mm ohms.
Nieuws- en Advertentieblad
V—7 voor Zeeuwsch-Vlaanderen,
De Mobilisatie-herdenking.
No. 33.
DINSDAG 29 JULI 1554.
40r Jaarg.
J. C. VINK - Axel.
FEUILLETON.
Dit blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden 75 Centfranco per post 1 Gulden.
Afzonderlijke Nos. 5 Cent.
DRUKKER-U1TGEVER
ADVERTENTIËN van 1 tot 5 regels 60 Centvoor
eiken regel meer 12 Cent. Groote letters worden naar
plaatsruimte berekend.
Advertentiën worden franco ingewacht, uiterlijk
tot Dinsdag- en Vrijdagvoormiddag 11 ure.
Hebben wij we willen het
eerlijk bekennen in den aan
vang, toen we voor het eerst
vernamen van plannen om de
mobilisatie, thans 10 jaar geleden,
te herdenken, onze schouders
opgehaald en ons afgevraagd, wat
er eigenlijk te herdenken viel, nu,
nu wij weten, welke plannen men
heeft te dien aanzien, en dat het
de bedoeling is minder het feit
van de mobilisatie, als wel de
omstandigheid, dat we tien jaar
geleden voor de rampen des
oorlogs gespaard bleven, te me-
moreeren, denken we daarover
anders en kunnen we wel accoord
gaan met het denkbeeld van die
10 jaren iets te maken. Al ware
het alleen, om der natie nog eens
goed in herinnering te brengen,
wat zij toen aan de simpele
aanwezigheid van het leger
want de vloot vormde geen erge
bedreiging" heeft te danken
gehad. Wij staan namelijk aller
minst aan de zijde van hen, die
van oordeel zijn, dat Nederland
neutraal is gebleven door den wil
van de oorlogvoerenden alleen,
omdat deze bij onze neutraliteit
belang hadden en dat het al of
niet bestaan van ons leger daarop
geen spoor van invroed heeft
gehad.
Er zijn er ook maar heel wei
nigen, die dat wel gelooven en
die meenen dat we op grond
daarvan ons leger wel kunnen
afdanken. Enkelen doen alsof ze
het gelooven, omdat zulk een
schijnbaar geloof voor hun doel
einden noodig is.
Terecht echter herinnert kapt.
Lambooy aan een en ander in zijn
laatst verschenen vlugschrift
.Ontwapening", waar hij schrij
vende over de preventieve werking
van een leger, o.m. zegt
.Als bondgenooten voor deze
•zienswijze noem iktwee antipoden
generaal Snijders, zie b.v. zijn
schitterende redevoering begin
Juni 1924 in de .Twee Steden"
te 's-Gravenhage gehouden en
niemand minder dan den rooden
voorvechter Troelstra in zijn
eveneens schitterende redevoering
van 3 Aug. 1914 in de Tweede
Kamer, waar hij hetmobiliseeren
van het Ned. leger een pacifisti
sche daad noemde, ja, het eenige
middel om den oorlog buiten
onze grenzen te houden. Toen
zaten wij allen onder den
verschen indruk van de ver
schrikkelijke, nuchtere feiten
der naakte werkelijkheid. Toen
hoorde men van geen vast ver
trouwen op papieren tractaten.
Nu is de koude van de luchten
kan er weer lustig op los gerede
kaveld worden, dat het leger geen
preventieve werking uit>efent".
Het is dus alleszins logisch,
vooreerst, dat de herdenking van
de mobilisatie welk feit dus
moet aangeven, dat tien jaar
geleden door onze vlotte en geest
driftige mobilisatie in eerste in
stantie een schending onzer neu
traliteit werd voorkomen, als
plan is uitgegaan van n i e t-mili-
tairen en voorts, dat een herden
king zelve geen feestelijk, maar
een nationaal-huldebrengend ka
rakter zal dragen.
Dat dus de geheele gebeurtenis
zich zal keeren om de onderdeden
van onze weermacht, om die
weermacht stilzwijgend nog eens
te huldigen en te danken.
Inderdaad is daar reden voor.
En zoo zal naast de inzameling
van gelden over het geheele land
voor de slachtoffers der mobili
satie in de hoofdplaatsen der
onderscheiden provinciën de dag
van 31 Juli met wijding worden
herinnerd aan die ontstellende
proclamatie van 1914.
Autoriteiten, Ministers en Ka
merleden zullen alom redevoe
ringen houden, die zullen over
vloeien van dankbaarheid en
appreciatie, overvloeien van hulde
aan land- en zeemacht, die ge
durende den oorlog pal stonden
voor mogelijke invallen en ons
land aldus hebben behoed voor
ontelbare rampen.
Hoe somber is de herinnering
aan die eerste berichten uit de
oorlogsrubrieken in de dagbladen.
Rillen deden we, als we daar
lazen van de gruwelijke massale
menschenslachtingenals we
hoorden, daË nog evenals in de
middeleeuwen de menschen elkaar
met bajonetten te lijf gingen, als
waren het ratten, die men aan
de mestvork stak.
Huiveren deden we, als we
verhalen lazen van menschen, die
enkele minuten tijd kregen om
hun have bijeen te pakken en
dan moesten vluchten, terwijl
hun woningen en schuren reeds
in brand geschoten werden ver
halen van menschen, die, als
waren het schietschijven, op een
rij werden gezet, om dan dood
geschoten te worden voor de
oogen van hunne ouders, hunne
vrouwen en hunne kinderen. En
zoo zouden we voort kunnen
gaan met een opsomming van
gruwelijkheden, waarvoor we
naast God, door het leger ge
spaard zijn gebleven.
Maar bij al die dankbaarheid
en hulde mengen zich ook ge
voelens v^n ergernis, als we aan
alles denken, wat dat leger ons
te zien en te hooren gaf. Want
helaas er waren ook veel mis
bruiken in dat leger, en deze
schenen ook wel toe te nemen,
naar mate het leger langer op de
been bleef, soodat men op het
laatst begon te twijfelen, of het
leger van 1918 nog wel zoo fier en
palzou staan als het leger van 1914.
En die meening bestaat ook
nog wel bij sommigen omtrent
het huidige leger.
We achten het ook daarom
goed, dat de mobilisatie van 1914
herdacht wordt, opdat die ver
keerde meening verdrijve. Er
moet wederzijdsche waardeering
komen tusschen leger en volk
niet alleen, maar ook vertrouwen.
Vertrouwen van de meerderen
in hun minderen onderling ver
trouwen tusschen officieren 'en
manschappen zal ook vertrouwen
wekken bij de burgerij. En als
dat vertrouwen er is, gelooven
we dat het volk ook niet zal
mopperen tegen de uitgaven voor
leger en vlootzullen oorlogs-
en marinebegrooting niet zoo'n
tegenstand ondervinden.
»Ja!"
In breede kringen van het leger
misschien ook van de vloot
bestaat er geen enthousiasme
voor de mobilisatie-herdenking,
omdat men niet tevreden is over
sommige maatregelen, die ook
wegens bezuiniging genomen zijn
voor 1925. Men gaat zelfs zoo
ver, dat wordt geschreven„de
slachtoffers van de mobilisatie,
dat zijn wij,'die thans in het leger
dienen". "We achten dat verkeerd.
De herdenking der mobilisatie
heeft niets met politiek, noch met
regeeringsmaatregelen te maken
en als nu officieren (ook de
subalterne) zich terecht of ten
onrechte te beklagen hebben over
de verzwakking van hun positie,
dan heeft toch zeker de mobili
satie daar geen schuld aan. Wij
gelooven, dat de militairen met
evenveel dankbaarheid kunnen
denken aan de gelukkige omstan
digheden waardoor en waaronder
wij buiten den oorlog bleven, als
de burgerij dit doej. En wanneer
het leger eenparig voeling zoekt
en houdt met de burgerij, om
wederzijdsch te achten en waar-
deeren eikaars positie, dan zal
daar vertrouwen worden gekweekt
en worden leger en volk één,
zooals dat in 1914 het geval was.
Algemeen was toen het oog
gevestigd op het leger en met
de grootste welwillenheid werd
al wat uniform droeg bejegend
door degenen, die daar buiten
stonden. Die geest is er thans
niet meer, en dat is jammer.
Mogelijk is de oorzaak daarvan
te zoeken, zooals we boven schre
ven, in de bezuinigingsmaatre
gelen eenerzijds en de verkwis
ting anderzijds, maar dan is het
de taak dat op 31 Juli te verge
ten en na 31 Juli wederzijdsch
de einden der verbroken koorden
op te nemen en te verbinden.
We hopen dan ook, dat het
Nederlandsch» volk, als het straks
de herdenking gaat medemaken,
zich ook zal herinneren, dat het
niet voldoende is, het leger te
huldigen voor wat het vroeger
gedaan heeft en bereikt, maar
zal beseffen, dat men van het
tegenwoordige leger bij een vol
gende gelegenheid, als de nood
aan den man komt, het zelfde
resultaat moet kunnen verwachten.
Laten zij, die het woord zullen
voeren, waar ook, dat wel be
denken. En als de geheele Ne-
derlandsche natie, uit wier mid
den het leger toch voorkomt,
dat bedenkt, dan zal voorzeker
de herdenking ook voor de toe
komst van groote beteekenis zijn.
Hier ter plaatse ontbrak de
noodige belangstelling voor de
mobilisatieherdenking. Er is een
collecte gehouden, die een bruto
opbrengst had van ruim f 30.
Het is vanzelf, dat daarmee geen
betoogingen te houden zijn. Toch
zou het aardig geweest zijn, wan
neer we ons die .dagen van 1914
eens in een volle zaal met elkan
der hadden kunnen terugdenken.
En vooral in Zeeuwsch-Vlaande-
ren is de spanning ook groot
genoeg geweest, om met dank
baarheid te gedenken aan welk
gevaar, welke verwoesting en al
wat oorlog met zich brengt, we
zijn ontkomen.
Ter herdenking van de Mobi
lisatie in 1914 zullen op Donder
dag 31 Juli en Vrijdag 1 Augustus
bij het monument voor Leger en
Vloot te Scheveningen door eenige
Ministers en andere autoriteiten
redevoeringen worden gehouden.
Deze redevoeringen zullen door
een luidspreker verstaanbaar wor
den gemaakt over een oppervlakte,
welke reikt van het Oranje-hotel
tot en met hotel Rauch. Ook
zullen de redevoeringen langs
radio-telefonischen weg over ge
heel Nederland verspreid worden.
Duizenden worden aldus inde
gelegenheid gesteld het gespro
kene te volgen.
Het geluid van de stem van
de sprekers, wordt door een
gevoelige microfoon, in de on
middellijke nabijheid opgesteld,
opgevangen, duizenden malen
versterkt en vervolgens door luid
sprekende telefoons, met groote
geluidtrechters, weergegeven.
AXS1S:vE
COURANT
Bureau Markt C 4.
Telef. 56 - Postbus No. 6.
(Uit het Duitsch.)
9)
Graaf Adolf luisterde eerst slechts
met tegenzin, in de veronderstelling,
dat het een kleine onbeduidende his
torie betrof. Maar toen de naam
Erwin von Brückenau werd geneemd,
begon hij te luisteren, en zijn oplet
tendheid groeide aan tot levendige
spanning.
Adèle bracht haar verhaal in diepe
ontroering ten einde, en knoopte er
de warme vraag aan vast, of niet de
broeder terstond de lieve bloedver
wanten tot zich zou roepen.
Toen stond graaf Adolf van zijn
stoel op en lachte hartelijk.
„Ik zie, mijn lief zusje gelooft in
allen ernst aan dit kostelijke sprookje,"
riep hij en begon in regelmatigen tred
vlug door het vertrek te loopen. „Niet
onaardig gevonden en in scène gezet
Maar dat jij met je anders zoo helderen
blik je zoo zonder meer door deze
avonturiers liet vangen, dat had ik
toch niet gedacht 1"
Adèle stak de hand op om halt te
gebieden.
„Noem ze geen avonturiers dat
wil ik niet hooren,'' beval zij op luiden
toon, en vervolgde na een korte poos
bedaarder„Den oom heb je immers
heelemaal met gezien. Was je echter
gisteravond in den circus niet met zoo
geheel andere dingen bezig geweest,
San" daarbij werd haar stem veel-
beteekenend scherp „dan had je het
onmogelijk kunnen ontgaan, van welken
aard miss Ethel is. Een avonturierster
ziet er nimmer zoo uit De beste
tooneelspeelster der wereld kon niet
de blik van stille, ernstige reinheid
zoo treffen. En dat de jonge kunste
nares werkelijk mijn dubbelgangster is,
moet je toch ook te denken geven.
Zij heeft het gelaat en de houding
van de Brückenau's."
„Ik stem toe, dat er tusschen die
dame en jou een zekere gelijkenis be
staat, maar dergelijke feiten komen
dikwijls genoeg voor. In elk geval
zal het hun moeilijk gelukken, op grond
van zulke gelijkenis, aanspraken te
doea gelden."
„Aanspraken?" herhaalde de freule
verwonderd. „Heb ik daarover ook
maar een woord gerept Ik zei je
toch, dat vader en dochter slechts uit
de verte een blik op slot en park
wilden werpen en eerst door mijn
optreden bewogen werden, zich bekend
te maken. Zij denken er niet aan. den
drempel van je huis te overschrijden,
ais jg ze met uitdrukkelijk roept."
Graaf Adolf was op zijn wandeling
voor het vuur blijven staan. Hij hield
de handen tegen den gloed en wreef
ze huiverend over elkander. De laatste
woorden der zuster schenen hem te
hebben gerust gesteld, want hij zeide
„Het is goed, als zij zou denken; het
kan mij natuurlijk niet invallen, gasten
te noodigen, wien zoovl-1 onklaarheid
omgeeft
Met bliksemende oc jii vroeg de
freule: „En het zou werkelijk met in
je opkomen, te onderzoeken of je twijfel
gèrechtvaardigd is? ik houci de twee
voor mijn ooin en mijn nicht, en dan
meen ik, dat het eenvoudig jouw plicht
is, óf de zuster van de onhoudbaarheid
van haar meening te overtuigen, of
ook je zelf overtuigd aan haar zijde
te plaatsen. Een derde weg is er toch
■iet."
„Er is nog een derde weg," zei graaf
Adolf opnieuw ongeduldig, „en ik zal
hem volgen. Daarom verklaar ik je
dat ik van deze geschiedenis niets
meer wil hooren. Onze vader heeft
destijds het bewijs van overlijden ont
vangen, dat Erwin von Brückenau in
Amerika overleden is. De dooden
staan niet weder op Ik verzoek je
dus, mij verder met deze aangelege»
heden niet lastig te vallen." Hij wendde
zich naar de deur om de kamer te
verlaten.
Met een besliste beweging trad zij
hem in den weg. Haar toornig flikke
rende oogen zochten de zijne.
„Zóó durf je werkelijk te spreken
Ik weet niet, welke gronden je daartoe
aanzetten, maar ik zeg je, dat zoo'n
denkwijze onmannelijk en laf is..."
„Adèle 1"
„Hoe hard mijn woorden mogen
klinken, ik kan ze niet herroepenEn
ik verlang nogmaals van je, in de
zaak, die voor mij harts- en gewetens
zaak is, partij te kiezen."
„En ik herhaal je, dat ik met deze
zaak heb afgedaan afgedaan voor
altoos."
„Neen 1"
Zij bande hem, toen hij opnieuw
voor haar voorbij wilde, ook thans
met uitgestrekte handen op zijn plaats
Alle kleur was uit het schoon gelaat
geweken. En schijnbaar aile kracht
uit haar stem. Eigenaardig zacht zei
ze: „Ik had nooit geloofd dergelijke
woorden van je te moeten hoore*. In
den mond van je hart ben en denk je
niet onedel. Dat weet ik." Haar stem
verhief zich niet, en werd toch zwaar
en scherp. „Welke invloeden moeten
dat zijn, die je zoo konden veranderen 1"
Hij lachte spottend„Ik ben mij
niet bewust
,0, het is mij natuurlijk reeds langen
tijd opgevallen, dat jij in wezen geheel
veranderd bent. Ik verklaarde mij die
verandering daardoor, dat je de mis
lukte oogst van dezen zomer van streek
had gebracht en allerlei ander verdriet
nadeelig op je zenuwen had ingewerkt.
Op je ridderlijk denken en gevoelen
had echter dit geen invloed mogen
hebbenEn de reden, dat jij straks
zoo onedel hebt kunnen spreken, is
ook ergens anders te zoeken," voegde
zij er vast aan toe. „Logenstraf hel
als je kunt I" Zij legde bezwerend de
handen op zijn schouders.
Hij maakte zich met een ongeduldig
gebaar los.
„Dat is ee* formeel verhoor, waaraan
je mij daar onderwerpt," riep hij met
het hatelijk lachen, dat de zuster
vroeger ook niet van hem kende. „Wat
moet dat beteekenen
Adèle zag hem onbevreesd aan. Het
was haar gewoonte niet, halfweg op
te houden. Zij had onverwacht aan
den circusavond moeten denken, aan
den groet, dien de broeder met de
beruchte mevrouw Sandorf gewisseld
had. En zij geloofde nu plotseling te
weten, van welke zijde de invloed ge
komen was, die haar broeder zoo
noodlottig had veranderd. In de eerste op-
wellingschriktezij er ook niet voor terug
het hem vlak in het gezicht te zeggen.
Hij stoof heftig op.
„Je bent gek! Ik ken die dame
slechts vluchtig
„Dien indruk heb ik niet ontvange*."
„Htt was dus niet beneden je waar
digheid, een beetje spionneeren
„O, je moet me niet willen belee-
digen," antwoordde zij in plotseling
opkomend» droefheid. „Daar mevrouw
Helene Sandorf juist tegenover mij zat,
bleef het me, helaas, niet bespaard,
haar gebarenspel en haar blikken, die
jou golden, waar te nemen... Doch
ik denk er heelemaal niet aan, mij verder
met dit duister bestaan bezig te houden.
Ik had me zelfs niet moeten laten
meesleepen, deze dame te noemen
Er ia toch o^k iets anders, dat mij
heden bovenal ter harte gaat. Ik wil
thans alleen als vragende tot je komen.
Het kan niet mogelijk zijn, dat het ia
straks met je afwijzing ernst was. Ga
tot hen, die ik reeds als familieleden
in mijn hart opnam, overtuig je, zooals
ik het gedaan heb, dat een Brückenau
en zijn dochter midden in den zwaren
strijd om het bestaan verkeeren, en
verlos ze er uit, door hun een tehuis
aan te bieden 1"
Mei een uitdrukking van bedwin
gende, roerende schoonheid stond zij
voor hem, de handen gevouwen tegen
de borst opgeheven.
En hij kon de uitwerking van haar
woorden niet geheel ontgaan. Het
gemaakte, leelijk-spottende lachen
verdween van zijn lippen de ware
uitdrukking van zijn innerlijke, dat,
zooals de zuster gezegd had, in den
grond niet onedel was, kwam er te
voorschijn.
(Wordt vervolgd.)