 't Gilde en van de Casteel flinke personen vond, omdat ze voor hun mee ning opkomen, maar dat dhr. van de Casteel zeide, dat de Burge meester dat gezegd had. menschan lachen en het hoofd schudden en nam hem. In het begin ging het zeei goed, in den zomer zou hij werken als metse laar en in den winter vader hel pen, by wieo ik bleef inwonen. Maar na verloop van een jaar werd vader ziek en stierf en gin gen wy herberg houden. Nu be gon het ongeluk. De bier- en brandewijnvaten, die nu steeds onder het bereik van mjjti man waren, maakten een geheel ander mensch van hem, of deden de slechtheid te voorschijn komen, die hij steeds verborgen gehouden had. Het land en de herberg gin gen achteruit, hy bediende de gas ten niet en was grof tegen hen in plaats van beleefd hy mishan delde mij en schold my uit als hij dronken was en was dagen lang achter elkander niet nuch ter. Spoedig bleven de gasten weg en de nood klopte aan Nörtel dronk zijn brandewyn alleen. Zoo ging alles achteruit, de eene akker na den ander werd verkocht, an derhalf jaar geleden ook de her berg, Wij namen onzen iDtrek in een klein huurhuis, ik ging uit werken, maar ik alleen kon toeh ons allen niet voeden. Ik zeide bem, dat b(j moest en zou werken en zoo ia bjj in het voor* (Dhr. 't Gilde komt weer ter vergadering). 3. Ingekomen stnkken. a. Mededeeling van dhr. Van Dixhoorn, dat hij tot zijn spijt verhinderd was tegenwoordig te zijn. b- Bericht van goedkeuring door Gedeputeerde Staten van Zeeland van verkoop van bouw grond aan M. de Keizer. c. Idem aan C. van Taten- hove. Voor kennisgeving aangenomen. d. Schrijven van de Commis sie van Openbaren Onderstand te Gent, die vraagt of er be zwaar bestaat tegen verkoop van verschillende perceeien land in deze gemeente gelegen. De per ceeien zijn gelegen voorbij de 2e verkorting en in de richting Axelsche Sassing. Gebleken is, dat de gemeente daar geen medezeggenschap over heeft, waarom zal worden bericht, dat er voor de gemeente geener lei bezwaar tegen dien verkoop bestaat. e. Goedkeuring van Ged. St. van de leening ad. f 13000 voor verbetering van straten. 8. Verzoek plaatsing rolluik. Van P. Baert alhier is een verzoek ingekomen om een op- zetbaar rolluik te mogen aan brengen aan zijn perceel aan den Armendijk. Burg. en Weth. stellen voor daarvoor vergunning te verieenen, onder voorwaarde, dat het rolluik niet meer dan 50 c.M. buiten' den gevel komt. Dhr. Baert vindt 50 c.M. wei nig en zou dat op 75 c.M. wil len bepalen. De straat is er wel smal, maar het verkeer is er toch niet zoo druk, dat zulks een be zwaar zou zijn. De Voorz. merkt op, dat de straat er reeds te smal is en B. en W. nu den man nog tegemoet willen komen door hem 50 c.M. ruimte toe te staan. Dhr. Baert meent, dat de ge meente er ook geen last van zal hebben als het 75 c.M. is, want jaar heengegaan. Hy wou gaan metselen en zeide mij nog op het laatst, dat hij ook in den winter werk wilde zoeken in de stad, bet beviel hem op het laod niet meer. Toen in Augustus tnyn kind geboren werd, heeft hij mij een daalder gezonden, dat wat alles, en sedert dien tyd heb ik niets meer van hem gehoord.* »Arme vrouw,* zeide Felicita medelydend >maar boe waagt gij het toch, die verre reis te ma ken met de kinderen Als nw man nu in 't geheel niet in B. is, als hij daar geen werk gevonden heett en uiemand u inlichting kan geven, wat dan De vrouw schrok. Daaraan heb ik nog in het ge heel niet gedacht, zeide zij, >tehuis riedden allen mij aan tot hem te gaan, by moest toch voor de kinderen zorgen die de zyne zyn.« Heeft uw nicht dan geen bericht van hem vroeg Felicita verder. >Dat weet ik niet, ik heb se dert tien jaar, sinds zij huwde en by ons heentrok, niets van haar gehoord. (Wordt vervolgd). Een mensch is meer of minder gezegend in dezelfde mate, als b(j bewust is van Gods tegen* woordigheid. AXELSC cou

Krantenbank Zeeland

Axelsche Courant | 1926 | | pagina 1