No. 92.
Dinsdag 20 Februari 1924.
39e Jaarg.
T
IJ is de WVftke I
Nieuws- en Advertentieblad
voor Zeeuwsch-Vlaanderen.
J. C. VINK - Axel.
Binnenland.
FEUILLETON.
Du blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond.
ABONNEMENTSPRIJS:
Per 3 maanden 75 Centfranco per post 1 Galden.
Afzonderlijke Nos. 5 Cent.
DRUKKER—UITGEVER
Bureau Markt C 4.
ADVERTENTIEN van 1 tot 5 regels 60 Cent; voor
eiken regel meer 12 Cent. Groote letters worden naar
plaatsruimte berekend.
Advertentiën worden franco ingewacht, uiterlijk tot
Dinsdag- en Vrijdagvoor middag ELF ure.
Kameroverzicht.
Het trof juist, dat de Regeering deze
week in de Tweede Kamer het eerst
aan het woord was, hetgeen voor de
betrokken Ministers een groot voordeel
is, daar zij dan eenige dagen tijd heb
ben, hun antwoord voor te bereiden.
Zij hebben daarvan blijkbaar goed ge
bruik gemaakt en de Kamer Dinsdag
den geheelen middag bezig gehouden
De bestrijding van het Regeeringsbe-
leid, die inzonderheid van de linker
zijde de vorige week gehoord was, gaf
stof genoeg.
Minister Ruijs verdedigde het alge
meen Regeeringsbeleid en bestreed o m.
de meening, dat de macht meer en
meer in hauden van den Minister van
Financiën zou worden gelegd. Wel
moet over alle zaken veel meer dan
vroeger met dien Minisier overleg wor
den gepleegd, maar ten slotte is voor
de te nemen maatregelen niet hij ver
antwoordelijk maar de bewindsman,
wien de zaak rechtstreeks aangaat
Over de groote vraag van vrijhandel
of bescherming wilde Z E zich nog
niet uitlaten. Hij verklaarde zich geen
voorstander van protectie, doch wilde
onder de huidige omstandigheden ook
niet alle voorstellen afkeuren
Het beruchte artikel 40 van het Be
zoldigingsbesluit nam natuurlijk een be
langrijke plaats in de rede van Minis
ter Ruijs in. Z. E. heeft opnieuw ver
kondigd, dat de Regeering bevoegd is
een K. B. in te trekken. De vraag
blijft echter of de intrekking voor amb
tenaren, die op l Juli 1920 in dienst
waren, eene intrekking is met terug
werkende kracht en of de Regeeriug
tot dit geven van terugwerkende kracht
bevoegd is.
Minister Colijn vertelde evenmin veel,
dat nog niet bekend was Dat de beide
Ministers niet begrepen, hoe de oppo
sitie had kunnen verklaren, dat na de
verwerping van de Vlootwet niet de
heer Colijn maar de heer de Geer had
moeten optreden, was zonderling. De
leer de Geer is toch juist om de Vloot
wet afgetreden en door de verwerping
in het gelijk ges.eld
Minister Colijn heeft voorts uitvoerig
zijn financieel p ogram verdedigd. Dat
bij de bestrijding zijner plannen wel
eens onbillijkheden worden begaan,
zooals Z. E. betoogde gelooven wij
gaarne. Het is nu eenmaal een on
dankbaar werk, de noodzakelijke be
zuiniging te moeten doorvoeren. En
de heer Colijn hoopt voor 1925 de ge
wone Staatsbegroting sluitend te kun
nen maken alleen net tekort over 1924
op de bedrijven zal dan nog blijven en
eerst een jaar later verdwijnen Maar
of de Minister daarmede al zijn maat
regelen zal kunnen verdedigen blijft
twijfelachtig
Bij de replieken kwam allereerst de
kwestie van de gehuwde ambtenares
aan de orde, waarbij Mevrouw Brons
veld Vitringa zich voor het te verleenen
ontslag verklaarde. Het spreekt van
zelf, dat zij zich hiermede den toorn van
haar vrouwelijke collega's op den hals
haalde en het pleit hoe men ook overi
gens over de zaak moge denken
voor haar moed, dat zij haar mee
ning openlijk durfde verkondigen.
De heer Dresselhuys heelt zijne po
litieke inzichten, welke van de uiterste
linkerzij ke als eene scherpe reactie
worden beschouwd, nogmaals krachtig
verdedigd en ten slotte het financieel
plan van de Regeering besproken.
De heer Wijnkoop kwam met een uit
voerige motie, waarin uitdrukkelijk werd
gezegd, dat het in waarde blijven van
den gulden vooral voor de niet be-
ziiters van de grootste beteekenis is.
De heer Van der Waerden verdedigde
de socialisatie, maar dat hij hiermede
juist op een verkeerden tijd is, zal hij
zelf ook wel gevoeld hebbBn. De heer
Troelstra hield nogmaals een groote
rede, waarin hij de geheele politiek
overhoop haalde. De ingediende on
derwijs motie is aanmerkelijk verzacht
doordien nu duidelijk werd aangegeven,
welke maatregelen moeten wachten op
het rapport van de ri taatscommissie,
d e Mr Troelstra wenscht. Zij zijn de
voorgestelde verhooging van toelatings
leeftijd en de afschaffing van het
zevende leerjaar Maar ook zóó gewij
zigd kon men aan deze motie weinig
kans van slagen toekennen.
De heer Schouten betoogde nogmaals
dat alleen de Regeering met een af
doend bezuinigingsplan is gekomen en
dat alle andere plannen weinig betee
kenden.
Met oude koeien kwam ook de heer
Marchant, toen hij zich moest verde
digen tegen het verwijt dat hij alleen
maar kan afbreken. Zijn indertijd ge
daan voorstel voor eene heffing ineens
kwam hem hierbij wel te pas. Uit
voerig bestreed mr Marchant voorts de
opvatting van de Regeering ten aan
zien van art. 40 van het Bezoldigings
besluit. Eenzijdige intrekking hiervan
acht hij tegenover de ambtenaren van
vóór 1 Juli 1920 niet geoorloofd. En
hij meent, dat de Regeering vóór alles
onrecht moet vermijden en het ver
trouwen in haar eerlijkheid hoog moet
houden.
De heeren Van Gijn en Loving ver
dedigden tegenover Minister Colijn den
vrijhandel en de eerste wond er geen
doekjes om, dat hij heel goed begrijpt,
welken kant de Regeering tegenwoordig
op gaat De heer Lo.ink zei reeds
thans toe, bij het hoofdstuk Buiten-
landsche Zaken de retorsie-maatregelen
te zullen bespreken en bij Landbouw
de belangen van dezen tak van be
staan bij vrijen doorvoer. Lat de heer
Fleskens zoo dankbaar was voor de
door de Regeering gedane toezeggingen,
bewijst bovendien ten duidelijkste, dat
ons van dien kant weinig goeds te
wachten staat
De heer Schokking had succes toen
hij vroeg, of de Regeering het besluit
in zake den leeftijd voor toelating tot
de lagere school niet wilde aanhouden
totdat de daarop betrekking hebbende
wet zou zijn behandeld. Onmiddellijk
verklaarde Minister Ruijs dat de Re
geering besloten heeft, de in werking
acht en twinti ;ste hoofdstuk.
(Wordt vervolgd}.
AXELSEHE
Telef. 56. - Postgiro 60S63.
(Vrij uit het Duitsch.)
114)
„Zij zijn beiden tegenwoordig, Herbert, bei
den aan welke gij u hebt misgaangij zijt
nu allen weder vereend," zei zij zacht.
Hij knikte.
„En vrij. Theresa, vrij 1 Het was een sehoone
tijd, waann ik hen bezat zoi der schuld, maar
schooner is de dag, waarop ik hen zaï weder-
vinden. O, op deze plaats, waar mijn geluk
begon, hier heeft het op mij gewacht
bij trok het kind naar zich toe en kuste
het hartstochtelijk.
.Als zij!" fluisterde hij, „zoo lief, zoo
schoon
Maar het kleine meisje werd angstig ten
gevolde van een tooneel, dat zij niet begreep.^
„Als ge weent," zei zij half toornig h lf
droevig, „dan zullen de eekhoorntjes weg oopeu.
ik ga naar beneden om te kijken, of ze er
nog zijn."
Zij liet zich nederglijden en vlood heen en
een poos keek hij stil naar de bewegingen en
het gebarenspel van het kind, dat hem zoo
levendig aan Magdalena herinnerde. Toen
vertoonde zich, na de stormachtige aandoe
ningen van dien dag, een zichtbare afmatting
in zijn trekken.
Theresa had gevreesd, dat hij zou weigeren,
wanneer zij hem verzocht mede naar het ka
steel te gaan, maar hij giug op haar eerste
uitnoooiging mede.
„Ik ben zeer vermoeid," zei hij, „ik deuk,
dat ik in Tannensee zal slapen, slapen als
voorheen."
Zij riepen het kind en wandelden langzaam
terughij met het gevoel van iemand, die
wedergekeerd is na een langen tocht en zich
over alles varblijdt. In dan tuin was de oude
tuinman, welke gewoond had bij den opper-
jachtmeester, bezig de fontein met nieuwe
potbloemen te versieren de man bleef verbaasd
met open mond staan, toen het paar zoo een
drachtig uaderde en hiermee het vermoeden
logenstrafte, dat graaf Wolf partij gekozen
had in dezen onzaligen twist en gestaan had
aan .de zijde des dooden, dien hij als een zoon
had begraven.
De oude heer was niet thuis en werd ook
niet zoo spoedig teruggewachtTheresa nam
op zich, hem de tijdn g van Herbert- komst
mee te deelen en hem voor te bereiden op
het wederzieo. Toen graaf Wolf des avonds
laat wederkeerde en hoorde, wien hij herbergde,
wilde hij nog tot hem gaan, maar Theresa
hield hem teiug.
„Morgen," zei zij op haar besliste en toch
zoo weldoende wijze, morgen als het dag is,
raadpleeg zijn eischen. Den nacht behoort de
rust en hij heeft hsar noodig"
Haar vader gaf 'oe, hij schuwde het weder
zien en Herberis mogelijke beslui eb'osheid
ook hijzelf moest overleg en vastueid hebben,
et r zij tegeno er elkander stonden Maar hij
sliep weinig en ontwaakte vroegtijdig; de
naderende schai de ontnam hem ue rust.
't Was nog vroeg, toen hij zich naar buiten
begaf; zwijgend rustte de tuin iu yau dauw
fonkelende pracht, een onbeschrijfelijk stille
schoonheid lag daarover heengespreid en deed
zijn gemoed geruststellend aan. Hij zonderde
af en verbande, wat daar zelfzuchtig was iu
zijn gevoelens v«n dien nacht, hij gaf zich
over aan bedaarde beschouwingen en overwe
gingen. De bekentenis, welke den dooden
hun recht schonk en Herberts hart verlichtte,
die bekentei is mocht zijn hart niet drukken.
Langzaam ging hij vt rder, den weg langs,
welke naar het inet-r leidde en zich in het
woud kromde, t e morgenwind krulde den
helderen vloed en speelde in het gebladerte
en zonnestralen schitterden op het vochtige
mos. Zooveel schoon frisch leven en zooveel
schuld en smart op hetzelfde wereldrond
Toen hij het smalle pad naderde, dat leidde
naar Constantijus graf, hield hij zijn stap in
een handschoen lag in het gras. Zonder
zich rekenschap te kunnen ge-en waarom,
begon zijn pols sneller te klompen, hij giug
verder en naderde het met bloemen door
vlochten hekwerk.
Een don k ere gestalte lag daar uitgestrekt
op den grafheuvel, d« prachtige varens be
dekten medelijdend het aangezicht van hem
die daar rustte en beschermde het voor het
daglicht en voor bespiedende menschenoogeu.
Maar op de bladeren wiegden zich schitte
rende bloeddroppelen, fonkelend als robijnen
in de zonnestralen, welke op het graf speelden
Verschrikt trad graaf Wolt het eenvoudige
hek binnen en boog de koele arens op zijde
de doode, welke daar sl ep na zoo lange
rustelooze nachten die doode was Herbert. -
Twee dagen nadat graaf Herbert, in plaats
van in het graf zijner vaceren, begraven was
in de liefelijke eenzaamheid van het woud aan
de zij ie van ziju viiend, vinden wij in het
prieel der pastorie van Kettenstein de ge
broeders Lenz.
Een bediende in de livrei van de graven
van Wangerloh, welke den predikant een brief
had gegeten, verliet juist den tuin en Richards
hand strekte zich begeerig uit naar dieD brief,
welks adres aan hem gericht was.
Een door een vreemde hand be: chreven blad
papier viel daar uit en de schilder las met
bewogen stem het op chritt
„Aan hen, welke de plaats van ouders ver
vulden bij Veronica!
Ja, zij is mijn kind en Magdalena was mijn
wettige vrouw de stilte des grafs, welke
mij zoo verlokkend wenkt, zal niet meer ge
stoord v orden door den ogen, welke zooveel
offers gekost heeft en mijn d gen vergiftigd.
Deze bekentenis verlicht mij het hart, maar
leven na die gedaan te hebben kan ik niet,
leven niet meer! Ik gevoel mij getrokken
tot de vrouw, welke met haar helderen lach
mij nog riep in de uren vol kwelling die ik
heb doorleefd, tot den vriend, die mij de hand
reikt om een bekentenis, welke ik eindelijk
doe En al ware deze hoop ij del, al ware
zij niets dan de waan van een krank hart,
al ware aan gene zijde van het graf, dat ik
nader, eeuwig zwijgen en eeuwige rust, ook
d a t is zoet, als het nimmermeer wordt gestoord.
Als ik zeg, dat ik slechts van lie erlede
mij al dieper en dieper verstrikte, dan wil ik
hiermee mijzelven niet verschoonen, noch
vergiffenis vragen Ik geloof, heden nog niet
datgene te zijn, wat de wereld een verstokten
zo daar noemt, want berouw en vergiffenis
bied ik a«n en verlang ik aan een andere
plaats.
Toen ik Magdalena bewoog mijn vrouw te
worden, had ik haar lief, ik koesterde het plan
en de hoop, haar gelukkig te m iken en deze
hoop werd eerst uitgebluscht, toen h*t voor
uit -acht voor mij ver oren ging, erfgenaam
mijns ooms te worden. Ik was niet geschikt,
noch opgevoed om te verkeereu in behoeftige
en afnaukelijke omstandigheden, evenals een
boom niet j^idijt in lederen grond. Toen de
onweerswolken bo.-eu mijn hoofd dreigden
los te barsten, meende ik Magdalena en mij
zelven te kunnen redden alleen door een
ontbinding vau onzen echt en door een nieuw
rijk huwelijk. Het geweld, waarmee ik dit
zocht te dwingen, was erger nog dan de waan,
daarin mijn redding te vinden. Daar Constan-
lijn voor dood gehouden werd, beschouwde
ik het niet als root, Magdalena en ons kind
zijn naam, waarop niemand recht had, als
bescherming en steun mee te geven in de
wereld. Ik kon, noch wilde uitkomen voor
een huwelijk met haar, d,.t nog niet was op
gelost, toen ik van alle vijden bedreigd in mijn
be>taan, reeds een nieuwe verloving had aan
gegaan.