Het fortuin ra een Fluitist.
Nieuws- en Advertentieblad
voor Zeeuwse li - Vlaanderen,
No. 96.
DINSDAG 10 MAART 1925.
40e Jaarg.
J. C. VINK - Axel.
De Weeldebelasting.
FEUILLETON.
Kinnenlaiid.
Dit blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden 75 Centfranco per post 1 Gulden.
Afzonderlijke Nos. Cent.
DRUKKER-UITGEVER
ADVERTENTIËN van 1 tot 5 regels 60 Cent; voor
eiken regel meer 12 Cent. Grsote letters worden naar
plaatsruimte berekend.
Advertentiën worden franco ingewacht, uitertijk
tot Dinsdag- en Vrijdagvoormiddag II ure.
Zooals bekend is, is onze Staats-
begrooting nu vrijwel sluitend ge
maakt, doch is minister Colijn
met dit resultaat geenszins te
vreden. Hij wil verder gaan en
de directe belastingen verlagen.
Een zeer prijzenswaardig voor
nemen, waartegen niemand be
zwaar zou kunnen hebben, indien
het niet ware, dat hij om hiertoe
te geraken zijn toevlucht heeft
moeten nemen in verhoogde in
directe heffingen. Er is reeds
genoeg over de verhoogde in-
voerechten en accijnzen gezegd en
daarom wenschen we nog slechts
met een enkel woord onze mee
ning te doen kennen over het
laatstingediende belasting ont
werp.
Deze belasting wordt heel een
voudig aangekondigd als eene
aanvulling van de Zegelwet 1917.
Doch dit houdt slechts verband
met de wijze, waarop de heffing
plaats heeft n.l. door evenredig
zegel op kwitanties. In de wan
deling wordt het ontwerp als eene
Weeldebelasting aangeduid en
ook minister Colijn verdedigt
haar als zoodanig. Nu is de ge
dachte, dat, als er meer geld
noodig is, dit geheven wordt van
weelde-uitgaven, waardoor ieder
een, dien het niet past de be
lasting te betalen, zich daaraan
straffeloos kan onttrekken, zeker
niet onsympathiek. Maar de
moeilijkheid is steeds geweest,
dat als men de heffing alleen tot
waarlijke weelde beperkt, de op
brengst zeer gering blijft, zoodat
men w«l genoodzaakt wordt aan
de belasting een ongewenschte
uitbreiding te geven.
Minister Colijn heeft er inder
daad naar gestreefd, de heffing
zooveel mogelijk tot weelde te
beperken. Althans voor zooveel
den aankoop van goederen be
treft. Niemand toch zal kunnen
ontkennen, dat pianola's, oud
porselein, antiquiteiten, juweelen
enz. weelde-artikelen zijn. Maar de
huisvader die zijn kinderenmuziek
10)
wil laten leeren zal toch reeds met
groot leedwezen vernemen dat
bijv. de piano's ten gevolge van
deze belasting met 10 pCt. in
prijs zijn verhoogd. En boven
dien zullen enkele takken van
Nederlandsche industrie niet ge
ring worden getroffen. Men
denke aan onze diamant-industrie,
die eene heffing van 10 pCt.
zeker niet gemakkelijk zal dragen,
onze schoennijverheid, juist door
de Regeering op kunstmatige
wijze beschermd, wordt nu al
thans voor zooveel luxe-schoenen
betreft, met eene belangrijke hef
fing bedreigd. Zullen niet juist
de vermogenden, die deze arti
kelen plegen te koopen, zich
daarvan in het buitenland voor
zien Minister Colijn zegt wel,
dat hij dit zal tegengaan door een
invoerrecht van de zelfde hoogte,
maar Z. E. zal zelf zeer goed be
grijpen, dat voor artikelen, welke
gedragen kunnen worden, deze
invoerrechten op groote schaal
zullen worden ontdoken. Men
zal dan, wellicht, in het klein
een toestand krijgen, als in den
tijd, toen de mark en de frank
bijna geen waarde meer had en
ontelbare Nederlanders, uit
Duitschland en België met vele
nieuwe artikelen voor weinig
geld gekocht, hier terugkeerden.
Zoodat wij vreezen, dat onze
schatkist slechts een gedeelte
krijgt van hetgeen de heer Colijn
haar wil bezorgen, onze industrie
daardoor zeer zal lijden en de
smokkelhandel zal toenemen. En
wat het belasten betreft van ar
tikelen als koek, suikerwerken,
bonbons zal men toch moeten
erkennen, dat ook de zuinigheid
grenzen heeft en eenige levens
vreugde, ook in niet bemiddelde
gezinnen, moet worden behouden.
Eene andere heffing, waartegen
ook wel eenige bedenking be
staat, .is die op kunstvoorwerpen
als schilderijen. Onze schilders
beleven voorwaar geen schitteren
de tijden en eene heffing van 5
pet. op hunne werken zal aan
den verkoop verder afbreuk doen.
Wij gelooven, dat de Regeering
goed zal doen, althans de be-
lasting op dit artikel terug te
nemen.
De belasting echter, waartegen
wij het meeste bezwaar hebben,
is de heffing van 10 pCt. op het
verblijf en verteringen in hotels,
herbergen, pensions enz. Is dit
inderdaad steeds weelde Als
iemand in een deftig restaurant
een diner gebruikt van bijv. 5 of
6 gulden, zal hij daarvan ook wel
een paar kwartjes belasting kun
nen betalen. Maar de niet kapi
taalkrachtige, die geregeld zijn
middagmaal nuttigt in goedkoope
eethuizen en daarvoor omstreeks
f 1 of f 1.25 betaalt, zal de dage
lijks terugkeerende belasting van
10 pCt. zeer sterk gevoelen. De
Regeering heeft dit eenigszins
ingezien en de volksherbergen,
waar men niet meer dan 75 ct.
voor zijn maaltijd betaalt, van de
belasting vrijgesteld. Maar deze
grens is o.i. veel te laag gesteld,
al geven wij toe, dat het aan
nemen van elke grans hier zeer
Jtioeilijk is.
Maar heeft de heer Colijn voorts
bij het belasten van verblijf in pen
sions met 10 pCt. wel gedacht aan
de velen, die niet over de noodige
middelen beschikken om zelf een
huishouden op te richten en daar
om in een goedkoop pension on
derdak hebben gezocht Of ook
aan de vele ongehuwden, dikwijls
jeugdige personen met een salaris,
waarvan zij reeds onmogelijk be
hoorlijk kunnen leven en die eene
verhooging van hun pensionsprijs
met 10 pCt. met schrik tegemoet
zullen zien, en dan de Handels
reizigers, die stad en land afreizen.
Heusch Excellentie, hier is het
waarlijk niet altijd weelde, die U
denkt te belasten. Ook hier een
minimum te stellen, ware zeker
gewenscht, maar tevens zeer moei
lijk.
En ten slotte heeft de Minis
ter wel gedacht aan onze buiten
pensions, die toch reeds steeds
veel te lijden hebben onder de
buitenlandsche concurentie en die
door deze heffing het aantal hun
ner gasten weder aanmerkelijk
zullen zien dalen Ook het vreem
delingverkeer zal afnemen. Ons
land staat toch reeds bekend als
zeer duurals nu alle prijzen we
der met 10 pCt. stijgen zullen de
buitenlanders nog meer worden
teruggehouden. Is het nu wel de
tijd tot een dergelijke proef over
te gaan
Het was in de laatste jaren in
vele kringen gewoonte geworden
om, indien zulks slechts eenigs
zins mogelijk was, in de zomer
maanden eenigen tijd buiten door
te brengen en wellicht zal de heer
Colijn dan ook deze gewoonte
als een uiting van weelde beschou
wen. Maar aan den anderen kant
zal ook de Regeering moeilijk kun
nen ontkennen, dat het gebruik
aan de volksgezondheid ten goede
komt en dat de stadsbewoner, die
niet steeds erg ruim woont, er,
behoefte aan heeft, eens eenige
dagen achtereen in de vrije natuur
door te brengen. En een ernstig
bezwaar tegen dit onderdeel der
voorgestelde heffing is, dat de
groote gezinnen daarvan het eerste
den druk zullen gevoelen en het
gezonde oude beginsel van belas
ting naar draagkracht hier weder
geheel uit het oog is verloren.
Gelijk trouwens bij het grootste
gedeelte van de verteringsbelas
tingen.
Vatten wij ons oordeel over het
wetsontwerp saraen dan komen
wij tot de slotsom, dat wij daar
tegen voor zoover zij werkelijk
van weelde-artikelen wordt gehe
ven, geen ernstig bezwaar hebben,
als de benadeeling van onze indus
trie en de kans van ontduiking,
wordt voorkomen, doch dat wij
ons in het geheel niet kunnen ver
eenigen, met het wetsontwerp voor
zooveel dit op enkele groepen van
personen een zeer zware last zal
leggen door verhooging van hunne
uitgaven voor dagelijksche en
noodzakelijke levensbehoeften en
dat wij van de belasting op ver
blijf en verteringen in goedkoope
hotels en pensions ernstig nadeel
vreezen. Wij vertrouwen dan ook,
dat de Staten Generaal niet zullen
nalaten op de groote bezwaren,
aan het wetsontwerp verbonden,
de aandacht te vestigen en dat
men de Regeering, zoo niet tot
terugneming, dan toch tot belang
rijke wijziging van het wetsont
werp zal weten te bewegen. Want
de verlaging van de directe be
lasting moge een heel mooi denk
beeld zijn, het is ook mogelijk,
dat de toepassing daarvan al te
duur wordt betaald.
De Zomertyd.
Het Amsterdamsche Comité van
de afdeelingen van bij de Centrale
van Vereenigingen van personeel
in 's Rijks dienst aangesloten Ver
eenigingen omvattende 2000 amb
tenaren vergaderde Maandag 23
Februari j.l. en besloot onder meer
aan de Tweede Kamer der Staten-
Generaal een telegram te zenden
waarbij verzocht wordt het in be
handeling zijnde ontwerp van wet
betreffende de afschaffing van den
Zomertijd te willen verwerpen.
Bswyzen ran Nederlanderschap.
De aandacht van het pqbliek
wordt er op gevestigd, dat be
wijzen van Nederlanderschap, af
gegeven voor het reizen naar
België, een onbeperkten geldig
heidsduur hebben, zoodat deze
bewijzen niet, zooals bij paspoor
ten het geval is, behoeven te
worden verlengd. Het verdient
derhalve aanbeveling, bedoelde
bewijzen goed te bewaren.
Nat. Bond roer Bezuiniging.
De Nationale Bond voor Bezui
niging heeft een adres gezonden
aan de Tweede Kamer, waarin er
op wordt aangedrongen zoowel
aan het voorstel om een millioen
gulden beschikbaar te stellen voor
de Olympische Spelen in 1928 als
aan dat om een half millioen toe
te staan voor terreinaankoop, bouw
en inrichting van een ambtswo
ning voor den minister van Bui
tenlandsche Zaken niet goed te
keuren.
In dit adres wordt o.m. gezegd,
dat de Bond in 't algemeen tegen
stander is van subsidie voor al
lerlei particuliere doeleinden,doch
de subsidie voor de Olympische
Spelen in 't bijzonder misplaatst
AXELSCHE
COURANT
Bureau Markt C 4.
Telef. 56. - Postbus No. 6.
Uit het Fransch vertaald.
„Mr. de Lagirelle is steeds de vrien
delijkheid zelve," sprak ze met een
zachte stem, „en het verheugt me te
vernemen dat hij uw leermeester en
vriend is. Lang, heel lang geleden
waren wij dat ook. Helaas, mijn jonge
vriend, La Camargo is thans nog maar
een schim van vroeger. U lijkt overigens
wel op uw grootvader. Ook hij trok
op dezelfde manier met zijn wenk
brauwen, wanneer hij fluit speelde."
„Ik speel eveneens fluit, mevrouw,"
hernam Timoléon, „en zoo uw goed
heid zich over mij zou willen ontfermen
en mij bij Mme de Pompadour intro-
duceeren, zou ik u daar eeuwig dank
baar voor zijn."
Op dit moment ging de schel over
en kondigde een nieuw bezoek aan.
„Mademoiselle, meneer de Crébillon
vraagt verlof1"
In een oogwenk had de nieuwe be
zoeker zich van zijn hoed en wandel
stok ontdaan en trad het salon binnen.
De tachtigjarige dichter liep nog
even rechtop als vroeger en het scheen
wel of zijn forsche gestalte het gewicht
zijner jaren nauwelijks voelde. Zijn
hoogrood® kleur en breede nek deden
aan een bisschop in burgerkleeren
denken, alleen zijn levendige manieren
en strijdlustige oogen verrieden een
meer wereldsche functie. Zijn hoog
voorhoofd en grijs kroeshaar hij
droeg nooit een pruik imponeerden
iedereen, die met hem in aanraking
kwam. La Camargo liep op hem toe
en stak den auteur de hand toe,
„Wat doel me dat genoegen je weer
eens hier te zien, Prosper. Laat me je
even voorstellen aan ridder Pèbre, klein
zoon van den grooten fluitist."
Crébillon keek Timoléon even aan,
die zich haastte om deze oude glorie
van het treurspel te begroeten.
„Zoo, zoo, gij zijt dus de kleinzoon
van Pèbre, van Clement Pèbre Ik heb
dezen beroemden muziek-toovenaar
persoonlijk goed gekend. Weet, jonge
vriend, dat het entrée van prinses
Ténésis, dochter van Belus, in het
tweede bedrijf van mijn treurspel
„Semiramis", den 10 April 1717.
je vous cherche, seigneur, begeleid
werd door een fluitaria van uw groot
vader, en dat de regent het zoo schit
terend vond, dat hij na de vertooning
deze aria liet herhalen."
„Meneer, ik ben zeer gevleid."
„Terecht, meneer, terecht."
De dichter begon in zijn breede
zakken te tasten.
„Maar drommels, waar zit toch mijn
tabak
Timoléon, die zwijgend naar den
dichter zat te kijken, verstoutte zich
hem 't pakje aan te bieden, dat hij
voor zijn vriend Lantara had gekocht.
Zonder te bedanken vulde de dichter
zijn lange pijp en zat weldra in een
blauwen damp gehuld.
„Zeg eens, oudje, die jongen daar
ziet er goed uit. Moet hij tooneelspeler
worden of wil hij den Pernassus be
stijgen
„Geen van beidenhij wil dat ik zijn
voorspraak zal zijn bij La Pompadour
om voor den koning te mogen fluit
spelen."
„Wat vertel je me daar voor onzin,
Marianne? Het lijkt wel of je in één
van die romannetjes van mijn zoon hebt
zitten lezen."
„Ridder, wees zoo goed en vertel
zelf eens aan meneer de Crébillon,
wat je plannen zijn. Hij kent La Pom
padour beter dan ik."
„Kennen! Kennen! Het is waar, dat
ik in 1748 mijn treurspel Catalina aan
haar opgedragen heb, maar dat is nu
al veertien jaar geleden. Catalina, één
van mijn reuzen-successen. Zij is toen
heel vriendelijk voor ma geweest, yvant
van toen af kreeg ik mijn aanstelling
als koninklijk censor, vier duizend
livres per jaar.
Zeg eens vriend, jouw tabak smaakt
niet kwaad, ik zal dat pakje maar bij
me stgken, Je hebt 't zeker gehaald
bij Turpin, nietwaar? Ik heb hem zijn
winkel nog zien openen. Je groot
vader woonde toen in de rue Tasanne.
Hij had in zijn kamer twee fluiten,
de zijne en de wind."
„Ik was toen zes jaar oud," merkte
Camargo droevig op.
„Ik twee-en-veertig. Men verwachtte
Peter den Groote toen te Parijs en
dat canaille van een kardinaal Dubois
had ons bijna aan Engeland overge
leverd en dan te denken, dat ik een
„Cromwell" heb gemaakt, ik, wiens
stamboom tot in 1442 terugloopt 1"
Marianne kreeg medelijden met 't
benauwde gezicht van den leerling van
pastoor de Lagirelle, want zij begreep
dat Crébillon vooreerst nbg niet uil-
gepraat zou zijn, wanneer zij er geen
stokje voor stak.
„A propos, zou je Iets voor mijn
jeugdigen vriend kunnen doen
„Waarom niet, geef mij papier en
inkt en ik zal Antoinette, Poissonnette,
Pompadourette een woordje schrijven."
„Hoe vriendelijk van u," riep Timo
léon uit.
Crébillon zette zich aan de ebben
houten secretaire en schreef, terwijl hij
zijn woorden hardop herhaalde:
„Prosper Jolyot de Crébillon, één
van de veertig der Académie, koninklijk
censor, enz. enz., aan Mme de markiezin
de Pompadour, Versailles."
Toen zweeg hij en schreef verder,
waarop hij 't briefje dichtvouwde zon
der 't te verzegelen. Daarna bood hij
't Timoléon aan, die het met een bui
ging in ontvangst nam.
„Ziezoo, ridder, ik wensch u 't beste.
Verzegel 't voor het weg te zenden."
„Mijn dank is groot, meneer de
Crébillon, en ik zal niet nalaten u van
het resultaat van dit schrijven op de
hoogte te stellen, evenmin als aan
mevrouw, die zoo welwillend is ge
weest... Sta mij nu toe, afscheid te
nemen, daar ik vrees reeds te veel tijd
in beslag te hebben genomen."
De oude gezelschapsjuffrouw liet
Timoléon uit en voor de deur zag hij
nog steeds het rijtuig wachten. De
koetsier was op den bok ingedut en
een bejaarde dame, de vriendin-gou
vernante van den treurspel-dichter,
met wien hij zoo juist kennis had ge
maakt, zat in het rijtuig te lezen.
Zou nu tenslotte onze fluitist den
koning te spreken krijgen In zijn naï
viteit twijfelde Timoléon daar geen
oogenblik meer aan. Dit schrijven voor
Mme de Pompadour, de ware koningin
van Frankrijk, de ster van Versailles,
zou alle deuren voor hem openen. Vol
hoop trad hij zijn kamer in „de Dauphin"
binnen.
„Wat een prachtig schrift!" was
Timoléon's eerste uitroep, toen hij den
brief opende, doch groot was zijn
verwondering, toen hij 't volgende las
Mevrouw.
Catilina aan u op te dragen is aan
een algemeenen wensch voldoen
Reeds lang heeft 't publiek u dit
werk gewijd, dat door uw goedheid
het licht aanschouwde en zich ge
lukkig acht aan een zoo genadige
beschermvrouwe waardig te zijn.
Wie kent niet uw edelmoed, die een
geheel vergeten man aan de duister
nis onttrok Een daad die meer
ontroerde dan verbaasde. Moge dit
monument mijner erkentelijkheid aan
het nageslacht de bescherming ver
zekeren, die gij nimmer in gebreke
zijt gebleven aan mannen van talent
zoo ruimschoots te verleenen.
Ik verblijf met de meeste achting,
Madame, uw zeer nederige..."
Timoléon kon zijn oogen nauwelijks
gelooven. Was hier een mystificatie
in het spel of had de dichter een ver
strooid oogenblik gehad, zooals dit bij
geniale mannen meer voorkomt Wat
hij hier las was niets anders dan een
afschrift van de opdracht van zijn
treurspel „Catilina".
Trouwens, Timoléon was nog niet
aan het einde zijner verrassingen. Kort
daarop werd hem door een kamer
meisje een brief ter hand gesteld,
waaraan hij terstond het handschrift
van de schoone Mme de Gramatria
herkende.
(Wordt vervolgd.)-