Nieuws- en Advertentieblad
voor Zeeuwsch - Vlaanderen.
No. 84.
VRIJDAG 29 JANUARI l!)2(>.
41e Jaarg.
Aj2
J. C. VINK - Axel.
Binnenland.
Dit blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden 75 Centfranco per post 1 Gulden.
Afzonderlijke Nos. 5 Cent.
DRUKKER-UITGEVER
Bureau Markt C 4.
Telef. 56. - Postbus No. 6.
ADVERTENTIËN van 1 tot 5 regels 60 Centvoor
eiken regel meer 12 Cent. Groote letters worden naar
plaatsruimte berekend.
Advertentiën worden franco ingewacht, uiterlijk
tot Dinsdag- en Vrijdagvoormiddag II ure.
Het Tractaat
Nederland—België 1925.
lil.
Waar wij in het vorige hoofd
stuk een opsomming gaven van
belangrijke bezwaren, die in het
Verdrag met zoo kwistige hand
gestrooid zijn, daar geve men
zich wel rekenschap van het feit,
dat deze droevige reeks nog
geenszins volledig en alleszins
voor uitbreiding vatbaar is.
Tal van grootere en kleinere
concessies zouden wij nog kun
nen noemen. Wie er zich voor
interresseert, bestudeere een en
ander en hij zal hoe langer hoe
meer overtuigd worden van de
onmogelijkheid van dit oneven
wichtig stuk. Werkelijk, ware het
verdrag niet op drie doch op
één April gesloten, men zou
o bittere ironie aan een April
grap denken 1
Tot besluit willen we nu nog
de dertien bovengenoemde punten
bespreken, en wel langer of kor
ter, naarmate zij meer of minder
belangwekkend of wel... verbijs
terend zijn 1
Punt één: Het eerste ar
tikel van het Verdrag bevat de
bepaling, dat de Hooge Contrac-
teerende Partijen artikel zeven
van het te Londen op 19 April
1839 gesloten Verdrag vervallen
verklaren, voorzoover het Bel
gië's neutraliteit betreft.
Dat deze neutraliteitsplicht
voor ons land op politiek gebied
in hooge mate belangrijk is, be
hoeft wel geen betoog, daar Ne
derland steeds als door een bol
werk beschut was tegen aavallen
uit Zuid-Europa.
Ook België zelf was er zeer
mede gebaatMen denke slechts
aan de jaren zeventig, toen
Frankrijk, Pruisen en Engeland'
waarborgen gaven geen krijg te
zullen voeren op Belgisch grond
gebied, welke garanties België en
ons land tegen oorlogsrampen
beschermden.
Zeer zoude het dus te betreu
ren zijn, indien een eind gemaakt
werd aan dezen beproefden toe
stand, waaraan onze Zuiderburen
en wij zoovele jaren van rust en
vrede te danken hebben.
Zooals bekend zal zijn, is Bel
gië echter op 16 October van het
vorige jaar te Locarno van zijn
onzijdigheidsplicht ontslagen dooi
de groote Mogendheden, welk
feit echter de in 1839 aangegane
verplichting tegenover ons nog
niet opheft.
Wanneer men artikel I op dit
punt toch zoude willen aanvaar
den, dan wensche men als com
pensatie veiligheidshalve de ga
rantie der groote mogendheden
van België's verplichte onzijdig
heid jegens Nederland.
Punt twee: Naast de be
sproken opheffing der Belgische
neutraliteitsverplichting omvat
artikel een van het Tractaat ook
de vervallen-verklaring van arti
kel veertien van het verdrag van
1839, waardoor de mogelijkheid
geopend wordt, dat Antwerpen
zich tot oorlogshaven zal fheta-
morphoseeren.
Nu wordt wel van verschillende
zijden verkondigd, dat België
van de verleende bevoegdheid
geen gebruik zal maken, daar dit
eene pertinente ontkenning van
den geest van Locarno zoude
beteekenen, en dat de oorlogs
haven Antwerpen eene gevaarlijke
betrekking zoude scheppen tus-
schen Engeland eenerzijds en
Frankrijk en België anderzijds,
doch de geschiedenis leert ons,
dat niets tot het onmogelijke be
hoort enkel het feit, dat aan
België de mogelijkheid geopend
wordt, moet ons reeds tot be
zorgdheid nopen.
Doorde Nederlandsche Schelde
toch zou Antwerpen den uitweg
naar zee zoeken, waardoor wij
in allerlei conflicten konden ko
men tijdens een eventueelen
oorlog tusschen België en eene
andere mogendheid, welke laatste
zich a tout prix aan den mond
en op de oevers der Schelde zou
willen opstellen en daartoe ons
gebied noodzakelijk zou moeten
betreden.
Wordt Antwerpen oorlogshaven
dan zullen wij ras onzen fleren
Zeeuwschen stroom door talrijke
Belgische oorlogsschepen door
kliefd zien, want al weigert het
verdrag den toegang aan vreemde
oorlogsschepen, die onzer Zui
derburen maken daarop ook al
weder een uitzondering.
Punt drie: Met recht werd
in 1839 van het beginsel uitge
gaan, dat een vlotte scheepvaart
alleszins gewenscht was en dat
onredelijke vertraging van sche
pen tijdens hun doorvaart door
de Westerschelde zooveel moge
lijk moest worden tegengegaan.
Enkele jaren daarna werd daartoe
dan ook nader bepaald, dat alle
vaartuigen gedurende hunne
„doorvaart" van uit zee naar
Antwerpen en vice versa aan
geene administratief rechterlijke
Nederlandsche autoriteit zouden
onderworpen zijn, ofschoon deze
regeling uitdrukkelijk de bevoegd
heden der Nederlandsche rech
terlijke macht in tact liet, in zoo
verre de doorvarende schepen
onder haar jurisdictie vielen, in
dien zij de verleende vrijheid
misbruikten voor smokkelarij.
Hield nu het oude reglement
van 1843 de garantie in, dat
«doorvarende schepen" hun straf
niet zouden ontgaan, gansch an
ders is dit in het nieuwe ver
drag van 1925. Artikel 4 1,
alinea 2 bepaalt n.l.dat de
vaartuigen gedurende hunne door
vaart vanwege de Belgische en
Nederlandsche autoriteiten, zoo
r e c h t e r 1 ij k e als administra
tieve, niet aan eenigen tol of
heffing van welken aard of onder
welken vorm ook, noch aan eenig
onderzoek, oponthoud of belem
mering, op welken grond dan
ook, worden onderworpen.
Door deze bepaling worden
dus alle naar Antwerpen varende
schepen aan ons politietoezicht
onttrokken, waardoor zooals
wij ook al in ons vorig hoofdstuk
mededeelden een ware anar
chie op de Schelde ontketend
wordt. Dat dit artikel Strafrech
telijk een monstrum is, laat zich
gemakkelijk door talrijke denk
bare gevallen illustreeren. Een
welig tierende smokkelhandel
mag dan ook verwacht worden
en de bekende Scheldemist zal
dit edel bedrijf daarenboven niet
weinig vergemakkelijken.
Tevens opent het artikel den
gezagvoerders van bedoelde
schepen de mogelijkheid onge
straft nalatigheden te begaan en
hun kwaadwilligheid of roekeloos
heid ongestoord bot te vieren.
(Aanvaringen
Doch wat erger isde Neder
landsche Souvereiniteit op de
Schelde wordt door een en ander
feitelijk geheel prijsgegeven, al
thans vindt er afstand plaats van
Souvereine rechten ten behoeve
van de doorvarende schepen, die
op het Nederlandsch gebied eene
vrijheid zullen genieten, zooals
geen vaarwater ter wereld biedt.
Daarenboven is de bepaling
van art. 4 1 alinea 2 mislei
dend, indien wij er wederkeerig-
heid in zouden willen zien-
De beperking der Souvereini
teit toch op de Westerschelde
bestaat slechts alleen voor Ne
derland en geenszins ten aanzien
van België, ofschoon het artikel
spreekt van „Nederlandsche en
Belgische autoriteiten". Een en
ander wordt duidelijk bij aan
dachtige doorlezing van alinea 3,
waar we vinden, dat België de
Souvereine bevoegdheid behoudt
op zijn wateren ten aanzien van
vaartuigen, gaande of komende
van Antwerpen. Daar practisch
gesproken alle „doorvarende
schepen" naar Antwerpen gaan
of er vandaan komen, vallen zij
dus krachtens alinea 3 onder
België's Souvereiniteit, indien zij
zich op het gebied van dit land
bevinden. Het reciprociteitsprin-
cipe van alinea 2 is in dezen dus
geheel een wassen neus.
Leiden.
W. H.
Van Karnebeek niet gewenscht
als Min. ran Bnitenl. Zaken.
De „N.R.Ct." richt zich tegen
het opnemen van Minister van
Karnebeek in een e.v. Kabinet-
Limburg en schrijft„Naar wij
vernemen, moet mr. Limburg op
het oogenblik nog bezig zijn met
hetgeen, waarmee o.i. elk ernstig
Kabinets-formateur behoort te
beginnen de samenstelling van
een program. Eerst wanneer de
formateur het daarover met zich
zelf eens is, kan er formeel sprake
van zijn, bepaalde personen tot
deelneming aan het Kabinet uit
te noodigen. Voor dien tijd kan
hij slechts „polsen".
Nu zal bij de opstelling van
het program van mr. Limburg
zonder twijfel met de moeilijk
heid van het Nederlandsch-Bel-
gische tractaat moeten worden
rekening gehouden, en de positie
daartegenover worden bepaald.
Dit is niet iets, wat aan het goed
geluk kan worden overgelaten,
noch iets dat aan de mogelijk
heid van eene onzuivere beslis
sing in de Kamer kan worden
gewaagd.
Daarom hopen wij, gelijk ge
zegd, dat de tegenspraak van
ons bericht omtremt mr. Lim-
burg's plannen betreffende be
zetting van het departement van
Butenlandsche Zaken meer zal
blijken te zijn dan eene formeele
logenstraffing. Reeds in Juli heb
ben wij er op aangedrongen, dat
in het Kabinet een minister van
Buitenlandsche Zaken zou wor
den verbonden, die ten aanzien
van het tractaat vrij was, en het
lijkt ons op het oogenblik nog
meer gewenscht, dat het nu zoo
ver zal komen.
De Kabinetscrisis.
Naar aanleiding van het noe
men van namen voor een Mi
nisters portefeuille heeft het Cor.
Bureau zich wederom tot den
Kabinetsformateur om inlicht.ngen
gewend. Deze verzocht het Bu
reau mede te deelen, dat het hem
onmogelijk is dagelijks alle fan
tastische geruchten en praatjes,
die in de pers omtrent de Kabi
netsformatie opduiken tegen te
spreken of te beantwoorden»
Wanneer hij iets positiefs omtrent
de formatie heeft te melden, zal
hij de pers daarvan door tus-
schenkomst van het Corr. Bureau
in kennis stellen.
De Terhooglns der Minister
bezoldiging.
Naar aanleiding van het Kon.
Besluit waarbij de bezoldiging
der Ministers met f 1000 verhoogd
werd, schrijft het „Centrum":
Er zullen er zijn, die deze
inededeeling meesmuilend be
groeten.
Wij aarzelen niet te zeggen,
dat wij haar toejuichen. Wij
hebben respect voor den moed
der Ministers, die dit besluit voor
hun verantwoording hebben willen
nemen. Zij konden het iets ge
makkelijker doen, omdat op den
dag, waatop zij hiertoe besloten,
de kans groot was, dat zij er
persoonlijk geen voordeel van
zouden hebben.
Toen voor eenige jaren de be
zoldiging der Ministers met f 3000
verlaagd werd, een verlaging
die procentsgewijs grooter was
dan die der andere hoogere amb
tenaren, behoorde daar geen
moed toehoogstens zin voor
opoffering in de hoop, dat deze
een kalmeerende uitwerking op
anderen zou hebben
Een zin voor opoffering, waar
van het Kabinet-Ruys de Beeren-
brouck reeds eer blijk had ge
geven.
Toen in 1922 alle salarissen
werden verhoogd, maakte daarop
alleen de bezoldiging der Minis
ters een uitzondering, hoewel de
betrokken Commissie ook voor
hen een verhooging met f 4000
had voorgesteld. Het geheele
advies der Commissie werd door
het Kabinet overgenomen, behalve
dit eene punt.
Maar toen in 1924 de salaris
sen weer verlaagd moesten wor
den, wenschten de Ministers een
bemoedigend voorbeeld te geven,
door op hun eigen, in 1922 niet
verhoogd, salaris een hooger
percentage van vermindering toe
te passen, dan voor de andere
hooge ambtenaren van hun wèl
verhoogd salaris afgetrokken
werd.
Men kan dit gebaar schoon
vinden, maar het was verkeerd.
En het beoogd effect bleef uit:
geen enkele ambtenaar was er
minder ontevreden door!
In vergelijking met bijna alle
andere landen is ten onzent de
bezoldiging der Ministers laag.
Bovendien hebben ze elders de
beschikking over een ambtswo
ning met personeel, auto, enz
Bij ons moet iemand, die Mi
nister wordt, en niet bereids in
Den Haag woont, beginnen met
een huis te koopen, en het in te
richten. De Rekenkamer maakt
zelfs bezwaar, wanneer Ministers
voor het gebruik een taxi decla-
reeren. Een Minister in het Ka-
binet-Cort van der Linden, die
in 's Lands belang eenigen tijd
een auto tot zijn beschikking had
gehad (in den mobilisatie-tijd),
heeft dit uit eigen zak moeten
terugbetalen.
Een lage bezo'diging van de
Ministers is het tegendeel van
democratisch.
Het maakt, dat de keuze van
geschikte personen, uiteraard in
een klein land toch al beperkt,
nog moeilijker wordt.
Er zijn er in ons land geweest,
die om het Ministerambt te aan
vaarden, een bedrag aan inkom
sten moesten prijsgeven, dat
grooter was dan dat, hetwelk zij
als Minister aan bezoldiging gin
gen ontvangen.
Rekent men daarbij met de
mogelijkheid dat de ambtsver
vulling slechts kort kan duren,
dan voelt men, hoe moeilijk het
kan vallen, om de geschikte per
sonen te vinden, die bovendien
bereid zijn, om dit hoogst eer
volle, maar zeer zware en niet
bij uitstek aangename ambt te
aanvaarden. Er zijn steeds lief
hebbers genoeg, maar ongeluk
kigerwijze zijn dat in den regel
juist die personen, welke men
bij voorkeur niet tot dit ambt
wenscht te roepen.
Dit alles is zeker niet in 's
Lands belang.
Daarom verdient het waardee
ring, dat het Kabinet den moed
heeft gehad, om hierin, zij 't in
zeer bescheiden mate, althans
eenigszins te voorzien.
Een onderscheiding.
Naar de „Avp." verneemt, heeft
de Chineesche regeering den
Minister van Buitenlandsche zaken
jhr. Van Karnebeek begiftigd met
het Grootkruis eerste klasse der
orde van den met edelgesteenten
gesierden Gulden Rijsthalm van
China.
De Zomertijd.
De Minister van Landbouw,
Nijverheid en Handel heeft be
paald, dat in 1926 de zomertijd
zal beginnen den vijftienden Mei
en zal eindigen den vierden
October.
Carm.Yal cn de orerstrooming.
Ged. Staten van Limburg heb
ben in een brief aan de colleges
van B en W. in die provincie
de vraag gesteld of het thans,
nu overal giften verzameld wor
den ter leniging van den nood in
de overstroomde streken, wel
oirbaar is dit feest te vieren op
de wijze als waarop dat in deze
provincie op vele plaatsen nog
steeds pleegt te geschieden.
„Deze vraag stellen is, meenen
wij, haar beantwoorden.
„Het is ons bekend, dat reeds
vroeger in meerdere gemeenten
de raad tot algeheele afschaffing
van het carnavalsfeest is oveige
gaan. Wij willen u thans niet
vragen dit loffelijk voorbeeld te
volgen, maar meenen in dezen
ernstigen tijd toch niet te mogen
nalaten een beroep te doen op de
besturen van die gemeenten, waar
men daartoe nog niet gekomen
is om den raad maatregelen voor
te stellen, die er toe leiden, dat
althans voor dit jaar de openbare
viering van het carnavalsfeest
achterwege blijft."
Inwis eling ran zilrerbons ran
i 2 50 en fI
Bij Kon. Besluit is bepaald dat
tot en met 31 December 1926 ten
kantore van het agentschap van
het Ministerie van Financiën te
Amsterdam tegen wettig betaal
middel zullen kunnen worden
ingewisseld
a. de 15 Februari 1919 inge
trokken zilverbons van f 2 50 van
1915;
b. de bij Kon. Besluit v.in 28
Januari 1921 ingetrokken zilver
bons van f 1.— van 1916,
i
RANT.