No. 100.
Dinsdag 25 Maart 1924
39e Jaar#.
Nieuws- en Advertentieblad
voor Zeeuwsch-Vlaanderen.
J. C. VINK - Axel.
De Wet op den Leerplicht.
Binnenland.
Dit blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden 75 Cent; franco per post 1 Gulden.
Afzonderlijke Nos. 5 Cent.
DRUKKER—UITGEVER
Bureau Markt C 4.
Telef. Att. - Postgiro SOSU3.
ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regels 60 Cent; voor
eiken regel meer 12 Cent. Groote letters worden naar
plaatsruimte berekend.
Advertentiön worden franco ingewacht, uiterlijk tot
Dinsdag- en Vrijdagvoormiddag ELF ure.
Met een bekommerd en ontevreden
hart zien vele ouders van Schoolgaande
kinderen den aanstaanden len April te
gemoet. Men kan in vele gezinnen zoo
goed de verdiensten gebruiken, die de
volleerde jongens zullen inbrengen, moe
der kan de meisjes zoo goed in de huis
houding gebruiken wellicht is ze voor
nemens voor haar dertienjarig dochterje
een gelegenheid te zoeken, om eveneens
wat te helpen verdienen. Voor andere
is de naaischool het voorland en moe
der vindt, dat een paar jaartjes ernstig
met naald en schaar exerceeren meer
nut voor de toekomst van haar meisje
zal afwerpen dan nog een jaar sommen
en taaloefeningen. Hebben ze heelemaal
ongelijk? Dat zal wel niemand bewe
ren. Maar al vinden we, dat de leeftijd
vroeg genoeg eindigt en dat de bagage,
die men op de school oplaadt, meestal
meer genot dan last op de levensreis
verschaft, toch mogen de werkelijkheden
des levens, de financiëele zorgen van
vele ouders en de wensch om wat hulp
in de huishouding niet zonder meer
weggeredeneerd worden. In veler ge
moed welt thans de ontevredenheid op
moet mijn bijna veertienjarige zoon of
dochter nu nóg een jaar op school blij
ven Met een ongeloovig gezicht of
een geheim plannetje van wetsontdui
king in 't hart wordt die vraag telkens
den onderwijzer voorgelegd. En her
haaldelijk moet het antwoord luiden:ja,
moeder, 't is niet anders en er is niets
aan te doen.
Hoe zit die zaak nu toch eigenlijk in
elkaar en waar komt die voortdurende
onzekerheid vandaan
Het antwoord is nu niet zoo hee
moeilijkde stuurman van 't Staatsschip
gooit telkens en vaak op 't onverwachtst
het roer om en een nieuwe koers, sterk
afwijkend van de vorige, wordt inge
slagen.
Langs volkomen wettigen weg kwam
in 1921 de nieuwe Leerplichtwet tot
stand. De leerplichtige leeftijd werd
een jaar langer dan ze geweest was,
zoodat een school 7 leerjaren moest
hebben, bovendien mocht geen enke
kind vóór z'n dertiende jaar van de
school af (behoudens enkele uitzonde
ringen, die we dadelijk zullen noemen)
en mocht een leerling, die de 7e klas
diet doorloopen had, eerst van schoo
af, als hij de klas had doorloopen, waarin
hij (of zij) 14 jaar was geworden.
Men heeft niet zoo heel veel oppo
sitie tegen deze wet gevoerd. Men be
greep, dat men zich als gehoorzaam
Staatsburger naar de wet te voegen had
en wachtte verder af.
Toen in 1922 de Wet zou uitgevoerd
worden, komt het den Minister in de
gedachte, dat iedere goede wet over
gangsbepalingen bevat. En waar deze
in de Leerplichtwet ontbraken, heeft de
Minister de beruchte soepele toepassing
uitgevonden.
Al spoedig bleek, dat daarmede eigen
lijk de Wet opgeschort was en al spoe
dig bleef niemand, die de 6 leerjaren
doorloopen had, op school, of het moest
vrijwillig zijn.
Tal van regelingen en velerlei maat
regelen in verband met het nieuwe 7e
eerjaar bleken voorloopig noodeloos te
zijn gedaan.
't Was echter niet zoo heel erg, 't vol
gend jaar zou alles toch weer te pas
komen. Maar 't volgend jaar, 1923 dus,
werd van regeeringswege bekend ge
maakt, dat de soepele toepassing op
nieuw zou gelden en weer zag men hier
en elders de kinderen de school verla
ten na het 6e leerjaar doorloopen te
hebben menig kind zelfs reeds op ruim
elfjarigen leeftijd. Er waren echter ook
ïeel wat ouders, die het nuttig en noo-
dig vonden, dat hun kind nog een jaartje
bleef schoolgaan.
En voor die is deze vrijwillige daad
een strop geworden.
Want geheel onverwacht verscheen
op 26 Juni 1923 een Ministerieel Besluit,
waarbij de soepele toepassing werd in
getrokken en Art. 3 der Wet, ongeveer
uidende als ik hierboven schreef, moest
in vollen omvang worden toe
gepast.
leder gevoelt hier de willekeur van,
want wie geheel vrijwillig z'n kind nog
een poosje op school liet, zat nu in de
valze waren op nieuw leerplichtg ge
worden en voor meer dan een jaar zelfs,
tenminste in vele gevallen.
In Januari 1924 viel weer een Min
Besluit uit de lucht: de leeftijd van
toelating tot de school werd met een
jaar verhoogd, het zevende leerjaar werd
opgeschort en voorts werden eenige,
voor de betrokken ouders minder be
langrijke bepalingen ingevoerd.
Een nieuwe strop dus hoezeer wordt
door de moeders vooral, maar toch ook
door vele kinderen verlangd, dat de tijd
van toelating tot de school moge aan
breken.
„Als er geen bedden en geen scholen
waren, werd menige huismoeders gek,"
las ik onlangs. Ja, maar die scholen
zouden nu nog een jaar hun deuren
voor de nieuwelingen gesloten houden.
Wat 'n ramp De bewaarscholen hadden
natuurlijk geen ruimte voor al die kin
deren, zoodat ze de straat op of in huis
zouden moeten, tot groote zorg en over
last voor ouders en publiek.
Tegen dit besluit is zooveel tegen
kanting gekomen, dit de Minister het
tot 1 Sept. a.s. heeft ingetrokken.
En thans is een voorstel tot wijziging
der Wet ingediend, waarvan wel de
voornaamste bepaling is, dat het 7e
leerjaar wordt afgeschaft.
Of dit voorstel zal worden aangenomen,
is moeilijk te zeggen. Stemmen vóór
en stemmen tégen klinken aan alle kanten,
en wie zich aan geen voorspelling waagt,
doet zeker het voorzichtigst.
Waar het thans voor de betrokken
ouders op aankomt, is dit: op 1 April
a.s. wordt de Wel, speciaal art. 3 uitge
geven, zooals ze luidt.
Ik heb ten overvloede den Heer
Inspecteur van het Lager Onderwijs te
Middelburg, dus den man, die met de
uitvoering der Wet ook in onze gemeente
is belast, om inlichting verzocht en van
dezen bericht gekregen, dat geen leerling
beneden de 13 jaar de school mag ver
laten en dat een leerling, die de 7e klas
niet heeft doorloopen en op 1 April nog
geen 14 jaar oud is, eveneens moet
blijven.
Welk een onbillijkheid hierin ligt,
vooral voor ouders, die van alle moei
lijkheden af zouden zijn, als ze 't vorig
jaar hun kind van school genomen
hadden, springt wei ieder in 't oog.
En wat is nu de uitzondering, waar
van ik in 't begin van dit opstel sprak
Dezekinderen, die naar een inrichting
van voortgezet onderwijs willen over
gaan, dus naar de H. 8. S., Mulo-school,
Ambachtschool, mogen door het hoofd
der school afgeschreven worden. Dit is
de eenige uitzondering.
En als ik nu toch m'n kind van school
neem, wat gebeurt er dan denkt en
zegt soms een vader. Dan blijft zulk
een kind als leerling der school inge
schreven. Want indien het hoofd der
school aan den Inspecteur bericht zond,
dat het kind de school verlaten had,
zou hij onmiddellijk bericht terug krij
gen, dat hij buiten zijn boekje gegaan was.
Als het kind, dat dus als leerling der
school ingeschreven blijft, eene week
niet verschijnt, moet het hoofd der school
dit in zijn weekstaat berichten aan den
Inspecteur. De vader van het kind wordt
dan ter verantwoording opgeroepen voor
de Commissie tot Wering van School
verzuim. Na weinige weken van voort
gezet Schoolverzuim komt de vader of
voogd voor den Kantonrechter en krijgt
een boete. Blijft hij voortgaan met zijn
kind thuis te houden, dan zijn die boe
ten spoedig lang niet malsch en zal het
den weigerachtigen vader al spoedig
blijken, dat met de Wet niet te spotten
valt, en dat eieren voor z'n geld kiezen
de verstandigste daad is.
D. A. VAN HOUTE.
Kameroverzicht.
We hebben weer een weekperiode
ever moeten slaan, ofschoon van de
besluiten in de week van 815 Maart
genomen toch in dit blad melding is
gemaakt. Tusschen den begrootingsar-
beid door werd beslist over den zomer
tijd en de thee- en bierbelasting.
Omtrent den zomertijd werd een ei
genaardig standpunt ingenomen door de
Kamer. Het wetsontwerp-Braat om den
zomertyd at te schaffen werd verwor
pen, doch een motie werd aangenomen
waarbij de Regeering uitgenoodigd wordt
om een voorstel in t6 dienen tot intrek
king van den zomertijd.
Wat de regeering doen zal weten
we niet, maar het lijkt ons waarschijn
lijk, dat zij de motie kalm zal opnemen
en den zomertijd zal handhaven. Ook
de heer Braat is er blykbaar nog niet
gerust op en vroeg aan Minister Ruyscb
wat deze met de motie vaD plan was
te doen. Het antwoord was duidelijk
dat Z. Exc. er niet aan denkt om voor
dit jaar den zomertijd nog in te trek
ken. We kunnen er dus wel op reke
nen, dat die deze week ingaat.
Eene andere beslissing van beteeke-
nis was, dat de Kamer het wetsontwerp
van den heer Colijn tot verhooging van
den accijns op bier en thee heeft aan
genomen. Gespannen heelt het daarbij
niet. Want men weet nu eenmaal, dat
meerdere inkomsten onontbeerlijk zyn
en dat deze althans naar het oordeel
van de groote meerderheid der Kamer
niet uit de directe belastingen kun
nen worden verkregen. Met uitzonde
ring van de sociaal-democraten, de plat
telanders en de communisten was de
geheele kamer bereid de heffing te aan
vaarden. Maar de vrijzinnigen in de
Earner wilden, dat de belasting op 1
Juli 1927 weder zou vervallen. De
rechterzijde wilde hiervan niet weten
en zoo werd het wetsontwerp, bij zui
vere partijstemming met 48 tegen 30
stemmen aangenomen.
Verder werd de begrootingsarbeid met
vlijt voortgezet. Onderwijs, Kunsten
en Wetenschappen gaven nog aanlei
ding tot een vrij lang debat. Minister
de Visser heeft de gelegenheid niet
voorbij laten gaan, de bescherming van
de kunst van Christelijk standpunt te
genover de anti-revolutionnairen te ver
dedigen. En wij krijgen steeds den in
druk, dat de kunstbelangen bij dezen
Minister geheel veilig zouden zijn, in
dien de toestand van de schatkist hem
maar niet noodzaakte zooveel minder
te doen dan hij zelf gewenscht acht.
Bij de behandeling van Financiën
greep Minister Colijn de gelegenheid aan
om ter beantwoording van de verschil
lende redevoeringen eene belangrijke
pnncipieele rede te houden. In de eerste
plaats trof het ons daarbij, dat Z. E.
zich opnieuw voorstander toonde van
meer verteringsbelastingen. Als deze
werkelijk weelde-artikelen betreflen kan
men daarmede vrede hebben, indien
echter de regeering nog verder zou
willen gaan bij het belasten van zaken,
die wij als artikelen van dagelijksch
gebruik beschouwen (thee, tabak enz.)
kunnen wy ons met dit standpunt min
der goed vereenigen. Want een mensch
mag toch nog wel iets hebben om het
leven aangenaam te maken.
Wat de financieele verhouding tus
schen Rijk en gemeente betreft meent
de minister, dat men bezwaarlijk van
hem kan verlangen, dit vraagstuk nu
maar even terloops op te lossen.
Bij de afd. Waterstaat is inzonderheid
de positie van het spoorwegpersoneel
besproken. De heer Wijnkoop stelde een
motie voor, waarbij de loonsverlaging
en de aanslag op de dienstvoorwaarden
van het personeel werden afgekeurd.
Maar het tekort op de exploitatie wordt
steeds grooter. Gedeeltelijk door daling
der ontvangsten maar ook voor een deel
doordien de uitgaven veel te hoog zijn.
En van die uitgaven maken de loonen een
zóó belangrijk deel uit, dat het duidelijk
is, dat een sluitende rekening niet kan
worden verkregen zonder dat de loonen
aanmerkelijk worden verlaagd. Nu be
roept het personeel zich op het Regle
ment, dat een bepaald salaris waarborgt
en de directies meenen dat het
personeel, dat niet vry willig toestemt in
AXELSCHE
ANT.