No. 91. Vrijdag 22 Februari 1924. 39e Jaarg. Nieuws- en Advertentieblad voor Zeeuwsch-Vla an deren. Hij is 4e W eake t J. C. VINK - Axel. Binnenland. FEUILLETON. Du blad verschijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden 75 Cent; franco per post 1 Gulden. Afzonderlijke Nos. 5 Cent. DRUKKER—UITGEVER Bureau Markt C 4. Telef. 56. - Postgiro 60863. tot 5 regels 60 Cent; voor Groote letters worden naar AI)VERTENTIEN van 1 eiken regei meer 12 Cent. plaatsruimte berekend. Advertentiën worden franco ingewacht, uiterlijk Dinsdag- 8n V rQ dag voor middag ELF ure. tot Kameroverzicht. Het spreekwoord zegt „Het hemd is nader dan de rok" en dit gold ook, toen we in ons vorig nummer onze kolom men in de eerste plaats vulden met het verhandelde door onze vroede vaderen hier ter plaatse en moesten afzien van ons wekelijks Kameroverzicht. Doch wat in 't vat is, verzuurt niet en zoo laten we dan nu nog beknopt volgen, wat de Kamerdebatten opleverden te meer nog omdat juist de vorige week het poli tieke steekspel is begonnen, dat jaarlijks aan de behandeling van de Staatsbe- grooting voorafgaat. Dat het na de verschillende bespre kingen, die de laatste weken nog plaats hadden, o. a. over het weder optreden van de Regeering, veel belangrijks zou brengen, kon bezwaarlijk worden ver wacht. Want het kabinet heeft nog niet veel daden verricht, het is in hoofdzaak nog bij woorden gebleven. En waar de verschillende politieke partijen nog zeer onlangs hun standpunt tegenover het herleefde ministerie hadden aangegeven, kon thans bezwaarlijk worden aangeno men, dat dit nu veel zou zijn gewijzigd. Dat het debat in hoofdzaak over de financieele plannen der Regeering zou gaan spreekt van zelf. De heer Braat had den moed, de al- gemeene beraadslagingen te openen. Dit is gewoonlijk een zware taak, om dat men nog geen aanknoopingspunten vindt in hetgeen andere sprekers reeds lebben gezegd. Maar voor den platte lander hindert dit niet, hij slaat zich met de grootst mogelijke vrijmoedigheid door alle bezwaren heen en beslist over de moeilijkste vragen alsof hij er eene aren laifge studie aan had gewijd. Zoo wierp hij nu weer plotseling de geheele indeeling der ministeries door elkaar en wilde daarbij o.a. de portefeuilles voor Buitenlandsche Zaken, Koloniën, Oorlog en Marine aan één man toevertrouwen. Maar wij zouden onbillijk zijn, indien wij niet erkenden, dat hij ook vele op merkingen maakte, die de overweging waard waren. Ook de heer Wijnkoop hield zich goed en is, nu de Russische Regeering lang zamerhand genoodzaakt is, water in haar bolsjewistischen wijn te doen, veel min der principieel geworden. Zoo wil hij, natuurlijk rfiet het oog op kleine be zitters, niet meer eenvoudig een streep halen door de Nederlandsche Staats schuld, doch deze converteeren in een sehuld van 2VS pCt. Daarna kwam de heer Dresselhuys, die opnieuw de Regeering zijn steun toezei, bij maatregelen, die in het wer kelijk volksbelang werden voorgesteld, ofschoon hij moest bekennen, dat het beleid van den heer Colijn hem steeds meer tegenviel. Inderdaad van den ster ken man, dien men algemeen verwachtte, toen de nieuwe Minister optrad, is wei nig overgebleven en van de aanvanke lijk aangekondigde krachtige daden zal vermoedelijk slechts weinig terecht ko men. Sinds de millioenennota is het ministerie op nagenoeg alle punten bij gedraaid. En men is nu reeds zoo ver, dat het plan om de begrooting althans voor 1925 sluitende te maken niet meer zal kunnen worden volvoerd zonder be langrijke verhooging van indirecte hef fingen, die vooral de minder welgestel- den zullen treffen. Van beperking der Staatsbemoeiingen, die de heer Dressel huys voor alles noodig acht, bespeurde hij dan ook maar weinig. De heer Troelstra was natuurlijk nog veel slechter over het tegenwoordige kabinet te spreken, zij het ook op ge heel andere gronden. Vooral tegen den heer Colijn is hij zeer gekant en hij meende, dat het ministerie na de ver werping van de Vlootwet dezen Minis ter weder door den heer de Geer had moeten vervangen. Ook verweet Mr. Troelstra den heer Colijn nogmaals, dat deze eene gezonde oplossing van de kabinetscrisis van October j.l. zou heb ben tegengewerkt. En dat het finantiëele plan van den heer Colijn in vele op zichten tegen de verlangens van den heer Troelstra ingaat spreekt vanzelf. Maar de laatste gaat in andere opzichten weder te ver, zoo o. a. als hij niet wil medewerken tot bezuiniging op gebied van het onderwijs, wanneer de kwaliteit daarvan zou kunnen leiden. Hij diende zelfs eene motie in tot benoeming van een Staatscommissie om na te gaan, welke bezuinigingen wél kunnen wor den toegelaten. Helaas werken Staats- commissiën bij ons over het algemeen zoo langzaam, dat de instelling van zoodanige commissie de bezuiniging op dit gebied op de lange baan zou schui ven. En toch is ook hier vermindering van uitgaven noodig, ook al zal een volksbelang daardoor eenigszins lijden. De heer Lovink schaarde zich aan de zijde van den heer Dresselhuys en toonde zich allerminst tevreden met de resul taten, die met de ingevoerde bezuini gingsmaatregelen werden verkregen. Met genoegen vernemen wij ook nog van hem, dat de Christelijk Historische partij de Regeering niet zou kunnen steunen, 2ls deze het noodig mocht achten tot protectionistische maatregelen over te gaan. En de heer Van Gijn was al zeer weinig ingenomen met de bezuinigingen, die Minister Colijn thans nog op zijn program heeft. Hij acht alle nieuwe belastingen uit den booze en wil deze althans slechts voor een bepaalden termijn toegekend zien, waarna zij automatisch zouden vervallen. Ook meent hij, dat men zoo spoedig moge lijk tot eene aanzienlijke verlaging der directe belastingen zal moeten komen. De heer Schouten was de eerste, die het beleid der Regeering over de ge heele linie verdedigde. Hij wees er op, dat men vooral van links we) het be zuinigingsplan van minister Colijn be streed, maar er naar zijne meening geen beter plan tegenover kon plaatsen. 'Want tegen de voorstellen van die zijde had de heer Sshouten op zijn beurt weer vele bezwaren. Inzonderheid tegen het plan van den heer Wibaut, dat hij zeer bedenkelijk achtte. Ook de heer Van Vuuren was met het beleid van den heer Colijn in allen deele tevreden. Dat het oorspronkelijke plan AXEL SC 8! I ai C E 1A NT (Vrij uit het Duitsch.) 113) Na wat gerust te hebben, wandelde hij verder; hij gevoelde zich afgemat door de inspanning en de ongewone wandeling; in Tannensee, waar hij zeker was zijn familie niet aan te treffen, zou hij een paard bestijgen en naar Buchendorr rijden. Hij verliet het woud en wendde zich r«ar den meeroever, waar de eik stond waaronder Magdalena gezeten en zijn eeden gehoord had en geloofd. En evenals op dat oogenblik, waarop zij voor het eerst zijn hart in verrukking bracht, schitterde aan den voet van dien eik een licht gewaadevenals toen speelden de eek hoorntjes in de takken en blikten naar be neden met verstandige oogen. Hij hield zijn stap in en blikte ademloos daarheen, het was hetzelfde beeld en toch zoo geheel anders Niet de geliefde zat daar aan dien boomstam, het was een biond kind, maar schoon als zij Het kleine meisje zag hem niet en keek heel stil n«ar de spelende eekhoorntjes, maar opeens wierp het de gouden lokken achter waarts, zoodat hij ongehinderd haar bekoorlijk gezichtje kon zien, klapte in de handjes en bliksemsnel verdwenen de diertjes. Het kind lachte luid, stond op en terwijl het zich eeDige schreden rugwaaris van den boom verwijderde, om de kleine lievelingen die zij geplaagd had tusschen de groene bladeren te ontdekken, kwam het in Herberts onmiddellijke nabijheid, bedreven door een onweerstaanbaar gevoel, sloeg hij de armen om haar heen en hief haar op met een onstuimige beweging, terwijl hij zijn baardigen mond op haar zachte kinaer wangen en haar roode lipjes drukte. Maar Veronica deed een luiden kreet van schrik hooren en haar eerste angstige uitroep deed een jonge dame naderen, welke voor zijn blikken verborgen, aan de andere zijde van den boomstam had zitten lezen. Het kind gleed uit zijn armen en vluchtte voor den vreemden man naar het jonge meisje, dat, ofschoon getroffen door Herberts onverwachte verschijning, toch met een oog opslag den geheelen samenhang begreep. Zij drukte het kleine meisje vast tegen zich aan en toen Herbert langzaam naderde, maakte zij een trotsche afwijzende beweging Maar de macht van dit oogenblik op zijn diepge- schokt gemoed was grooter, dan de heerschap pij, welke hij steeds 390 meesterlijk over zichzelven had uitgeoefend, zijn lang ver loochende natuur vorderde gebiedend haar recht en zij verkreeg dit, daar Herbert geen wensch meer had en geen doel. „Geef mij het kind, Theresa, slechts één oogenblik," zei hij op afgematten toon. „ik heb zoo vreeselijk geleden en dit is de eerste lafenis, waarnaar ik verlang." Deze uitroep verraste haar, maar zij dacht daaraan, hoe hij gewoon was te misleiden en te bedriegen, zij durfde niet vertrouwen op de zwakheid van het oogenblik. „Ge zijt krank, Herbert," zei zij voor het kleine me-sje tredend, dat half schuw, half nieuwsgierig ich achter haar verborg, en kranken dwalen in de keuze der middelen. Wat kan dat vreemde kind u schenken Vol smart stampte hij met den voet op den grond. .Martel mij toch niet, gij weet het wel, het is het mijne het mijne!" Hij nep dit uit met een woesten kreet, half welbehagen, half vertwijfelen en breidde de armen uit. Theresa had een moedig hart, maar haar hande# sidderden, toen zij zonder tegenspraak het kind ophief en aan zijn borst legde. Daar daar," zei zij met bevende stem, „wees lief, Veronica, het is een arm man!" Het kleine meisje sprak geen woord en Theresa met groote oogen aankijkend, dook het als een vogeltje weg aan de borst van den vreemdeling, en hij zette zich met haar aan den boomstam neer en zijn tranen vloeiden in haar gouden lokken. Het broze gebouw van zijn bedrog lag ver nietigd in een kinderhand, eindelijk trad het ontketende gevoel in zijn recht en nu de dam gebroken was, loeide het over, zonder zich daarom te bi-kommeren, wat het met zich medesleepte Toen hij het gelaat ophief, lag daarop een geheel a; dere uitdrukking: De sterke uiting van zijn gevoel had hem niet verzwakt, maar zijn veerkracht weergegeven. „Nu weet ge ailes," zi-i hij met een op welling van zijn ouden trots, terwijl hij Theresa de hand reikte, „maar spreek er mij niet over, want dat kan ik niet verdragen. Kekenschap zal ik geven op een andere plaats. Laat mij u danken voor de liefde, welke gij Veronica hebt bewezen ik zou oneindig veel ellendiger zijn, als ik het kind in droeve omstandigheden geweten had." „Dan hadt gij het vroeger bevrijd," zei zij, hem bemoedigend Haastig ontkende hij dit. .Geloof dat niet ik heb een natuur, welke zich niet buigt, ge hebt dit gezien. Zij moet geheel gebroken worden „Om zich weder op te heffen." Ook dit ontkende hij levendig. „Dit gelooft ge zelf niet, Theresa, en al gelooft ge het, dan moet ik u toch deze echt vrouwelijke hoop ontnemen Ik kan en wil mij niet meer opheffen. Waartoe? Verlangt ge van mij een leven van berouw en boete, een beklagenswaardig schouwspel voor de wereld, een aanblik voor mijn dochter, welke ieder vrij vroolijk gevoel der jeugd moet verstikken Na zulk een val blijft men nederliggen ten gronde en l»at de tijd over zich heen trekken, de tijd, welke in zijn loop goed zoowel als kwaad met vergetelheid dekt." Ditmaal sprak zij hem niet tegendaar waar hij zich misgaan had aan den eenige, daar was niets meer goed te maken en voor den troost eener algemeene opheffing was hij op dit oogenblik, waariD hij alleen afrekende met de gevolgen eener zekere daad, niet toe gankelijk. Maar zij beproefde een ander middel. Als wij zelf noch den moed, noch den wil hebben, om ons op te heffen, dan stooten wij ten minste niet hen af, welke ons vol trouw ter hulpe komen," zei zij. „Ik zal u iets mededeelen, dat u een steun schenktniet voor de menschen, maar in uw eigen hart. Uw kind dwaalt niet zonder naam door de wereld; eer Constantijn stierf, heett hij het plechtig erkend als het zijne, de naam welke Veronica onrechtmatig droeg, is nu haar eigendom." Zijn bleek gelaat was nog kleurloozer ge worden, hij gevoelde in deze grootmoedigheid, welke over hem heen zijn kind betoond was, slechts een stilzwijgende verachting voor zichzelven. „Noemt ge dat opheffen, Theresa," riep hij vol bitterheid uit, „gevoelt gij dan niet den angel, welke daarin verborgen is „Hoor mij aan ten einde toe," zei zij ge ruststellend hij was zoo goed, zoo groot, hij dacht aan alles. Ik schenk het kind mij a zegen, schreef hij in zijn iaatsten wil, en hem, die aan mij heeft misdaan, mijn broederlijke vergiffenis, zoodra hij die begeert!' Met een sprong was Herbert overeind, een vernieuwd leven fonkelde plotseling in zijn vermoeiden blik en hij greep de zachte hand van het meisje met zoo krampachtigen druk, dat zij van pijn beefde. „Ziju vergiffenis!" stamelde hij, „hoe Theresa, hoe? O mijn broeder mijn vriend!" Daar lag ven z chte teederheid in den toon van den trotschen man, een teederheid, welke hij wellicht nimmer te voren h d gevoeld. Zijn hoofd zonk uitgeput achterover en in zijn smachtend uitgebreide armen legde Theresa ten tweeden male zijn kind. (Wordt vervolgd;.

Krantenbank Zeeland

Axelsche Courant | 1924 | | pagina 1