Iet fortuin yan een Fluitist. Nieuws- en Advertentieblad voor Z e e u w s c li - V1 a a n d e r e n No. 8. VRIJDAG I MEI 1925. 41e Jaarg. J. C. VINK - Axel. Onze bezorgdheden. FEUILLETON. Binnenland. Dit blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden 75 Centfranco per post 1 Gulden. Afzonderlijke Nos. 5 Cent. DRUKKER-U1TGEVER Bureau Markt C 4. Telef. 56. - Postbus No. 6. ADVERTENT1ËN van 1 tot 5 regels 60 Centvoor eiken regel meer 12 Cent. Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Advertentiën worden franco ingewacht, uiterlijk tot Dinsdag- en Vrijdagvoormiddag 11 ure. Wij, menschen, hebben nooit genoeg aan het oogenblik, het tegenwoordige. Het zou kunnen bewijzen, dat de werkelijkheid ons nooit volkomen bevredigt en altijd blijft beneden het peil onzer verwachtingen. Maar het is ook de oorzaak waarom die werke lijkheid ons niet voldoet en we altijd zoeken blijven naar een geluk, dat we droomen. Want dit ons niet kunnen bepalen bij het oogenblik, niet volledig kun nen opgaan in wat dat oogenblik ons aan gewaarwordingen, in drukken en gevoelens geeft, het vooruitzien, maakt, dat we veel geluk van het oogenblik onge merkt voorbijgaan en den beker der vreugde, die wellicht dat oogenblik ons biedt, öf laten voorbijgaan, öf niet met die volle teugen kunnen genieten, die dat genieten tot een zaligheid maakt. We haasten ons langs den weg en zien niet wat er schoons bloeit voor onzen voet noch waar liefde of vriendschap ons terzijde noo- digen voor een heerlijken feest dag. Het is niet alleen des drij vers geweldige roede, waarvan de dichter spreekt, die rusteloos ons voortjaagt op ons pad. Het is ook, het is wellicht veel meer nog onze eigene onrust. Zoo blijven we de zoekers en de ho- peloozen vaak, die ons leven lang het droombeeld najagen van een toekomstig en gewaand geluk, totdat we aan het einde van onzen levensweg nog nau welijks begrijpen, welk spel onze eigene hoop met ons gespeeld heeft. Maar deze zoekers naar een gewaand geluk niet alleen. Wan neer we ons niet kunnen bepalen bij het oogenblik, maar onze ge dachten voortjagen langs den nog onbekenden weg, die voor ons uit ligt dan is het wel, om het geluk te achterhalen, dat we voor ons uit zien zweven maar lang niet altijd in het blijde ver wachten, dat we het achterhalen zullen. Meer nog dan de zoe- 24) kers zijn we in de praktijk van ons leven de tobbers. We gaan het tegenwoordige voorbij niet omdat we ons verheugen in het toekomende, maar omdat we ons feitelijk niet gerust voelen op die toekomst. We zoeken wel het geluk, waarvan we wanen, dat het in de toekomst ligt, maar we doen dat slechts zelden in de blijde hoop, dat we het zoo da delijk in onze handen zullen hou den, veeleer met de vrees, dat het ons ontsnappen zal, dat onze eigen daden of de gebeurtenissen het zullen verjagen. En we ein digen veelal met in plaats van het geluk de tallooze moeilijkhe den en zorgen en bekommeringen te zien, die het leven tusschen ons en dat geluk op den weg plaatst. Dat maakt het juist zoo tra gisch, dat we ons niet bij het oogenblik kunnen bepalen. Want zoo gaat het geluk van het tegenwoordige ons voorbij, niet omdat we er het geluk van de toekomst voor in de plaats nemen en we door de schittering van het toekomstige den glans van het heden niet opmerken, niet omdat we verwachten en de blijdschap dezer verwachting ons te zeer vervult dan dat we het oogenblik zouden kunnen ge nieten, maar omdat we ons be zorgd maken en de duisternis dezer bezorgdheid den zonne schijn van het oogenblik over schaduwt. We hebben er vaak een eigenaardig genoegen in alle moeilijkheden en lasten die nog komen zullen of komen kunnen voor ons uit te stallen en zoo lang om en om te keeren in onze rustelooze handen, dat ze voor onze angstigspiedende oogen tot wanstaltige oogen schijnen aan te groeien, Heef: Jezus niet ge zegd .Wie van u kan met be zorgd te zijn één el tot zijne lengte toedoen?" Waarover ma ken we ons dan zoo druk? We kunnen zorgen natuurlijk en wer ken voor de toekomst. Maar we kunnen immers met al onze bezorgdheid toch niets ver anderen aan de moeilijkheden die komen moeten. We kunnen ook niet één el aan onze lengte toedoen. En door die bezorgd heid dragen we den last en de pijn ervan niet éénmaal, maar honderd malen, immers al de dagen en weken en maanden van onze bezorgdheid over het toekomende. Maar bovendien wat weten we van dat toeko mende Komen die moeilijkhe den werkelijk of stellen we ze ons maar voor? Uit onze tegen woordige omstandigheden trekken we allerlei conclusies en leiden we ook de toekomstige moeilijk heden onvermijdelijk af. Maar ondergaan die omstandigheden niet ook den invloed van de ge beurtenissen, die we niet kennen en kunnen ze zich zoo niet eens klaps en zoo radicaal soms wij zigen, dat al onze bezorgdheid dwaasheid blijkt? Wanneer de zorgen komen en ze komen ongetwijfeld komen dan ook niet de vreugden en de onver wachte middelen tot uitredding Wat weten we van de toekomst En hoe telkens en telkens blijkt niet, dat onze berekeningen en verwachtingen, op het heden op gebouwd, er absoluut naast waren zoodat al de bekommernissen en bezorgdheid om niets geweest zijn „Werk uw werk en zing uw lied Onder blij verwachten". We weten niets van de toe komst. Maar zoolang de mensch werkzaam en strevend blijft, zal hij altijd hopen op en zoeken naar een ander en voller en heer lijker geluk dan het heden hem biedt. Dat is ook goed. Het verlangen en de verwachting zijn een deel en een belangrijk deel van het geluk, dat we kunnen krijgen. En zoolang we die nog hebben, blijven we met lust en moed werken en streven. We moeten altijd in de toekomst het licht zien van den komenden dag. Maar laten we ons dat dan ook niet laten verduisteren door aller lei zorgen en muizenissen, waar we immers toch niets met zeker heid weten of kunnen voorspel len. Bij het vage van de ver- wachting, bij het blijde van de hoop moet het wel blijven. Maar om die min of meer vage blijd schap, om het geluk, dat komen zal, moeten we het geluk, dat is, niet verontachtzamen of voorbij zien. Laten we leven in de rea liteit van het leven en van ieder klein bloempje langs onzen weg zooveel mogelijk genieten. Laten we het omkeeren. Niet het geluk van het oogenblik, verduisterd door zorgen voor de toekomst, maar wanneer het noodig is de zorgen van het heden,verhelderd door het licht, dat uit de toe komst schijnt. Te doen wat onze hand vindt om te doen, onder blij verwachten van een heerlijke toekomst, dat is de manier om ons gelukkig niet alleen, maar ook werkzaam en sterk en dus nuttig te maken voor anderen. „Durf te leven, kwel u niet Met te veel gedachten, Werk uw werk en zing uw lied Onder blij verwachten". Mr. K. Aanralliag jt.\ de Kieswet. Naar verluidt, zou dezer dagen de indiening te verwachten zijn van een wetsontwerp tot aanvul ling van de kieswet, waarbij de genen, die tegen den stemplicht gewetensbezwaren hebben, van den stemplicht worden vrijgesteld. Wijziging Drankwet. Aan de memorie van Antwoord betreffende wijziging der drank wet is het volgeude ontleend Bij de beoórdeeling van de doeltreffendheid der voorgestelde regeling moet men in het oog houden, dat thans niet beoogd wordt de bestrijding van het euvel, dat in werkelijke logementen en hotels aan niet logeergasten wordt geschonken. De voorgestelde regeling strekt er echter toe, om te voorkomen, dat aan schijnlo- gementen een logementsvergun ning worde verleend. Het misbruik van het schenken aan niet-logeergasten in loge menten, welke aan de gestelde eischen voldoen, zal door ver scherpt toezicht kunnen worden bestreden. Het is niet gewenscht bij de wet de eischen vast te stellen waaraan logementen zullen moe ten voldoen, om voor het ver krijgen van een logementsver gunning in aanmerking te komen. Wat de vergunningen betreft, wordt opgemerkt dat de grond gedachte waarvan is uitgegaan, allerminst is dat de pachters be schermd dienen te worden. De practijk is zoo, dat nu eens de pachter, dan de vergunninghou der het kind van de rekening is. Primaire eisch is, dat de on wettige toestand moet ophouden. Secundair is, dat vertegenwoordi gers van ieder der partijen in grijpen en aan de Regeering ge vraagd hebben, om aan den voor velen ondragelijk geworden toe stand een einde te maken. Dit te doen zonder partij te kiezen, is doel van het wetsontwerp, waarin men een bepaling zal kunnen vinden, die de macht van een van beide partijen versterkt. Het ontwerp schept slechts de mogelijkheid, dat zij geen hinder zullen ondervinden, zoo zij met elkander tot overeenstemming komen. De Regeering meent tegenover de veronderstelling, dat de voor gestelde aanvulling in de practijk weinig zal baten, te moeten wij zen op de preventieve werking, welke ongetwijfeld daarvan zal uitgaan. De vergunninghouder zal bij verpachting een gevaarlijk risico loopen Zooals verzekerd werd, zou reeds de indiening van het wetsontwerp den dikwijls feilen strijd tusschen beide partijen be duidend getemperd hebben. De vergunninghouder toe te staan, de vergunning ook aan anderen dan den tegenwoordigen vervanger over te dragen buiten artikel 16 om, zou een regeling zijn, waarvan de billijkheid niet valt in te zien. Overschrijding van meer dan één vergunning op een persoon of op een rechtspersoon zou in- AXELSCHE COURAN Uit het Fransch vertaald. .Uitstekend Heel aardig van pastoor de Lagirelle aan mij gedacht te heb ben, en wat u betreft, juffrouw, zoo lang ge te Parijs vertoeft, zult ge hier logeeren." Daarop schelde zij Fanchette Rampin, haar eerste kamerjuffrouw. .Fanchette, hier is Mile Babet Bru- nache, die eenigen tijd hier komt lo geeren. Beschouw haar als een vrien din, die je misschien met 't een en ander van dienst kan zijn en die met je aan tafel zal eten. Waar is je bagage, kindlief, zeker in een hotel .Ja, mevrouw. Ik ben verlegen met den last, dien ik u veroorzaak." Nog meer dan haar meesteres moest Mile Fanchette om het dialect van Babet lachen. „Fanchet'e, je zult me nu wel be grepen hebben, je zult je wel met elkaar verstaan Met een vriendelijken lach gaf de vicomtesse te kennen, dat het onder houd afgeloopen was en zcodra de Parisiene met haar nieuwe vriendin de salon verlaten had, nam deze een air van protectie aan en sprak.Kom mee, kind, we zullen alles wel vlug regelen. Champagne gaat allereerst je koffer halen en ik zal je je kamer wijzen en onze eetkamer. Je zult eens zien, hoe spoedig je hier gewend raakt." Inderdaad was dit het geval. Daar Babet goed kon naaien en verstellen, mocht zij de vicomtesse gezelschap houden, die een voorliefde had zelf haar toiletten te ontwerpen en hiermee de verveling trachtte te verdrijven, door de herhaaldelijke afwezigheid van haar heer gemaal veroorzaakt. De verloofde van ridder Pèbre had nog geen woord durven spreken over hetgeen haar inderdaad naar Parijs had gevoerd. De vicomtesse wist dus niet welk een rol Timoléon in het leven van Babet innam, zij wist zelfs niet eens dat haar neef hier reeds zoo lang vertoefde. Dagé kende hem beter en daarom besloot zij Mme d'Argeyrolles verlof te vragen enkele uren 't hotel te mogen verlaten. „Wel zeker moogt ge dat, maar het zou me wel zoo aangenaam zijn, wan neer ge Fanchette meenaamt. Ge kunt in dit groote Parijs zoo licht in moei lijkheden geraken." Babet vond dit uitstekend en vreemd keek zij op, toen zij hoorde dat Dagé ook de kapper van de vicomtesse was. Wanneer zij Mile Fanchette in ver trouwen nam, kon zij gemakkelijk Dagé naar zijn vriend vragen, en zoo te welen komen, waar hij zich thans op hield. De vriendschap van MUe Fan chette had ze zich al lang verworven, haar geheimen waren haar dus best toevertrouwd. „Heel eenvoudig, mijn lieve," zei Fanchette. „Ik vraag nog heden aan Dagé hoe zijn vriend het maakt, je be hoeft daarom niet te blozen." „Ik doe het ook niet uit schaamte, want Timoléon is mijn vriend in eer en deugd." ,Je hartsgeheimen gaan niemand aan, ik ben heusch niet nieuwsgierig," spotte Fanchette. „Alleen is meneer Dagé wat terughoudend en trotsch, doch er zijn altijd manieren genoeg om een man aan het spreken te krijgen. Ge zegt dus dat die vriend Timoléon de Pèbre heet „Juist, ioo heet-ie." Den volgenden dag bij het déjeuner wist Fanchette reeds mee te deelen, dat men hem op 't spoor was en dat hij diende bij de zwarte ruiters. „Timoléon soldaat!" riep Babet ver schrikt uit. „Je behoeft je dat niet zoo aan te trekken, lieve. De koning wilde het, doch iedereen doet thans zijn best hem weer vrij te krijgen, tot zelf* Mme de Pompadour toe." „Hij ziet er zoo knap uit 1" „In jouw plaats zou ik met de voor spraak van de vicomtesse den kolonel direct gaan opzoeken en hem per soonlijk om de invrijheidstelling van je vriend verzoeken." In ieder geval was nu het bezoek aan Dagé overbodig geworden. Timoléon leefde en dit te weten was voor Babet reeds heel veel waard. „Wat zal hij er te paard flink uitzien," dacht zij bij zichzelf, toen zij te bid lag, „maar hoe is hij er toe gekomen om militair te worden, hij, die in Provence niets voelde voor officier. Hij had thans reeds kapitein kunnen zijn HOOFDSTUK XII. Twee weken na haar komst te Pa rijs had Babet nog slechts één daalder in het hotel Saint-Quentin verteerd en dertig stuivers rijtuiggeld. Op aanraden van Mile Fanchette liet Babet zich door de naaister van Mme d'Argey rolles een nieuw, eenvoudig toilet maken, waardoor zij reeds eenigszints op een Parisienne begon te gelijken ook haar manieren waren door den dagelijkschen omgang met de vicom- tesse vrijer en eleganter geworden, zelfs was haar proven^aalsch dialect reeds veel verminderd. „Je begrijpt dat je er op den dag van Timoléon's bezoek niet langer als een boerendochter moogt uitzien. Je moet je nog anders leeren kappen en andere schoentjes aanschaffen. Ik zou je niet aanraden je haar te poederen en een panierrok met zeven banen te dragen als La Pompadour, maar toch zullen wij morgen bij Mme Baret wat onder goed gaan uitzoeken. Door zulke dingen moet men die monsters van mannen weten in te palmen. Je hebt er nu eenmaal je zinnen op gezet om de vrouw te worden "an je vriend Ti moléon, dan moet je je er ook moeite voor geven. Ik heb ook een militair op het oog, lieve, hij dient bij het voetvolk van den Dauphin en mr. Ie Vicomte, die dikwijls bij monseigneur op bezoek komt, heeft me beloofd, me behulpzaam te zijn om hem vrij te krijgen, maar zoo ver zijn we nog niet." Esnige dagen later had er een groote gebeurtenis in het hotel d'Argeyrolles plaats. Een officier van de garde meldde zich aan, juist op het moment dat de maarschalk van plan was te paard te stijgen voor zijn dienst bij den Dauphin. De officier kwam juist op tijd om te zeggen „Mr. Ie Vicomte, de koning en de hertog de Choiseul hebben mij opgedragen u mee te deelen, dat zij hedenmorgen u te Ver sailles verwachten." „Ik vlieg er heen," riep d'Argeyrolles met 'n blik van triumf uit, want on danks zijn vijftig jaren was hij een eerzuchtig man, militair tot in zijn hart, hetgeen niet belette, dat hij veel oog had voor vrouwelijk schoon, Het \yas nog geen twaalf uur, of hij keerde reeds van Versailles terug, vergezeld van zijn aide de camp en zijn secre taris. Hij sprong van zijn paard, wierp zijn rijknecht de teugels toe en liet zich vlug bij de vicomtesse aandienen. „Waarlijk, ge ziet er uit alsof ge een schitterende overwinning hebt bevoch ten. Heeft 't zijne Majesteit behaagd u te laten uittrekken naar Duitschland of naar de kusten van Bretagne Na deze woorden hernam Eleonore haar gereserveerdheid, die zij, in te genwoordigheid van haar gemaal, steeds aan den dag legde. „Nog beter, lieve vrouw," antwoord de de maarschalk, terwijl hij haar galant de hand kus'e. „Veel beter nog. De koning heeft op aanraden van Choiseul mijn ijver en diensten recht doen we dervaren en mij het commando ter hand gesteld, waarnaar ik reeds zoo lang verlangend heb uitgezien. Ik ben thans kolonel in plaats van den armen Villarceaux, over wien de koning on tevreden schijnt." Ter eere van deze benoeming werd er een groot feest gegeven. De Dauphin en de Choiseul waren daarbij tegen woordig en de soirée was in één woord schitterend. De kleine salon, waar an ders Mme d'Argeyrolles met Babet Brunache aan het costuumnaaien was, zag uit op de reeds meer vermelde binnenplaats en telkens wanneer een ruiter de plaats opreed met een brief of order voor den kolonel, gluurden een paar oogen naar het uniform, want Babet had van Mile Fanchette geleerd, hoe en waaraan men de verschillende ruitercorpsen kon onderscheiden, „Wanneer het een grijs paard is, be hoort de ruiter tot de afdeeling van je vriend Timoléon de Pèbre." (Woidt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Axelsche Courant | 1925 | | pagina 1