IVo 85. Vrijdag 1 Februari 1024. 39e Jaarg. 1 1 Tril Nieuws- en Advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen. üij |g 4e Wrake I 1 J. C. VINK - Axel. Raadsverslag. FEUILLETON. swrai Du blad verscüijnt eiken Dinsdag- en Vrijdagavond. ABONNEMENTSPRIJS: Per 3 maanden 75 Centfranco Der post 1 Gulden. Afzonderlijke Nos. 5 Cent. DRUKKER—UITGEVER Bureau Markt C 4. Telef. 5». - Postgiro 60363. tot 5 regels 60 Cent; voor Groote letters worden naar ADVERTENTIEN van 1 eiken regel meer 12 Gent. plaatsruimte berekend. Advertentiön worden franco ingewacht, uiterlijk Dinsdag- en Vrijdagvoormiddag ELF ure. tot By dit blad behoort een byvoegeel. Vergadering van 24 Januari 1924. Tegenwoordig de heeren J. M. Oggel, M. W. Koster, A. E. C. Kruijsse, J. Weijns, J. M. Baert, A. Th. 't Gilde E. van de Casteel, F. Dieleman en P. de Feijter, Voorzitter de heer F. Blok, burgemeester, secretaris de heer J. L. J. Araris. (Slot.) 5. Werkverschaffing. In verband met hetgeen gedaan wordt door het gemeentebestuur voor werkloo- zensteun als werkverschaffing deelt de Voorz. mede, dat B. en W. en ook de commissie daarop steeds de aandacht gevestigd houden en ook hier en daar al eens naar werken hebben uitgezien. Zoo is het bekend, dat de waterafvoer bij de gasfabriek nog steeds te wenschen overlaat. En ofschoon dit tot het gebied van den polder Beoostenblij-Benoorden behoort, hebben toch B. en W. eens omgezien naar een middel om dat water weg te krijgen, wat daarin zou bestaan dat 3 duikers zouden gelegd worden om het water af te voeren naar en onder door den Armendijk en vervolgens tot het kanaal. De kosten van dit werk zijn geraamd op f2560. Burg. en Weth. zouden dit werk dan willen laten uit voeren in samenwerking met genoemd polderbestuur en ook is gevraagd of dat bestuur genegen is die werken te doen uitvoeren, onder voorwaarde, dat de gemeente de helft in de kosten daarvan zou bijdragen. Het polderbestuur heeft echter geant woord, dat het geen termen vond om de helft in dat werk te betalen. Voorts is aan de verschillende polder besturen in deze gemeente gevraagd om nu werken uit te laten voeren en daar voor werkloozen in dienst te nemen, waarbij dan de gemeente bereid is, om 50% van het werkloon bij te dragen. Slechts 2 polderbesturen hebben daar op geantwoord en in gunstigen zin. Op de vraag van dhr. Kruijsse, welke polders dat zijn, antwoordt de Voorz., dat dit de zgn groote polder is (Beoos- tenblij-Bewesten) en deCatharinapolder, zoodat werkwilligen zich daarvoor kun nen aanmelden. Dhr. Dieleman vraagt wat de reden kunnen zijn, dat het polder bestuur niet ingaat op die afwatering aan de gasfa- friekstuit dat op onwil of waarop stuit dat De fabriek staat onder water en nu is dat wel geen belang voor den polder, maar ook de omliggende gronden komt toch een goede afwatering ten goede. De Voorz. gelooft niet, dat het onwil is, maar dat de polder er niet zooveel belang in ziet om er f 1250 voor te be talen En nu de polder niet wil, kan de ge meente het toch niet heelemaal voor den polder doen. Dhr. Dieleman Is er dan geen an deren weg, waardoor de pulder zich misschien meer gedwongen zag? De Voorz.De dijkgraaf is hier aan wezig en kan misschien nader inlich tingen geven omtrent hun standpunt. Dhr. Koster deelt hierop als dijkgraaf mede, dat verleden jaar een onderzoek is ingesteld naar een ander een veel jrooter afwateringsplan en zoolang dit plan nog aanhangig is, dat van veel meer belang is voor de ingelanden, heeft spr. geen vrijheid om op eigen houtje op het voorstel van B. en W. in te gaan. Als het plan van den polder niet gelukt, dan gelooft spr., dat men wel genegen zal zijn, om met het gemeente bestuur samen te werken. Dhr Dieleman dankt voor die mede- deeling en is daarmee voldaan. 6. Verzoek tot instelling eener commissie voor werkverschaf fing en steunregeling. Ingekomen is een adres van de Ned. Vereen, van Fabrieksarbeiders. Ie. Tot instelling van eene commissie voor productieve werkverschaffing, waar in naast vertegenwoordigers dezer Ge meente, een gelijk aantal vertegenwoor digers der arbeidersorganisatie zitting hebben. 2e Het treffen van eene steunrege ling, waardoor aan werklooze uitgetrok- kenen en niet rechthebbende verzekerde arbeiders, eene uitkeering wordt ver strekt, welks vormen en voorwaarden gelijk zullen zijn aan het bepaalde in de Circulaire van den Minister van Bin- nenlandsche Zaken, d.d. 7 December 1921. Dit adres is reeds vroeger in ons blad meegedeeld. B. en W. stellen voor a. Burgemeester en Wethouders te machtigen, het plaatselijk Bestuur alhier uit te noodigen om één lid van hun bestuur aan te wijzen, die zitting kan nemen in de Commissie van steunver lening. b. Het Hoofdbestuur mede te deelen, dat een dergelijke steunregeling is vast gesteld. Met alg. st. wordt dit voorstel aange nomen. 7. Verzoek aangaande vergoeding voor schoolgaande kinderen. De Voorz. zegt, dat eenige ver zoeken zijn ingekomen om meerdere vergoeding dan thans genoten wordt. De adressen zijn te laat gekomen om nog onder de stukken te worden ver meld. Het zijn L. Schieman en A Over- dulve, die thans resp. f 15 en f20 per kind krijgen, doch om f 5 per kind meer vragen. B. en W. stellen voor hierop afwijzend te beschikken. Dhr. 't Gilde vraagt waarom B. en W. dat voorstel doen, want die menschen voelen zich verongelijkttegenoveranderen. De Voorz.Dat is het juist wat B. en W. ontkennen ze krijgen in ver houding evenveel als anderen. Dhr. Oggel merkt nog op, dat er toch gelegenheid in vorige vergaderingen ge weest is voor de leden, om dat te on derzoeken, en bovendien is Overdulve met de persoon, die hij noemt in zijn schrijven, totaal mis; en zoo is het ook met Schieman. Met algemeene stemmen wordt be- ;i 'i f i i i i li 'II (i)lllA\ i 1 (Vrij uit het Duitsch.) 107) „Verlangt ge iets, heer graaf?" Uitgeput knikte hij. „Verzoek Geerd te komen, ik gevoel me zoo zwak, ik moet hulp hebben bij de schikkingen welke gemaakt worden." Toen de bediende binnentrad, wenkte hij hem naderbij te komen. „Gij zult mij bijstaan in een zeer moeilijke treurige aangelegenheid, ik heb u daartoe ge kozen, omdat gij weet, dat ik in zulke oogen blikken geen onnutte woorden duld, geen uit vorschen, geen verbazing. Gij herinnert u nog den jongen dokter Wangen, die de gravin in Italië behandelde, toen zij dien ergen val gedaan had en ons naderhand in Venetië opzocht? De bediende boog. „Gij zult ook vernomen hebben, dat hij in Atrika gestorven is „Jawel, heer graaf." „Dat was een loos gerucht, Geerd, hij is wedergekomen. Maar nu ligt hij daar neer geschoten, daarbuiten op de^opene plaats in het woud. Dadelijk zal hij hierheen gebracht worden, open een kamer, maak een bed in orde ik wil de diepste stilte, de diepste rust, geen verschrikkelijk gegil van hen die hem gekend hebben, want hier is zijn tehuis Ja hier," ging hij voort, overstelpt van smart, toen hij bemerkte, hoe de bediende schrok, „hier heeft hij geleefd, hier was hij het kind des huizes, graaf Herberts broederlijke vriend Zonder gerucht te maken ging Geerd heen en de beide mannen bleven alleen. „Welken indruk heeft deze vreeselijke wending van het lot op graaf Herbert gemaakt zoo waagde Ruben het de stilte af te breken. „Den diepstenvoor het oogenblik was hij geheel onvatbaar voor indrukken. Of het van duur zal zijn Is hij schuldig, Ruben, is het mogelijk, dat hij iets zoo ongehoords begaan beleediging gehoopt heeft op beleediging, dan zal de nawerking dezer ure hem richten." Het rollen der wielen was niet hoorbaar op de hardbevroren sneeuw, maar men vernam buiten het geluid van stemmen, stappen werden hoorbaar op de marmeren vloertegels en de vb ugels der huisdeur draaiden knarsend op hun hengels. De graaf rilde en opende de deur Voorzich tig. als ware het een kind, als kon men hem nog pijn'doen, hem, die toch de smart der laatste dagen had afgeworpen, zoo droeg men hem de trappen op, het bleeke gelaat tegen Richards borst geleund. Ontzet stonden de lieden tegen den muur, weenend de tuinman die nog in huis was uit den tijd des opper jachtmeesters. Hij had geen schuld en toch trof dit zwijgen dit weenen van den grijzen bediende en Richards sombere blik den graaf als een aanklacht het was de schaduw die de wolken voorafgaat Het noodzakelijkste werd besproken, toen nam de dokter afscheid, om naar de stad terug te rijden en Richard zou hem vergezellen Het zwakke verzoek van den graaf om hem te weerhouden, wees hij af. „Ik kom weder ter begrafenis," zei hij. De onopgehelderde schuld plaatste zich scheidend tusschen beiden ieder hield vast aan datgene, wat hij erkende als zijn recht, Voor den schilder was, bij zijn levendig gevoel van recht, bij zijn hevige verbittering tegen Herbert, de smart, welke graa' Wolf gevoelde om den doode en zijn uitdrukkelijke verzeke ring, dat hij hem voor schuldeloos hield, geen toereikend herstel van eerhij wilde het hooren duidelijk in woorden, wat de graaf zoo angstig verborg in zijn ziel. De oude man daarentegen zag in dit verlangen, dat geen bewijs schonk dat Herbert en in hem de familie beschimpte alleen de bevrediging van een hartstochtelijk gevoel van wraak. En hij weigerde het. Toen de dokter de kamer verlaten had, haalde de zaakwaarnemer een brief te voor schijn en reikte dien den graaf aan. „Hij gaf hem mij ingeval hij stierf." De oude heer nam hem aan en las: „Als gij dezen brief onvangt, heer graaf, dan sta ik voor den rechter des heelals en ben vrijgesproken Dat ook gij dit deedt in uw hart, die overtuiging geeft mij den moed, een laatste bede tot u te richten, een bede, welke niet in mijn testament staat, daar de wensch eerst heden opwelde in mijn hart. Ik zou zoo gaarne begraven worden in het woud van Tannensee, niet op het dorpskerkhof, dat zoo veraf ligt. Het woud heb ik zoo liefgehad, daaraan behooren mijn liefste herin neringen, daaraan de tijd, waarin ik vroolijk nog en vol vertrouwen de wereld en de menschen beschouwde. Eigenlijk heb ik niet bezeten datgene, wat men een tehuis noemt, maar de stille pracht van het woud heeft mij veel daarvan vergoed, heeft mij menige kleine smart weggenomen uit het kinderlijk harten mij veel schoone uren gegeven. Eenzaam zal ik daar niet liggen, onder hen die voorbijgaan, zal ook gravin Theresa zijn. Constantijn Wangen." Graaf Wolf stond op en zuchtte diep, toen reikte hij den brief aan zijn vertrouweling over „Hoe wee is het mij om het hart, Ruben hoe wee Zijn laatste wensch zal hem vervuld wordenmorgen zullen wij een schoon stil plaatsje opzoeken en Theresa's hand zal den eersten krans leggen op zijn graf." ZES EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Drie dagen waren vervlogen en de begrafenis in Tannensee voorbij. Sneller dan de mare van zijn wederkomst uit Afrika had zich het gerucht verspreid, dat Constantijn in een duel door den vriend zijner jeugd was neergeschoten en de meest tegen strijdige geruchten deden de ronde over de reden tot dit tweegevecht. Niemand had den wedergekomene gezien fluisterend en langzaam i i 'ii i had zich bij de bedienden de bewering ver spreid, dat hij nog tot de levenden behoorde en met graaf Herbert een korte, stormachtige samenkomst had gehad. Ook dezen had nie mand gesproken sinds dien tijd en dit had geen bevreemding verwekt, daar zijn teruggetrokken heid genoegzaam verklaard werd door het ver lies zijner gade. De reden van het tweegevecht had zelfs baron Geierstein, die den graaf tot secondant diende, niet vernomende sluier, welke het geheim bedekte, werd door geen enkele hand opgelicht. Maar de zaak baarde ontzaggelijk groot op zien. De deelneming, welke men gevoelde voor den gevallene, was veel grooter dan naar gewoonte; daarin lag naast de waarachtige sympathie, welke men gevoelde voor zijn beminnenswaardig karakter en voor zijn rijken geest, ook een stille veroordeeling van den tegenstander in den geheimzinnigen strijd. Want graaf Herbert, die in zijn stand een hoog aanzien genoot, was daarbij slechts weinig bemind, zijn dubbelhartigheid en onbe stemdheid was menigeen bekend, zijn onge voeligheid en zijn nutteloos egoïsme kon hij niet altijd bedekken met zijn koel berekenend en toch zoo buigzaam gemoed. Wie beiden genegen was geweest in hun jeugd, toen zij zoo nauw verbonden waren, die liet in dit oogenblik het schitterend huis van den graaf liggen zonder er acht op te slaan en volgde de doodkist, die uit het slot Tannensee weg gedragen werd in de bevroren sneeuw. Ook Theresa was gekomenzij had den verlammenden schrik overwonnen, die haar trof onvoorbereid. Als altijd hief haar krachtige natuur zich op en deed het beste. De winterzon deed haar bleeke stralen in de tuinkamer vallen, die eens, toen de opperjacht- meester er nog woonde, de vroolijke verzamel plaats der familie was. Hier was het drama begonnen en hier, waar Constantijns doodkist stond, was het geëindigd. (Wordt vervolgd). i i t' 1 I I I I I I i I i i

Krantenbank Zeeland

Axelsche Courant | 1924 | | pagina 1