s«n r
ZWARE OFFERS.
Nieuws- en Advertentieblad
voor Zeeuwsch-Vlaan deren.
No. 62.
VRIJDAG 7 NOVEMBER 1924.
40e Jaarg.
J. C. VINK - Axel.
Vreemde Taal.
FEUILLETON.
Binnenland.
Dit blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden 75 Centfranco per post 1 Gulden.
Afzonderlijke Nos. 5 Cent.
DRUKKER-U1TGEVER
Bureau Markt C 4.
Telef. 56 - Postbus No. 6.
ADVERTENT1ËN van 1 tot 5 regels 60 Centvoor
eiken regel meer 12 Cent. Groote letters worden naar
plaatsruimte berekend.
Advertentiën worden franco ingewacht, uiterlijk
tot Dinsdag- en Vrijdagvoormiddag 11 ure.
Als we in de dagelijksche ge
sprekken uitdrukkingen hooren,
die ons onbegrijpelijk voorkomen,
dan zeggen we vaak„dat is
Fransch voor me". In het zelfde
geval zegt een Engelschman „That
is Dutch", wat beteekent, dat is
Hollandsch voor me. Zoo'n uit
spraak houdt dan tevens een ver
werpelijk oordeel in.
Het is te begrijpen, dat zoo'n
spreekwijs ontstaat. Wat geeft
het ons een hulpeloos gevoel,
omringd te zijn van allerlei klan
ken, die in de verte wat bekend
aanhooren, maar waarvan men
dichterbij niets maken kan. En
hij die de vreemde taal spreekt,
krijgt niet minder hulpeloos ge
voel, als hij merkt niet verstaan
te worden. Men gaat tegenover
een vreemde zelfs de eigen taal
stotterend en haperend spreken.
Men probeert het harder dan
gewoon. En tenslotte kijkt men
elkaar verlegen lachend aan en
ieder gaat zijns weegs in het be
sef van een hoogen scheidsmuur
die tusschen beiden in staat. Wie
wat hooghartig uitgevallen is,
redt dan zijn figuur door zijn
schouders op te halen en mis
schien maakt hij het geval spreek
woordelijk That is Dutch.
Wij zijn dikwijls in de gelegen
heid deze uitdrukkingen te bezi
gen, ook al komen we misschien
nooit te staan tegenover buiten
landers. Er wordt om ons heen
veel „Fransch" en veel „Dutch"
gesproken. Een Staatsman heeft
gezegd, dat we het woord heb
ben om onze gedachten te ver
bergen. Zonder zoo politiek te
zijn, ligt er toch in onze uitingen
zooveel dat een ander vreemd is,
waartegenover hij zich voelen
moet als tegenover een vreemde
taal. We verstaan de anderen
niet, we krijgen het gevoel
zelf ook niet verstaan te worden,
we voelen den scheidsmuur,
die tusschen mensch en mensch
staat. Kunnen we wel ooit ons
zelf goed verstaanbaar maken
Als het gaat over eten en drin-
ken, dan misschien nog wel over
het weer en over de gewone din
gen van het leven. Ofschoon
ook daar duikt het verschil al op.
Daar zien we de een zich over
hetzelfde geval heel anders uit
drukken, dan de ander en telkens
komen we ook in het eenvou
digste tot het besef, dat de sma
ken verschillen en dat de wijze
waai op we de dingen ervaren,
verschillend is. We spreken ook
hier tegenover elkaar zoo vaak
een vreemde taal. We zijn ver
schillende menschen met onze
eigen uitingen gescheiden door
hooge muren.
Dat zijn we bovenal in het
hoogste.
Menschen die van harte ge-
looven, zijn gewend hun gevoe-
ens en ervaringen anderen aan
te preeken en daarbij in gemoede
te denken, dat ieder ze deelen
kan en ze gemakkelijk begrijpt.
Ze zeggen, dat het evangelie zoo
eenvoudig is en een blijde bood
schap voor ieder mensch. Zoo
zijn zendelingen uitgegaan met
de gedachte, dat ze de menschen
maar hadden te spreken van God
en zijn liefde, van Gods Zoon,
die zijn leven gaf, van den Hei
ligen Geest, die machtig werkt
in de wereld en dat de verste
volken het wel zouden verstaan
en het met blijdschap aanvaarden.
Velen getuigen op die manier
steeds van hetgeen zij van geloof
en eeuwig leven begrepen heb
ben. En niet alleen van geloof.
Bij alles wat de ziel in bewe
ging brengt, vergeten sommigen,
dat anderen hen niet verstaan.
Het openbaart een groote sim
pelheid van ziel, ais men zoo
meent licht door ieder begrepen
te worden. Een simpelheid die
ons soms ontroeren kan. Het is
ontroerend een zendeling, die
zelfs niet eens goed de taal van
het vreemde volk kent, tot heri
met vuur en ijver van zijn ge
loof te hooren spreken. Het is
ook ontroerend te ontwaren, dat
een prediker zoo moeilijk nog
zelfs zijn landslieden^blijkt te
verstaan en alzoo afgaand op
klanken lichtvaardig oordeelt,
36)
terwijl de taal des harten, die
onder zijn medechristenen heer-
schende is hem „Fransch" of
Dutch" is. Zeker ook deze men
schen geven bewijs, dat ze het
goed meenen, het goed voorheb
ben met hun parochianen. Met
geheel hun ziel en overtuiging
werken zij trachten dit althans
zich erin, en denken er niet
aan, dat het mogelijk is, dat een
ander hen niet begrijpt, maar zij
zijn kortzichtig. De echte zen
delingen ook de Binnenland-
sche hebben anders geleerd.
Zij hebben begrepen allereerst,
dat ze indringen moeten in de
taal en in de gedachten van het
volk dat zij bekeuren willen. En
de ervaring heeft geleerd, dat
men er daarmede nog niet eens
komen kan. Elk volk, ja ieder
mensch grijpt het hem door een
ander voorgehoudene weer aan
op eigen wijze en regageert er
anders op. Hij is anders, denkt
anders en gevoelt anders. Hij
spreekt zijn eigen taal en ver
staat op eigen wijze wat hem
tegen komt in een voor hem nog
vreemde taal.
Dat maakt het getuigen van wat
in ons leeft zoo moeilijk.
Sommige eenvoudigen hooren
het taalverschil zelfs niet praten
in eigen taal tot vreemdelingen,
alsof deze alles begrijpen en ze
zijn in huil woordenvloed niette
stuiten. Wie het verschil voelt
tusschen mensch en mensch zal
zijn woorden zoeken en wikken
en wegen, hij zal meer willen
leeren dan dat hij zelf den ander
leert, hij zal rjiet willen opdrin
gen gevoelens en overtuigingen,
waarvan hij weet dat ze een an
der vreemd zijn. We moeten
voorzichtig en met kleine, een
voudige woorden spreken juist
van het diepste, juist van het
geen het innigst bij ons leeft.
Niets verklinkt meer en rolt meer
over de hoofden heen, dan de
groote woorden van hem, die
niet beseft, in ieder mensch tegen
over zich te hebben iemand van
een andere wereld en van een
andere taal.
En toch we verstaan elkaar.
Juist ook in het innigste. Holle
groote woorden rollen over de
hoofden heen, maar wie in allen
eenvoud en groote zorgvuldig
heid uiting geeft aan hetgeen in
hem leeft, die wordt verstaan.
Wie zoo spreekt, wordt verstaan,
wie zoo toegesproken wordt, leert
begrijpen. Het gaat langzaam.
Wat kost het een moeite thuis te
raken in een vreemde taal. Maar
wie luistert met geduld en zich
oefent leert begrijpen en de
vreemde wereld wordt geopen
baard. Wij menschen, van welke
opvatting en taal we ook zijn,
we hebben in den grond der zaak
toch zooveel gemeen met elkaar.
We hebben toch eigenlijk het
zelfde geloof en dezelfde hoop
en dezelfde liefde. We kunnen
begrijpen en begrepen worden
trots alle diepgaande verschillen.
Als we ons eens meer oefenden
om zoo tot elkaar van het hoog
ste te spreken en zoo naar elkaar
te luisteren, dat in ons leefde de
ernstige wil om begrepen te wor
den en het ware verlangen om
te begrijpen. Dat brengt bijeen
wat vèfwijderd is, het vereenigt
wat gescheiden is verrijkt wat
arm is. Weliswaar zullen we het
verschil dat er tusschen mensch
en mensch is, blijven gevoelen
We zullen telkens merken, dat
we een andere taal spreken en
dat het een andere taal is die
tot ons doordringt. Maar ten
slotte leeren we elkander ver
staan en ontdekken we in het
geen de ander zegt, nieuwe, heer
lijke openbaringen van hetgeen
bij ons zelf leeft. Dan keeren
we ons niet met een hooghartig
„dat is Fransch voor mij" van
de vreemde taal af, maar we ver
rijken er ons zelf mede en hier
en daar gaan we bemerken, dat
de vreemde taal het soms zoo
veel beter zegt, dan de eigene.
Bij alle verschij zijn we van
eenerlei spraak. Of beter gezegd,
hoe meer we zien van vreemde
talen en vreemde werelden des
te meer gaan we gevoelen dat er
één taal moet zijn die we allen
verstaan, één hooge wereld,
waarin we allen thuis zijn. En
we jagen er naar die taal te lee
ren Het is de taal die de en
gelen spreken, het is de wereld,
waarin God al'es is en in allen.
v. D.
Bond voor Staatspensionneering.
Het hoofdbestuur van den Bond
voor Staatspensionneering heeft
een brief gericht aan de besturen
van den Vrijheidsbond, Vrijzinnig
Democratischen Bond en S. D.
A P., waarin de urgentie van
premievrij staatspensioen voor
allen, wier inkomen beneden ze
kere grens blijft, wordt vastge
steld. Om hiertoe te komen zal,
aldus de brief, het ouderdoms
pensioen moeten worden losge
maakt van de Invaliditeitswet, en
voor hen die reeds premie heb
ben betaald in de vrijwillige of
verplichte verzekering, dient het
staatspensioen te worden ver
hoogd met een ouderdomsrente,
berekend uit de gedane stortin
gen. Het stabiliseeren van het
ouderdomspensioen is geen ver
meerdering van uitgaven, doch
slechts een verplaatsing. Het
staatspensioen moet, liefst iedere
week aan de postkantoren ver
krijgbaar worden gesteld.
Aan genoemde partijen wordt
de vraag gesteld, of zij een en
ander beschouwen ook als richt
snoer voor de Tweede Kamer
verkiezingen voor alle politieke
partijen van links.
Onbewaakte orerwegen.
De directie van de Nederland-
sche Spoorwegen heeft de vol
gende wenken voor het publiek
opgesteld, welke zij op haar stati
ons en bij onbewaakte overwegen
zal ophangen
Voetgangers dienen vóór den
overweg stil te staan, naar beide
zijden uit te zien en wanneer
geen trein in aantocht is snel
den overweg over te loopen.
Bij mist luisteren, of er een
trein aankomt.
Niet probeeren, vlak vóór den
trein over te steken.
A*,,
AXELSCHE
-V
COURANT.
(Uit het Duitsch.)
Adèle zag wel die lijkkist met rozen
gesierd, maar die had in dit oogen-
blik voor haar geen beteekenis. Alles
in haar was één groot, machtig aan
grijpend gevoel, één gevoel voor den
man, die onmiddellijk achter de kist
ging. Ja, dat was hijRechtop, als
altoos, was de breedgeschouderde figuur
Ernst Reinsberg hield den rechter
arm uitgestrekt, hij hield twee smalle
vrouwenschouders omvat met innigen
druk, steunend en dragend. Zijn zuster
leidde en steunde hij.
Luid uitbarstende smart kwam over
de lippen der jonge vrouw. Ella
Eerst nu dacht zij aan het lieve,
dappere meisje, waarmee zij eens zoo
mauw verbonden wasO, hoe had
het toch kunnen komen, dat zij ook
maar een minuut lang niets van haar
had geweten... niets van de smart
van dit teere wezen dat haar moeder
zoo boven alles had lief gehad.
Een holle hoest klonk tot Adèle
door, een hoest, die een paar minuten
het door den broeder gesteunde teere
lichaam heftig deed beven. Dus was
zij ook nog ziek, de ongelukkige, die
daar de teerbeminde moeder ten grave,
brachtAlles om zich heen vergetend,
wilde de jonge vrouw naar de vriendin
gaan maar kreunend moest zij dat
voornemen laten varen. De pijn in
■den gewonden voet was ondragelijk
geworden. Zij beet zich op de lippen,
en toch sprongen haar de tranen in
de oogen.
De kleine rouwstoet had zich in
beweging gezet voor den ommegang
om de kapel. Met inspanning van alle
kracht wankelde Adèle er achter aan.
Krampachtig omspanden haar beide
handen de parapluie, die bijna den
vollen last van haar lichaam moest
dragen Gelukkig was de weg kort,
anders zou zij ineen gezonken zijn.
De dragers hadden het geopende
graf bereikt. De predikant trad naar
voren en sprak. Het was een nog
jonge man, en Adèle meende in hem
iemand te herkennen, dien zij vroeger
reeds met Ernst Reinsberg had gezien,
één van zijn vrienden, ongetwijfeld
Want innige warmte, echt groot me
delijden sprak uit zijn diepgevoelde
woorden. Niet alleen de vrouwen
hadden tranen in de oogen, ook de
hardere mannen pinkten verstolen een
traan weg. Al hoorde zij niet al wat
gezegd werd, toch troffen zijn woorden
de jonge vrij-vrouwe als hamerslagen.
De klank van zijn stem, vol diep
gevoel, wierp haar neer in een afgrond
van zelfverwijt. Tot op weinig schre
den was zij het graf genaderd. Aan
een ijzeren grafhek hield zij zich vast
en staarde naar broeder en zuster, die
elkander omvat hielden, alsof zij slechts
één waren. Zij waren immers ook
één in hun grocte diepe droefenis
Ella weende aan den schouder des
broeders. Hij zelf echter had geen
tranen. Droog bleven de groote, ern
stige oogen, die staarden opdelijkkisi
Maar doodsbleek was hij.
Adèle had de beide rozen van haar
borst losgemaakt, de rozen van den
ouden dorpspredikant. Die wilde zi,
op de lijkkist werpen in het open graf.
Onderweg een krans te koopen, daar
aan had zij niet gedacht.
De toespraak van den predikant was
geëindigd. Het gebed was gesproken.
Dof vielen de eerste scheppen aarde
op de kist.
Toen liet Adèle's hand het ijzeren
hek los, waaraan zij zich had vastge
houden. Zij wilde nadertreden, maar
nauwelijks had zij den gewonden voet
opgetild, of raze/ide pijn, die tot de
hersenen scheen door te dringen,
kwelde haar, en zij gevoelde, hoe alles
om haar heen begon te draaien.
Snel tastte zij achter zich, om den
vorigen steun weer te vinden. Maar
zij tastte in de lucht. Toen wilde zij
weer voorwaarts, tot eiken prijs voor
waarts, naar het grafmaar bij het
dansen van al de voorwerpen voor haar
oogen voegde zich nu een suizen en
bruisen in haar oorenzij was nog
nimmer bewusteloos geweest... nu
echter verloor zij het bewustzijn
dat moest het wezen
Met een laatste krachtsinspanning
trachtte zij het verlammende gevoel
te weerstaan maar als een onweer
brak het over haar los zij gevoelde
dat het vruchteloos was, er tegen te
strijdenzij moest zich gewonnen
geven
„Ella... Ella..." klonk het onwille
keurig van haar lippen toen gaf zij
zich over in de macht van het duister
gevoel, dat sterker was dan haar
wilskrachten viel
Maar niet op den grondAan
het graf had de treurende zoon de
naderwankelende gestalte opgemerkt
een plotselinge schok bij 't herkennen
trok door zijn krachtig lichaam, en
het bloed keerde in warme golf terug
in zijn gelaat.
Wat hem straks nog vasthield in
den ban des doods, schudde hij van
zich. Zonder zich rekenschap te geven
van wat hij deed, brak hij met krach
tige beweging door de rijen der om
standersen kwam. juist bijtijds om
de vallende in zijn armen op te vangen.
Behield zij in het laatste oogenblik
nog het bewustzijn, aan wiens borst
zij rustte Een zacht, heel zacht,
onbeschrijfelijk feeder lachen speelde
om haar lippen
HOOFDSTUK XVI.
Ernst Reinsberg spoorde den koetsier
van het rijtuig, waarin hij met zijn
zuster en de in onmacht gevallene van
het kerkhof kwam, tot grooten spoed
aan. Door den schok, waarmee de
wagen voor een der huizen in de
hoofdstraat stilhield, schrikte Adèle uit
haar onmacht op.
Op hetzelfde oogenblik stond Ernst
Reinsberg van zijn zitplaats naast haar
op, verliet het rijtuig en beduidde zijn
zuster door een vlug gefluisterd woord,
zich met de ontwakende bezig te houden.
Verward zag de jonge vrouw om zich
heen. Een seconde was voldoende, om
haar te doen begrijpen, wat er gebeurd
was, nadat zij haar bewustzijn verloor.
Men had haar in een wagen van het
kerkhof weggebracht, de arme, lieve
Ella hield haar handen vast, en hij,
Ernst Reinsberg, stond buiten bij den
wagen en zou haar ongetwijfeld vragen,
zijn woning te betreden.
Een gevoel van gelukkig geborgen
te zijn, waar trouwens geen spoor in
te bekennen viel, dat zij den toestand
duidelijk overzag, kwam over haar.
Het liefst had zij de oogen weer willen
sluiten en zich willoos overgeven ftau
elke beslissing van deze twee beminde
wezens over haar persoon.
Toen echter vroeg Ernst Reinsberg
haar op bijzonder koelen toon, waarbij
zijn onbewogen gelaat maaralteroed
paste: „Mevrouw, zal het u mogelijk
zijn, een trap op te gaan Dan zal
mijn zuster Ella zeker alles willen doen,
wat voor u noodig is om weer op
streek te komen."
Toen had Adèle niet meer de neiging,
de oogen weer te sluiten en in stil
gevoel van geluk verder te sluimeren.
Wel vroeg Ernst Reinsberg haar in
zijn woning te komen, die niet meer in
het afgelegen stadsgedeelte lag,
maar welk een toon was er in die
uitnoodiging Een plicht van beleefd
heid vervulde hij er mee verder
was er niets uit dien toon op te maken.
In het hart der jonge vrouw werd
het nacht, alle hoop vervloog...
Toch was zij er op voorbereid ge
weest, hem koel en afwijzend te vinden,
en zij had zich voorgenomen, ondanks
alles, een poging te doen een weg ter
verzoening tusschen hem en haar te
banen. Zij mocht dus niet reeds in
het eerste oogenblik moedeloos worden,
zij moest dapper zijn.
Een hartverscheurende glimlach
dwaalde om haar bleeke lippen, toen
zij antwoordde„Ik moet uw gast
vrijheid wel voor korten tijd inroepen.
Door een ongelukkig toeval heb ik
mijn voet verstuikt en het zal wel
noodig zijn, een dokter te raadplegen."
Met inspanning van al haar krachten
stond zij op uit den hoek van het
rijtuig. „Dat verklaart u wel mijn
bewusteloosheid."
(Wordt vervolgd.)