Nieuws- en Advertentieblad voor Zeeuwsch- VI aan deren. No. 82. VRIJDAG 22 JANUARI 1926. 4le Jaarg. J. C. VINK - Axel. Hongaarsche valscbe munters Nederlandsche goedheid. Binnenland. Lu**® Dit blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden 75 Centfranco per post 1 Gulden. Afzonderlijke Nos. 5 Cent. DRUKKER-UITGEVER Bureau Markt C 4. Telef. 56. - Postbus No. 6. tot 5 regels 60 Centvoor Groote letters worden naar ADVERTENTlEN van 1 eiken regel meer 12 Cent. plaatsruimte berekend. Advertentiën worden franco ingewacht, uiterlijk tot Dinsdag- en Vrijdagvoormiddag 11 ure. Het Tractaat NederlandBelgië 1925. I. Willen wij een goed inzicht krijgen in dit voor ons zoo ver nederend verdrag, dan moeten wij in onze herinnering teruggaan tot die sombere dagen van 1919, toen het grimmig spook der an nexatie over ons dierbaar Va derland waarde en begeerig zijne klauwen uitstrekte naar onze pro vincie Limburg, de Schelde en onze zoo dierbare Zeeuwsch- Vlaamsche landouwen. Spontaan klemden wij Zeeuwsch Vlamingen toen de driekleur in de vuist en spoedden ons, voor afgegaan door populaire geest driftige leiders naar onze geliefde Vorstin om Haar onze hulde te betuigen en onze innige aanhan kelijkheid te verklaren aan Oranje en Nederland. Geen angstkreten waren het, die in die dagen uit het vaderlandslievend gemoed op stegen, néén, het waren kreten van verontwaardiging, van edele verontwaardiging En geen wonder 1 België toch richtte zich in Februari 1919 tot den Hoogsten Raad der gealliëerde en geassocieerde Mogendheden om revisie te vragen van het Tractaat in 1839 tusschen ons land en hen gesloten. België, geprikkeld door het feit, dat Ne derland zich had kunnen verheu gen in een steeds streng gehand haafde neutraliteit, waardoor het niet direct doch niet minder indirectgedeeld had in de vele rampen van den wereldkrijg, was door een overwinningsroes bevangen. De den toon aange vende mogendheden waren nog zeer afhankelijk van elkander bij het verdeelen van den buit en bij de grensregeling der terri- toiren. Daarbij kwam nog, dat Neder land te dien tijde in een niet al te gunstig daglicht stond, ja zelts eene verdachte positie tegenover bovengenoemde mogendheden in nam. Op ons toch rustte de onbe kookte op niets gegronde aan tijging in 1914 Duitsche troepen een doortocht door Nederland te hebben verleend. Voorts was daar de zand- en grintquaestie en het feit, dat wij keizer Wil helm asyl hadden verleend, als mede de ontwapening van Duit sche troepen door de onzen in 1918! Begrijpelijkerwijze heeft dit alles ten onrechte kwaad bloed tegen ons gezet, althans op voor ons ongunstige wijze gewicht in de schaal gelegd. België, dat evenals bij het scheidingsverdrag van 19 April 1839 een grooter grondgebied wenschte, zou echter alras bij zijn voor ons zoo compromittee- rende eischen het hoofd stooten, want op 4 Juni 1919 besloten de ministers van buiOnlandsche zaken der geassocieerde en ge allieerde de herzieningsquaeste ter bestudeering op te dragen aan een commissie uit vertegen woordigers van Amerika, Enge land, Italië, Japan, Frankrijk, België en Nederland bestaande. Deze revisie-commissie zou echter geen voorstellen mogen aanbieden, die overgang beoog den van territoriale souvereim- teit noch vestiging van interna tionale dienstbaarheden, waar mede de Belgische aanspraken pp de bedreigde streken dus in hun strengen vorm van de baan waren. Intusschen zat bovengenoemde commissie niet stil en was het geen wonder, dat hun interna tionaal georiënteerd oog viel op die zijde van ons vaderland, waarlangs in de toekomst mo gelijk een Duitsche doortocht zoude te vreezen zijn. Dit zwakke punt nu was onze provincie Limburg. Gaarne zou de commissie wel gezien hebben, dat wij ons hadden verbonden Fransch—Belgische bezettingen toe te laten in onze Maasvestin gen, zoodra Duitschland zijne troepenmasse's daarlangs zoude willen forceeren. Deze militaire verplichting wilde onze Regeering echter ab soluut niet aanvaarden er terecht op wijzende, dat de oorlog van 19141918 daar was om te be wijzen, dat Holland wel degelijk zijn gebied kon beschermen. Waar Nederland deze zoo ge vaarvolle verbintenis niet op zich wenschte te nemen, wilde het wel tegemoet komen aan Belgische wenschen op econo misch gebied. Dit nu is „des Pudels Kern" en daardoor zijn grootendeels de talrijke Belgische eischen te ver klaren, die spotten met alle vor men van internationaal fatsoen. Men kwam toen overeen kana len te zullen graven, die niet al leen van geen belang zijn voor ons land, doch die zelts aan onze grootste havenplaatsen hare levenssappen onttrekken, terwijl België daardoor kunstmatig wordt in staat gesteld beter met ons te concurreeren en wij tot overmaat van ramp nog zelve moeten mede helpen de kosten te dragen. Doch hierover uitvoerig bij onze nadere bespreking van de vele bezwarende verplichtingen, die wij bij dit verdrag op ons zou den nemen. Terwijl nu de onderhandelingen in bovenbeschreven geest werden voortgezet en Nederland bereid was onzen goeden Zuiderhuur man op economisch gebied te versterken ten koste van zichzelf, kwam er alras verandering in de verstandhouding. Zoodra België n.l. zijn eischen tot de Wielingen uitstrekte, be toogde onze confereerende mi nister van buitenlandsche zaken, dat van een afstand van dezen voornaamsten toegang tot de Schelde geen sprake kon zijn, dat Wielingen Schelde was, de Schelde Zeeland en Zeeland Ne derland, waardoor België over ging tot het afbreken der onder handelingen. Het ging hier dus om den Zuidelijken Scheldemond, waar door de grootere schepen onze Schelde binnenvaren, terwijl de vaartuigen met minder diepgang zich door de Noordelijke monden, n.l. het Oostgat en de .Deurloo moeten begeven. Uit oude grensbepalingen is historisch ons goed recht aan te toonen op dezen begeerenswaar- digen toegangsweg, o.a. uit eene van het jaar 1290, waaruit volgt, dat de Wielingen—Honte, nu vergroeid tot de Wester-Schelde, geheel tot het gebied van Zee land behoorde. In dit verband zij er tevens opgewezen, dat ook de aanspraken op Zeeuwsch- Vlaanderen en Limburg in Fe bruari 1919 geheel ongegrond waren. Zeeuwsch-Vlaanderen im mers is na den Vrede van Mun ster in 1648 altijd een deel ge weest van Noord-Nederland, be halve in den Franschen tijd, toen wij deze gebieden afstonden ter wille van de „broederschap" met Frankrijk en op welk feit België zijn rechten toch wel niet zal willen baseeren. Wat Limburg betreft zouden in 1839 deelen van „België zijn afgerukt". Waar echter België pas sedert dat jaar als zoodanig bestaat, is- deze amputatie op zich zelf al eene feitelijke onmogelijkheid. Wij mogen zelfs met meer recht beweren, dat ons in 1839 een deel der Provincie Limburg ont rukt is. Toen nu om op de onder handelingen van 1920 terug te komen België niet verder wenschte te confereeren was ons dit volkomen onverschillig en wat meer is: het beteekende voor ons voordeel. Wij toch hadden de herzieningsquaestie niet opgeworpen en voorzagen terecht, dat de internationale op vattingen zich mettertijd zeer ten goede van Holland zouden wijzi gen, naarmate de zaak bleef rus ten en wij verder van den Vrede van Versailles en de Belgische overwinningsroes verwijderd ge raakten. Na vier jaar van stilstand in zake de revisie-onderhande lingen wenschten onze Zuidelijke buren de besprekingen te heropenen in Augustus 19 24, terwijl zij zich daarbij bereid verklaarden de Wielingen quaestie te laten rusten. Onze regeering ging hierop in te kennen gevend in een „geest van verstandhouding" voort te willen confereeren op de basis der onderbroken ontworpen re gelingen. De vrucht dezer be sprekingen was dan ten slotte het Tractaat, zooals het op 3 April 1925 door de ministers van buitenlandsche zaken van Karne- beeke en Hijmans te 's Graven- hage gesloten is. Door deze daad zijn wij echter gelukkig nog lang niet aan het verdrag gebonden, daar het im mers de bekrachtiging behoeft van onze Staten Generaal. Den 28sten April 1925 werd dan ook een wetsontwerp door onze regeering ingediend bij de Tweede Kamer tot goedkeuring van het tractaat. Moge onze kamer zich er voor hoeden, haar sanctie in dezen te verleenen, want de dag, waarop dit geschiedde, zou een der zwartste bladzijden zijn in onze vaderiandsche annalen. Leiden. W. H. e n Zoo op eens, door een een voudig, schrander Haagsch geld wisselaar, zijn we midden in een internationaal valschgeldzwendtl- tje terecht gekomen. Natuurlijk, wij hebben er niets mee te maken en wij komen zelfs, overladen met eer, uit dezen poel te voor schijn. Want was het geen Hol lander die het Hongaarsche schuim te schrander af was Maar aan deze affaire zijn vele facetten en het is buitengewoon interessant enkele daarvan eens nader te beschouwen. Kijk, dat een prins Windisch- graetz eenige miliioenen Fransche franc-biljetten liet vervaardigen, is genoegzaam bekend, dat een Nadossy, chef der Hongaarsche politie, hoogste dienaar van het recht (sic!) in het complotje zat, dat de biljetten in het Rijks Car tografisch instituut werden ge drukt, dat allerlei hooge autori teiten, ambtenaren, enz. gecom promitteerd zijn, dat er achter de heele zaak een politieke manoeu vre moet hebben gezeten het geen men thans ontkent we weten het alles. Maar dat men ons, Hollanders, met deze modder aan boord is gekomen, zie dat is wel heel kras, om geen andere kwalificatie te gebruiken. Want onze relaties met Hon garije dateeren niet van vandaag of gisteren. Wel, laat het op den voorgrond gezegd zijn, dat het in de verste verte niet in onze be doeling ligt, om onschuldigen hier een verwijl te maken, om hen, die wij met liefde hebben geholpen en een klein beetje van hun groote leed hebben verzacht, voor de voeten te werpenEn doe je ons nu uit dankbaarheid dat aan Geenszins. Om het-maar met ronde woor den te zeggen, toen wij tijdens de barre hongerperiode in Hon garije onze deuren openwierpen en duizenden arme, uitgeteerde, kleine Hongaartjes als eigen kin deren in onze gezinnen opnamen, toen wij geld en goederen en levensmiddelen naar het beproefde volk zonden, soms van onzen overvloed, maar dikwijls ook uit benepen beurzen, toen hebben wij wat gedaan, zonder bijge dachten, alleen omdat wij onzen duren plicht, die der naastenliefde, wilden vervullen. En het was ons vreugde dat te doen. Wij vroegen natuurlijk niet om loon of dankbaarheid. Wij vragen dat nog niet en zullen het nimmer vragen ook. Maar wanneer men ons met modder gooit, wanneer men, speculeerend op onze „goed heid" ons voor ettelijke miliioenen wil oplichten, dan is het te be grijpen, dat er toch even een gevoel van wrevel in onze „goed moedige" harten ontstaat. Zeker, wij weten wel heel zeker dat er onder de biljettenvervalschers geen menschen zullen zijn, wier kinderen in Holland gastvrijheid genoten. De spruiten van een Windischgraetz, van een Nadossy, enz. zullen wel niet onder de kleine Hongaartjes geweest zijn, die in Hollansche gezinnen een dikke boterham vonden. Maar het intens-treurige in deze ger schiedenis is, dat de valsche munterschaar misbruik wilde maken van onze „goedheid", iets, waarvan zij doordrongen werden door de hulp, door vele Hollan ders aan kinderen van hun volk betoond. Deed de hier in Hol land gearresteerde Hongaar niet een naïef beroep op onze „goed heid" om te verzoeken hem maar gauw los te laten Het wordt nu tegengesproken, dat er achter deze affaire een politiek complot zit. Maar y is reeds zooveel uitgelekt, reeds zooveel Hongaarsche hooggec plaatste personen zijn gearresteerd dat het al te kinderlijk zou zijn om te gelooven, dat al die hee- ren zich met de zaak inlieten uitsluitend om financieel gewin. Maar wanneer 't dan waar zou blijken te zijn en de waarheid zat toch aan het licht komen dat inderdaad een Staatsgreep werd beoogd, dat men met be hulp van valsche munterij een nieuwe dynastie had willen grond vesten of een oude herstellen dan wordt de smaad, ons aangedaan nog grooter. Want dan had toch ook de mogelijk heid bestaan, dat daar ginds een volk, dat toch een kleine mo- reele verplichting aan ons had, een regeering kreeg, die ons volk bestal en op misdaad haar be staan grondde. Bijster veel na tionaliteitsgevoel moeten deze would-be „redders des vader lands" niet gehad hebben. Nogmaals, onschuldigen ver wijten wij niets en zeker niet de kinderen. Wij vragen geen dank. En wanneer ooit het ongeluk zich zou herhalen, dat rampspoed het Hongaarsche land teisterde, dan weten wij zeker dat vele Hol- landsche harten en deuren zullen open zijn voor de noodlijdenden en hongerenden. Maar laten pseudo-Hongaarsche troonpreten denten goed bedenken, dat de Hollanders wel „goed" maar niet „gek" zijn en dat wij hier in ons „goede" Holland gevangenissen hebben met verbazend dikke muren en tralies en dat wij geen politie-chef Nadossy hebben. Aldus schrijft dr. F. C. in de Avondpost". De Rij iviclbelasting ia 1925. Blijkens den Staat van de Rijks inkomsten, heeft de Rijwielbelas ting in December van het vorig jaar f5619 opgebracht. In het afgeloopen jaar bedroeg de op brengst f6.486.195; de raming beliep 5 millioen. De opbrengst in 1924 heeft f5.300.031 bedragen. Het zilveren huwelijksfeest der Koningin. In verband met het zilveren huwelijksfeest van de Koningin en den Prins organiseert de Ko ninklijke Vereeniging Oranjebond op 11 Februari a.s. in de groote zaal van den Dierentuin te 's Gra- venhage een voorstelling van het bekende Oranje-stuk: „Kaat Mossel". Thans is vastgesteld dat de samenkomst in de Groote Kerk ter herdenking van het 25-jarig huwelijk van H. M. de Koningin en Z. K. H. den Prins der Neder landen, uitgaande van de verschil lende vereenigingen en organisa ties te 's Gravenhage, zal plaats vinden op Maandag 15 Februari a s. Bij die gelegenheid zal ge wijde muziek ten gehoore worden gebracht door het koor der Afd. Gravenhage van de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst, begeleid door 't Residentie-Orkest. Naar de „Avp." verneemt, zal de samenkomst worden bijge woond door het Koninklijk echt paar. Het ligt in 't voornemen om den zang en het gesproken wooid gedurende-de samenkomst in de Groote Kerk per radio te ver- sijreiden, en wel zoodanig dat ook de Nederlandsche koloniën in de hoofdsteden van Europa, die van Brussel, Parijs, Londen, Berlijn, Oslo, Stockholm en Kopenhagen, die binnen een rayon van 800 kilometer liggen, van de uitvoering zullen kunnen profi- teeren. AXELSCHE COURANT.

Krantenbank Zeeland

Axelsche Courant | 1926 | | pagina 1