Iet fortuin van een Fluitist.
Nieuws- en Advertentieblad
Lsi$ M
\?m4
voor Zeen wsc h - VI aan d er e
n
BERICHT.
No. 101.
VRIJDAG 27 MAART I 925.
40e Jaarg.
f I
J. C. VINK - Axel.
Geïllustreerd Zondagsblad
85 CENT
60 CENT.
FEUILLETON.
Binnenland.
Dit biad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden 75 Centfranco per post 1 Gulden.
Afzonderlijke Nos. 5 Cent.
DRUKKER-U1TGEVER
cïïan de abonnee's
van het
(geïllustreerd Zondagsblad
Met ingang van 1 APRIL
1925 kost het
franco per post per kwartaal
en is uitsluitend voor de le
zers van de „Axelsche Cou
rant'' verkrijgbaar.
Voor degenen, wien het
Geïllustreerd Zondags
blad door onze loopers aan
huis wordt bezorgd, wordt
de prijs per 3 maanden
De Administratie.
ANDERS.
Als tegenganger van de be
schouwing, die we in ons voor
laatste nummer gaven, over „een
nieuw geluid" lazen we voor een
paar dagen een artikeltje van een
bekend schrijver. En omdat dit
zoo juist doet uitkomen, hoe men
in de tegenwoordige dagen wordt
geslingerd van de eene naar de
andere meening en het tevens de
moraal in zich sluit, dat het het
best is, ons zich niet al te vlug
aan nieuwe denkbeelden bloot te
geven, namen we het over.
Toch is onze overtuiging daar
mede nog niet geweken, dat het
met vele dingen toch „anders"
moet gaan, dan tegenwoordig.
We hopen nog, dat daarvoer „een
nieuw geluid" worde opgevangen,
dat in hare accoorden rein van
samenstelling, en voor 's men-
schen geest bevattelijk is.
15)
Op velerlei gebied heerscht
toch eert ongerijmdheid, die het
denkend menschdom tot de con
clusie brengt, dat het „anders"
moet, wil het goed gaan.
We laten thans den schrijver
aan het woord.
De wapenspreuk van Koos
Speenhoff is althans placht te
zijn „'t Is anders". Ben Akiba
dacht er precies omgekeerd over
met zijn beroemd „Niets nieuws
onder de zon".
De dichter-zanger en de wijze
rabbi gaven, elk met zijn devies,
precies de tegenpolen aan van
het geestelijk leven, „'t Is anders"
vertolkt den indruk van al wat
er gezegd en geschreven wordt,
op de jeugd, die nooit voldaan
is, steeds verlangt naar iets
nieuws, dat komen moet„Schon
dagewesen" de nabetrachting van
den ouderdom, die zooveel wis
selingen heeft meegemaakt en
niet de overtuiging heeft, dat er
essentieel zooveel veranderd is,
hoogstens naar den vorm gewij
zigd. Tusschen die polen wordt
het menschdom wij gewagen
enkel van het denkende mensch
dom, welks getalstrerkte nergens
nauwkeurig staat aangegeven
beurtelings heen en weer of op
en neer geslingerd, voor zoover
het geen rustpunt heeft gekozen
ergens in 't midden van den le
vensweg, waar het behagelijk
neerziet als een kikker op zijn
kluitje of een leeuwerik op zijn
graszode.
De een beklaagt de stumperds,
die al voor hem zich zetten tot
bewegingsloosheidde ander
scheldt op de rakkers, die maar
steeds verder willen. Zoo nu en
dan gelukt het aan een persoon
lijkheid of groep, een brok van
„de massa" in beweging te zet
ten en naar de eene of de andere
zijde te trekken, vooruit of terug.
Het geestelijke, inbegrepen het
artistieke leven, is een voortdu
rende touwtrekkerij. Pas lijkt de
openbare meening, ot wat daar
voor doorgaat, gewonnen voor
de eene „waarheid" of er komt
een stevige ruk van den anderen
kunt, die het evenwicht weer
verstoort.
in den oertijd van de bioscoop
woonde ik eens 'n eigenaardige
vertooning bij. Op het plein van
een groote stad zag ik een men-
schenschare, als één man het
oog naar boven gericht. Gehoor
zamend aan de kudde-natuur,
die zich overal openbaart waar
de ikheid opgaat in de gemeen
schap, en waaraan zeer moeilijk
weerstand valt te bieden, richtte
ik mijn nekspieren en mijn oogen
naar die der menigte en volgde
eenige minuten de beelden van
een reclame-bioscoop. Tot het
doek verduisterde. Toen was het,
of wij op een draaischijf stonden
met één ruk had de menigte
rechtsomkeert gemaakt en staarde
naar een venster aan de overzijde
van het plein, waar óók filmen
werden vertoond. Die manoeuvre
werd eenige malen herhaald, en
ik deed er aan mee, tot het ik-
besef van „vrij" individu een
oogenblik sterker werd dan de
suggestie en ik de kracht had,
door te loopen.
Op de oude kermissen kon
men iets dergelijks zien, als de
bewonderaars van de parade voor
een tent plotseling uit hun inertie
ontwaakten door een nieuw trom-
petgeschetter en „en bloc"
zwenkten naar een andefen clown.
Een dergelijk heen en weer
draaien heeft altijd de zooge
naamde kunstbeweging vertoond,
met schijnbare stabiliteit voor
momenten van tijdelijke rust ter
eene of andere zijde.
Onwillekeurig en meestal on
bewust, volgden wij richting na
richting, zonder te bemerken,
dat wij marionetten waren. Wij
waren conservatief of vooruit
strevend, dikwijls allebei tegelijk
of bij afwisseling. Stroomingen
kwamen op of vervloeiden. Tot
dat er momenten kwamen, die
ons brachten in een .draaikolk
van meeningen, wachtend tot een
dier stroomen krachtig genoeg
was om de andere te vernietigen.
Als houtspaanders en notendop
pen dobberden wij gezellig op
ADVERTENTIËN van 1 tot 5 regels 60 Cent; vjor
eiken regel meer 12 Cent. Groote letters worden naar
plaatsruimte berekend.
Advertentiën worden franco ingewaclit, uiterlijk
tot Dinsdag- en Vrijdagvoormiddag 11 ure.
en neer, nu naar de eenen, dan
naar den anderen kant. Ook kon
het gebeuren dat de eene be
weging de andere neutraliseerde.
Dan was er rust, het doode punt
maar nooit was de rust volko
men. Altijd weer bracht een
nieuwe schok het kunstlievend
menschdom weer in beweging.
Da capo infinitum.
De Speenhoff» vermanen„'t
Is anders", de Akeba's meesmui
len goedig „Scho* dagewesen"
de menigte dobbert, draait, tolt
mee, „mit wenig Witz und viel
Behagen".
Wij leven nu toevallig in een
moment van hevige werveling.
Sommigen raken er „dronken"
bij als in den draaimolen, wat
ze pas merken als ze weer vas
ten grond onder de voeten krij
gen anderen winden zich, als
draaiende Derwischen voorbe-
dachtelijk op tot een staat van
bedwelming, waarin zij de maan
aanzien voor een Stolksch kaasje,
en kaasje voor de maan.
In de cfogenblikken van be
zinning lachen wij om onze eigen
dwaasheid, voorgevend te scha
teren om die van anderen.
De ultra-ongestadigden juichen
van de pret: „Heisa! Vooruit!
Verder!" De kikkers op hun
polletje, van vele zijden geduwd
en gestooten uit hun rust, jam
meren, dat de wereld vergaat.
En de leiders, wier fantazie is
uitgeput, schreeuwen met breed
gebaar, dat wij er nu zijn.
Men maakt zich boos of blij
en men vecht, gelukkig maar met
leuzen, die niet dieper wonden
dan een natte vaatdoek.
De laatste kreet, die in onze
ooren klonk was: „Da-da", al
gevarieerd tot „i-a", 't klassieke
geluid. Menschen in kunst ge
drenkt, hebben geluiden gemaakt
als ware men in de ark van
Noach.
De een meent, Jat 't einde nu
nabij iseen enkele klinker nog
en dan de stilte de ander meent
dat uit het geloei nieuwe harmo
nieën zullen groeien.
Anders Anders Morgen, over
morgen weer wat nieuws. Na
da-da volzinnen als verwarde
kluwens, perioden als kurketrek-
kers, die zich omhoog kronkelen
tot boven de wolken. Des mtn-
schen geest is onuitputtelijk, zijn
onnoozelheid zonder perken.
Da Vr(jz.-Dem. Candidates I(st.
De candidatenlijst, welke zal
worden ingediend in de kies
kringen Den Haag, Rotterdam,
Leiden, Dordrecht, Middelburg,
Tilburg en 's Hertogenbosch is
voor de Vrijz.-Dem. Bond defini
tief samengesteld als volgt
1. Mr. H. P. Marchant, Sche-
veningen 2 mr. P. J. Oud, Den
Haag; 3. mevr. B. Bakker-Nort,
Groningen; 4. Th. M. Ketelaar,
Amsterdam5. F. E. H. Ebels,
Nieuw-Beerta6. mr. A. M.Joe-
ken, Den Haag; 7. mr. S. J, L.
van Aalten, Rotterdam 8. mevr.
W. H. B. Itallie—Van Embden,
Leiden 9. Jac. Welleman, Krab-
bendijke10. Klaas de Vries,
Amsterdam; 11. E. Bredewout,
Zwolle; 12. E. J. Abrahams, Am
sterdam 13. J. Kortland, Schoon
hoven 14. mr. J. Adriaanse,
Oostkapelle 15. H. B. Berghuys,
Utrecht; 16 Joh. Speelman, Sa«-
senheim; 17. J. G. van Niftrik,
Dordrecht; 18. A. de Broekert,
Eindhoven19. M. Germeraad,
Schiedam en 20. H. P. Vroon,
Vught.
Nederland en Beigig.
In een artikel onder het op
schrift „Naar een goed eind",
wijdt het Hand. een beschouwing
aan de berichten over het vlot
en gunstig verloop van de Ne-
derl.-Belgische onderhandelingen.
Daarin schrijft het o.a. het vol
gende
Men zegt in Den Haag, dat de
prins De Ligne zich had voor
genomen niet te zullen rusten,
voordat de Belgische koninklijke
familie aan Den Haag een offi
cieel bezoek zou hebben gebracht,
om aldus te doen blijken van de
erkentelijkheid der Belgische re
geering voor hetgeen in de dagen
van België'» diepste ellende een
AXELSCHE
COURANT
Bureau Markt C 4.
Telef. 56. - Postbus No. 6.
Uit het Fransch vertaald.
Twei damti in domino en twee rijk
tekleede edellieden kwamen binnen.
Ze werden aldus ontvangen
„Twee nieuwe lorre koppie krauw
„Jongens," gilde Chocolat, „dat is
fijn spul, Ouweel met gouden biezen.
Nou schiet er voor ons ook licht wat
over."
„Masco, masquette, masquez-vous.
Venetie bij Ramponaux."
„Adorable, canaille Gegroetsprak
nu één der edellui, zijn steek afnemend.
Daarna vlug tot zijn metgezellin
„Prinses, ik heb u vooruit gewaar
schuwd
„Rameau 1"
„Lantara 1"
Ridder Pèbre, versuft door't lawaai
en niet weinig verwonderd over de
populariteit van zijn vriend, zei langs
zijn neus weg„Je schijnt bij dit ge
zelschap nog al kennissen te hebben."
„Dat komt door de eer dieRamtau
me aandoet, nu deel ik in zijn hulde.
We zullen de zaal eens rondloopen
om 't deftige publiek op te nemen.
Daar in den hoek zit die fat van een
markies de Marigny met de tooneei-
speelster Dumesnil."
„De broer van de favorite?"
„Van la fille Poisson, wil je zeggen.
Het zou wel grappig zijn als de mar
kiezin hier zelf eens was en haar eigen
naam van een tinnen bord opat."
De gemaskerde dame rilde en zonder
dat zij 't merkte duwde zij één van haar
handschoenen met haar elleboog op
den grond. Lantara nam hem op en
stak hem ijlings in zijn zak. Dit alles
geschiedde zoo vlug, dat zelfs Timo-
léon er niets van merkte. De klok
sloeg elf en steeds kwamen nieuwe
bezoekers binnen.
Een incident onderbrak voor een
oogenblik 't steeds toenemend rumoer,
Rameau had een vioolspeler in de
gaten gekregen en vroeg hem zijn
broodwinning te leen. Daarop sprong
hij op een vat, terwijl zij» vrienif
Robbé om de algemeene aandacht
vroeg door met zijn lepel op de tafel
te beuken en zijn speech aldus begon
„Nobles dames et gentils hommes,
zwervers en onderdanen van zijn edele
majesteit van Frankrijk en Navarre,
wil ons uw oplettend gehoor voor een
oogenblik schenken. Mijn illustre
vriend il signor Benin-Ottavio Ramelli,
eerste solo viool van 't hof van Napels
en Macaroni, zal een improvisatie ten
beste geven."
Nauwelijks had hij uitgesproken of
Rameau begon een liedje met eigen
begeleiding te zingen.
„We hebben vanavond een pracht-
zaai," zei Ramponaux tot zijn nichtje,
„Rameau, Lantara, Mouhy, de markiezin
de Livry, La Dumesnil, de hertogin de
Vaublanc, de vicomte de Saint-Ardent
en de Italiaansche baron Manigansi."
„Ik heb den markies van Marigny,
den graaf van Caylus met twee actrices
gezien. Topino beweert dat Mme Favart
en abbé Voisenon er ook zijn, doch
gemaskerd."
Nadat Rameau een half uur lang
't publiek op zijn spel en coupletten
vergast had, ging Robbé met zijn hoed
rond en om de giften ruimer te doen
toestroomen, riep hij„Avanti, avanti,
signor Ramelli.. Eviva la musica I"
Twee rood gepruikt* mannen, wier
witte manchetten een contrast vormdsn
met hun versleten kleedij, fluisterden
in een hoek„Gisteravond heeft hij
liedjes van Voltaire voorgedragen
tegen Madame de France, abdis van
Chelles."
„Als hij te ver gaat, reken ik hem in.
Ik heb een open „lettre de cachet"
en de post van de Tour des Dames
zal ons ee» handje helpen."
Lantara herkende in hen twee „stil
len" en gaf z'n vriend eea wenk.
„Rameau is voorzichtig. Hij zingt nu
liever 't repertoire van Vadé."
„Zooveel te beter voor hem. Het
„canaille" maakt toch al misbruik ge
noeg van de goedheid van den koning.
Heb je dat dikke mannetje met die
dame in domino al herkend Het is
Dagé, de kapper."
„Zeker, hij wenscht zeker niet op
gemerkt te worden met 'toog op zijn
cliënte."
„Daar zou je wel eens gelijk aan
kunnen hebben."
Een paar bezoekers wilden onder
luid protest heengaan. Zij droegen, in
tegenstelling met de overige deftige
pretmakers, geen masker en gaven
openlijk te kennen, dat zij er geen
been in zagen herkend te worden. In
de buurt van Timoléon gekomen, riep
de dame plotseling luide uit:
„Timoléon, ridder Pèbre."
Daarna met een glimlach tot haar
cavalier: „Excuseer mij een moment,
ik kom direct terug. Ik zie daar een
neef van me
Timoléon had Lucile eveneens her
kend, hoewel zij er thans als een vorstin
uitzag, met om haar hals een parei-
snser, droom van haar leven, en aan
haar ooren diamanten knoppen van 't
zuiverste water. Het dragen hiervan
op een plaats als deze was zeer on
voorzichtig. Zij naderde haar „fripon
de chevalier", kuste hem zonder de
minste géne op beide wangen en sprak
hem rad tot
„Wat een gelukkig toeval! Er is
heel wat gebeurd, maar nu ben ik in
mijn schik. Die letlijke chevalier de
Mtuhy heeft mij er in laten loopen
dat de duivel hem haie en me
in zijn krantje genoteerd met een boete
van 15 dagen Bastille-straf. Mr. de
Sartine heeft mij echter terstond weer
vrijgelaten en zich zeer galant betoond.
Door hem heb ik in zijn privé-salon van
de Bastille dien charmanten edelman
ieeren kennen, die daar op mij staat
te wachten, Mr. ie vicomte Beaupoil
de Saint-Ardent, kapitein van de lijf
garde. Nu wij elkaar hier zoo toevallig
getroffen hebben, zullen wij elkaar nog
wel eens terugzien. Adieu, knappe
ridder, ik houd toch alleen van jou."
Zij gaf Timoléon een tikje met haar
waaier op zijn schouder, groette Lan
tara met een hoofdknik, waarop zij het
roode dikke heertje met zijn gemas
kerde dame ontdekte en verbaasd uit
riep „Maar daar zit waarlijk mijn
cciffeur I"
Het heertje deed alsof hij niets ge
hoord had, doch Lucile voegde er aan
toe „Zeker, ik vergis mij niet, het is
Dagé in eigen persoon."
Hij keerde zich toen driftig om en
zei geërgerd „Ik doe mevrouw op-
merken, dat zij zich schromelijk vergist.
Ik heet Laurent, ben kommies bij de
zoutpacht en woon rue du Petit-Lion
no. 14."
„Ik vraag wel excuus," zei Lucile
spottend. „Men is nu eenmaal, wat men
is.' Temeer daar zij aan de houding
van de dame merkte, dat deze met
het geval zeer verlegen scheen.
Zij keerde zich weer tot Timoléon,
die nog steeds sprakeloos van verbazing
was, omhelsde hem nog eens in de
haast en zocht toen weer ijlings haar
jeugdigen kapitein op. Toen zij weg
was, schudde de schilder zijn vriend
bij den arm „Heb ik je niet gezegd,
.dat je haar bij Ramponaux zoudt terug
zien
„Laten we gaan, Laurent," sprak de
gemaskerde dame. „Waar zijn mijn
handschoenen? Ik mis er één. Dat
ontbrak nu nog maar aah de pret.
Men heeft me waarachtig nog besto
len ook I"
Ook Timoléon gaf Lantara een teeken
dat hij thans genoeg had van de drukte
en 't lawaai en naar huis verlangde.
Zij betaalden en verlieten de zaal te
gelijk met hun tafelburen. Niet ver
van 't kasteel du Cocq stapte de dame
in een rijtuig, dat op haar scheen te
wachten, en vergenoegde zich als eenig
afscheid tot haar metgezel te roepen
„Tot morgen elf uur, merci!"
Het burgerheertje groette onderdanig
en zonder een woord te spreken ver
volgde hij zijn weg.
Terwijl het rijtuig wegreed, zag Lan
tara een vrouw op hem afkomen, die niet
bijster goed gehumeurd scheen en in wie
hij zijn trouwe Jacqueline herkende.
„Schavuit, dacht ik 't niet dat je ridder
Pèbre naar deze hel van Ramponaux had
meegetroond!" riep de fruitvrouw uit,
terwijl zij Lantara aan zijn jas trok.
„je nieuwe rok staatje goed,lieve
ling," antwoordde Mathurin, bij wijze
van rechtvaardiging.
(Wordt vervolgd.)