ZWARE OFFERS. Nieuws- en Advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen. No. 59. DINSDAG 28 OCTOBER L924. 40e Jaarg. J. C. VINK - Axel. Binnenland. FEUILLETON. Dit blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden 75 Centfranco per post 1 Gulden. Afzonderlijke Nos. 5 Cent. DRUKKER-U1TGEVER tot 5 regels 60 Cent; voor Groote letters worden naar ADVERTENT1ËN van 1 eiken regel meer 12 Cent. plaatsruimte berekend. Advertentiën worden franco ingewacht, uiterlijk tot Dinsdag- en Vrijdagvoormiddag 11 ure. Kameroverzicht. In de vergadering van de Tweede Kamer van Dinsdag voerden nog verschillende Kamer leden, zoowel voor- als tegen standers van de nieuwe Tariefwet, het woord. In totaal hebben daarover niet minder dan 20 leden gesproken. Maar het debat was reeds geheel uitgeput en nieuws mocht niet meer worden ver wacht. Wat maakt het bijv. nog voor indruk dat de heer Van Vuuren met beslistheid verklaarde, dat men een andere maal wel eens over protectie zou kunnen spreken, doch dat dit wetsont werp daarmede slechts zijdelings te maken had en dat het hier slechts eene technische herzie ning van ons tarief betrof? Of dat, uitgaande van een geheel tegenovergesteld standpunt, de heer Kersten openlijk de bescher ming toejuichte en vrijhandel ver oordeelde als zijnde in stijd met Gods wil Of dat daartegen over de heer van der Waerden den nadruk lei op de bezwaren, welke de niet beschermde indu- striën, inzonderheid die welke voor export werken, van verhoo ging der invoerrechten ondervin den Het wachten was nog slechts op de Regeering en Woensdag heeft de heer Coiijn namens haar het woord gevoerd. Ook hij kon er niet in slagen nog nieuwe ar gumenten naar voren te brengen. Daarbij komt, dat ook de Minis ter evenals alle voorstanders van deze nieuwe bescherming op twee gedachten schijnt te hinken. Zooals de heer Oud bij de re plieken opmerkte heeft Z.E. zoo wel de vrijhandelaren als de pro- tectionisten willen bevredigen. Want uitdrukkelijk verklaarde de Minister, dat hij in beginsel voor vrijhandel is en volstrekt niet protectionistisch is aangelegd. Dit wetsontwerp brengt immers ook in beginsel geen bescher ming. Maar, zei Z. E., er zijn omstandigheden mogelijk, dat er maatregelen moeten worden ge nomen om onze industrie tegen buitenlandsche concurrentie te beveiligen. Ook wat de gevolgen betreft werkt de heer Coiijn naar beide kanten en als het waar is, wat hij vermoedt zal men dit ta rief een wondermiddel kunnen noemen. Want de buitenlandsche industrieëlen zullen het volle be drag betalen, dat wij uit deze tariefsverhooging zullen heffen en de invoer zal niet afnemen, want dan zou er immers minder in de schatkist yloeien, dan waarop wordt gerekend. Maar aan den anderen kant zal de heffing toch aan. onze industrie ten goede komen en zal zij dienen tot be strijding van de werkloosheid. Hoe dit samen moet gaan, is duister. Want blijft de invoer uit het buitenland dezelfde en ook de prijs, dien de buitenlanders vragen, dan zal onze industrie er nooit eenig voordeel aan kunnen ontleenen en zal ook de werk loosheid er niet door kunnen af nemen. Ook het antwoord op de vraag, waarvoor het geld moet dienen, dat men op deze wijze in de schatkist tracht te krijgen, is niet duidelijk. Wij hebben eerst ge hoord, dat daarmede de sluiting der begrooting moet worden be reikt. Maar hoogstwaarschijnlijk is deze al zonder de nieuwe hef fing verkregen en de Regeering is zelfs al zoo ver, dat zij eenige overschotten heeft, die zij kan gebruiken om de ambtenaarssa larissen minder te verlagen dan aanvankelijk in de bedoeling lag. Maar er ligt ook reeds een wets ontwerp gereed tot verlaging van de belastingen. Het feit, dat dit al is klaar gemaakt, bewijst wel, dat de Regeering in 1925 niet slechts eene sluitende begrooting maar een belangrijk overschot verwacht en dat dus de hier be doelde heffing in werkelijkheid moet dienen om de directe be lastingen te verminderen. Toch verklaart de heer Coiijn uitdruk kelijk, dat het niet zijn bedoe ling is, het zwaartepunt van ons belastingstelsel naar de indirecte heffingen te verleggen. Er was trouwens meer raadsel achtigs in de rede van den Mi nister. Zoo deed het vreemd aan, den Minister te hooren verklaren, dat de groote bezuinigingen nog moeten beginnen. Inderdaad van practische bezuiniging, van ver sobering op 's Rijks dienst door reorganisatie heeft men nog niet veel gemerkt. Op ambtenaars salarissen is sterk gekort, de uit gaven voor het onderwijs zijn besnoeid, dikwijls ten koste van de gemeenten. Maar groot werk hebben wij nog niet gezien. Waarom wacht men hiermede zoolang? Of hebben de bezuini gingsplannen op de belangrijkste punten schipbreuk geleden en is het slechts gelukt deze op enkele punten ten koste vaa enkele groe pen van belanghebbenden door te voeren Dat onder dez« omstandigheden de re- en duplieken weinig zou den beteekenen, was te voorzien. Van links bleef men volhouden, dat het wetsontwerp een bescher mend karakter heeft, waartegen over men van rechts verzekerde, dat al mochten de gevolgen wel licht beschermend zijn, dit toch niet het doel was en men het voorstel daarom ook niet van dat standpunt moest bekijken. En er waren aan de rechterzijde ook leden, die juist de bescher ming, die het wetsontwerp zal brengen, verdedigden. Zoo be zwoer de heer de Monté Ver Loren de linkerzijde, toch einde lijk eens het dogmatische vrijhan delstelsel, dat immers nagenoeg overal ter wereld was verlaten, prijs te geven en lokte den heer Hermans juist de in het ontwerp gelegen bescherming van de in dustrie. De laatste spreker was zelfs van meening, dat men de deelname van Nederlandsch ka pitaal in buitenlandsche onder nemingen zooveel mogelijk moest tegengaan. Aardig gevonden was het argu ment van den heer Van Gijn, dat men niet al te spoedig doo. nieuwe heffingen het laatste deel van het tekort op de Staatsbe- grooting moest wegnemen, aan gezien daardoor de zucht naar bezuiniging, die toch al niet overal even groot is, nog meer zou verminderen. Wat de dupliek van den heer Coiijn betrof, willen wij nog ver melden, dat Z.E. zich reeds bij voorbaat er over beklaagde, dat straks de vooruitstrevende groe pen van de linkerzijde bij de verkiezingen wel overal zullen verkondigen, dat de tegenwoor dige Regeering de belasting voor de vermogenden wil verlagen en daarvoor de weinig kapitaalkrach tigen zwaarder heeft belast. Z E. lei er de nadruk op, dat vermin dering van lasten van de gegoe den geenszins het doel was, doch wel dezen in staat te stellen meer over te sparen ten einde de ka pitaalvorming te bevorderen. Dat de gevolgen geheel zóó zijn, als naar de heer Coiijn vreest, dat zijn tegenstanders het zullen doen voorkomen, weet Z. E. heel goed. Doel is kapitaalvorming en dit doel moet worden bereikt door de vermogenden te onlasten en de onbemiddelden, die toch reeds de grootste moeite hebben om rond te komen en daarom ook thans reeds niets tot de kapitaal vorming bijdragen, nog zwaarder in de zorgen te drukken. Zij kun nen toch op de besparingen geen invloed uitoefenen en moeten dus maar zien, dat zij de op.te bren gen belastingen op hun eerste levensbehoeften bezuinigen. De behandeling van de artike len, waarbij punt voor punt moet worden nagegaan, is een belang rijke arbeid. Door de linkerzijde is een groote reeks amendemen ten ingediend en het leek er veel op, dat dit niet naar den zin was van Minister Coiijn, want Z. E. verklaarde in het algemeen, dat deze indiening toch nergens toe kon dienen, aangezien hij elk amendement, waarvan de strek king was, de opbrengst van het tarief te verlagen, beslist zou moeten afwijzen. Terecht was de oppositie hier over zeer verontwaardigd. Hoe nu, vroeg men, moet dan elk overleg worden afgesneden Men zou dan evengoed het wetsont werp onmiddellijk in eindstem ming kunnen brengen. En er dreigde zelfs obstructie, toen de Minister zijn fout inzag en ver klaarde, alleen maar te hebben bedoeld, dat hij de Kamer vooraf moest waarschuwen, dat belang rijke vermindering van de op brengst moest worden afgewezen. Het spreekt van zelf, dat de ingediende amendementen onder deze omstandigheden weinig succes hadden. De Y. O. Y. Blijkens het Voorloopig Verslag over de Arbeidsbegrooting, werd door enkele leden aangedrongen op een strenger onderzoek naar rentetrekkers, die misbruik van de wet en rente ontvangen, of schoon zij hierop geen recht kun nen doen gelden. Nog altijd hoort men de klacht, dat gegoede bur gers men noemde als voor beeld een burgemeester ouder domsrente ontvangen. Eenige leden meenden te heb ben bemerkt, dat de minister on tevreden is over het succes der vrijwillige ouderdomsverzekering. Zij meenden, dat dit een gevolg is van het feit, dat men op 't platteland van die verzekering geen werk meer maakt en acht ten dit verkeerd gezien. Nu de minister maatregelen heeft aan gekondigd om de vrijwillige ouderdomsverzekering meer tot bloei te brengen b.v. door terug storting van een gedeelte der be taalde premie bij overlijden, vóór 't bereiken van den 65-jarigen leeftijd, mogelijk te maken, dron gen deze leden er op aan, dat het platteland voor dezen vorm van verzekering zou worden be werkt. Andere leden merkten op, dat de vrijwillige ouderdomsverkla- ring sinds de administratiekosten op iedere vetzekering drukken, weinig resultaat meer heefthet sociaal karakter is eraan ontno men. Zij is nu een overheids- pensioenverzekering geworden, welke men bij iedere solide ver AXELSCHE COURANT. Bureau Markt C 4. Telef. 56. - Postbus No. 6. (Uit het Duitsch.) 33) En terstond daarop rolden de woorden van haar lippen: „Weet ik het? Hoe na hij mijn hart was... ik kan het je thans niet zeggen. Met alles beheer- schende, alles overwinnende liefde heeft dat arme hart hem stellig niet bemind... anders was ik thans niet de vrouw van een ander. Maar heden- namiddag, toen ik las, dat zijn moeder was gestorven... toen voelde ik mij heengetrokken naar zijn zijde, zonder tegenstand en keuze. Toen was het mij plotseling, alsof er voor mij inde heele wereld geen plaats meer was dan naast hem, ook indien hij mij mocht... verstooten. Dan zou ik op mijn knieën om een plekje in zijn kring smeeken. Ik was vroeger blind en nu ben ik ziende geworden. Doch wat een smartelijke verloren, onbereik bare waarheid." Haar stem was gebroken, zij wan kelde naar de breede sofa en viel er steunend op neer. Ethel trad naderbij en fluisterde diep aangedaan: „Arme... arme Adèle." De jonge vrouw omklemde de handen der vriendin. „Nietwaar? nu begrijp je toch, dat ik hem een woord van troost moet zeggen, of hij het aanneemt of afwijst Daarover mag ik mij niet bekommeren, ik moet tot hem. In mijn laatste ure zou mij het berouw folteren, indien ik niet was gegaan." „Maar de vrijheer..." „Kan hij mij binden en vasthouden Neen. Uit zijn huis kan hij mij laten wegjagen o, deed hij het toch. Hij heeft mij toch immers getrouwd om mij te vernederen, te krenken, om zijn wraak aan mij te koelen. Ik ben over tuigd. hij liet mij niet vrij zelfs wanneer ik hem dreigde met het ergste. Zelfs wanneer ik dat deed." „Maar hoe zult ge echter verder naast hem leven met dit overmachtig gevoelvoor een ander in je hart Adèle staarde voor zich uit als in de verte. Een zalige verrukking lichbe uit haar oogen. Geheimzinnig, half voor zich heen, fluisterde zij„Laat mij slechts eerst bij hem geweest zijn. Misschien verstoot hij mij niet eeheel. Misschien haalt hij uit zijn diepe, ernstige ziel een raad, dien hij mij medegeeft op mijn verderen levensweg. Thans ben ik immers dwalend, jam merlijk in dwaling... is het niet mo gelijk, dat hij mij den weg wijst naar huis Vol eenvoudige grootheid zei Ethel „Als deze hoop in je leeft, dan moet je heengaan, en hem zoeken." Nog dienzelfden nacht schreef Ethel aan haar vader. In dien brief stond: „De Zondag, waarvan wij hebben ge droomd, zal nog wel in langen tijd niet aanbreken. Adèle is veel onge lukkiger, dan ik u heb gezegd en dan ik kan schrijven. Ik mag er niet aan denken, mij van haar te verwijderen. Daarom moet u in elk geval verhin deren, dat graaf Adolf van zijn hoop en zijn verlangen tot mij spreekt. Anders zou het gemakkelijk kunnen gebeuren, dat ik hem een antwoord moest geven, datniet goed te maken viel. En dat zou toch jammer zijn heel jammer." De arme, bleeke briefschrijfster sliep dien nacht niet. Zacht liep zij onop houdelijk haar kamer op en neer, tot de morgen aanbrak. Reeds lang was de regen opgehouden. De jonge morgen kwam met zoeten lach. Doch Ethel kon niet lachen. Des voormiddags tegen negen uur kwam Adèle bij de vriendin in de kamer, geheel in het zwart gekleed. „Ik moet weg," zei ze. „Ik heb ook uit de courant vernomen, dat de be grafenis om twee uur plaats heeft. Als ik Ernst Reinsberg en zijn zuster nog voor dien tijd wil zien en spreken, moet ik echter nu gaan „En je wilt werkelijk te voet..." „Ik heb je immers gezegd, dat mijn heer gemaal zal weigeren, paard en rijtuig tot mijn beschikking te stellen. Dus..." „Daar is een nacht over verloopen. Hij kan van meening veranderd zijn. Zal ik gaan en den wagen voor je bestellen Adèle trok de schouders op. „Je bent heel optimistisch. Doch ga maar, als je dat meent. Ik zou echter durven zweren „Ik zal het probeeren." Zij verliet de kamer, maar keerde na een halve minuut terug met een gezicht, waarop duidelijk te lezen stond, dat haar verzoek was afgewezen. De jonge vrouw liet haar zelfs niet spreken. „Zeg mij niets. Ik heb niets anders verwacht." Zij lachte kort en bitter. „O, zeker, ik ben de slotvrouwe van Zellwitzdoch ik heb niet meer rechten dan een anderVaarwel Ethel sidderde en hield de uitge- stoken hand der vriendin vast. In plot seling opkomende vrees fluisterden haar bleeke lippen „Adèle, als hij je op de trap of in de hal tegemoet trad als hij geweld gebruikte De oogen der jonge vrouw bliksemden. „Dat zal hij niet wagen." En daarbij tastte zij met de kleine, gespierde hand naar den zak van haar japon, alsof zij zich wilde overtuigen, dat daar een of ander voorwerp nog aanwezig was. Ethel zag die beweging en riep ontsteld: ,In 's hemelsnaam wat verberg je daar „Vraag niet," weerde Adèle somber af. „Nog eens vaarwel." Het jonge meisje omklemde haar arm. „Ik laat je niet gaan." „Wees niet dwaas, niet zwak. Vergeet je de woorden, die je gister tot mij hebt gezegd Ze waren als een zegen op mijn voornemen." „Ja, zoo." Ethel liet de handen zakken. Diep ademhalend zei ze na een korte aarzeling dapper: „Ga dan in naam en bescherming van de macht, die je aandrijft... Welken weg wil je inslaan „Ik denk, door het park en het kleine dennenbosch. Dan ga ik naar den straatweg." „Tot zoover mag ik toch zeker met je meegaan." „Als je wilt, bange ziel. Laat ons gaan." Zij gingen de trap af door de groote hal en kwamen aan den uitgang en daarna op het breede middenpad, dat van den slotheuvel naar het lager gelegen park leidde, zonder dat zij den vrijheer ergens hadden gezien. Nog een halve minuut en de twee vrouwen traden uit het boschje op den straatweg, die nog enkele sporen droeg van den regen van gister. Adèle kuste de vriendin op het voorhoofd. „Nu zal me niets meer overkomen," Zei ze op een toon van bevrijding. „Moge het jou, die achterblijft, goed gaan. Wat zul je hem zeggen, als hij naar mij vraagt?" „Wat ik moet," antwoordde Ethel hoog ernstig. „Ga met God Maar hoe zal je thuiskomen en wanneer „Terstond na de begrafenis, denk ik. Ik neem in de stad een rijtuig, dat mij terug brengt." „Heb je geld bij je?" „Alles wat ik noodig heb. Behoede de hemel ons beiden." Zonder nog eenmaal om te zien, snelde de slanke, zwartgekleede ge stalte langs den straatweg. De andere zag haar na, tot ze niets meer van haar zien kon. Adèle was om een bocht van den weg verdwenen. Ethel voelde zich plotseling aangegrepen door een brandend verlangen niet om de vriendin te volgen, maar om zich ook ergens heen te begeven, niet naar het slot, waar zij tegenover den vrijheer met zijn stekende blikken en strikvragen zou staan. Doch waar zou zij heengaan Naar haar vader Of naar het slot Brückenau, waarheen iederen nacht haar droomen haar leidden? Och, het was immers dwaasheid, aan die droomen te denken. Tegen den avond keerde Adèle terugen dan moest zij aanwezig zijn. Wie weet, in welken zielstoestand zij waarschijn lijk terug zou keeren van dien zwaren, droevigen tochten dan had zij de behoefte aan een hart, dat het gced met haar meende en haar smart begreep. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Axelsche Courant | 1924 | | pagina 1